Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| ||||||
Ilse Geerinck
| ||||||
[pagina 254]
| ||||||
De dood choqueert, grijpt ons onverwacht bij de keel en kwetst ons in het aller-diepste van ons zijn, in het bijzonder: in ons eigen zijn. Want een kind, een ouder, een naaste, een vriend. is een deel van onszelf geworden. De dood laat zich dan ook in de eerste plaats lichamelijk en fysiek voelen: we hebben pijn: steken in onze borst, misselijkheid - walgelijk - onpasselijk. de dood zit in ons, borrelt steeds opnieuw op. kokhalzend. | ||||||
De ongrijpbare doodOnbegrip, on-begrip, on-grijpbaar, on-oplosbaar. want de dood is niet te vatten. Geen enkele logische verklaring komt ook maar in de buurt van wat ons helpt om vat te krijgen op het gebeuren. En toch willen we steeds weer begrijpen. Waarom overkomt dat mij? Wat heb ik verkeerd gedaan? Vanwaar deze straf? Steeds opnieuw denken we dat er een oorzakelijkheid is die we kunnen verklaren en dat we om één of andere reden daar een schuld aan hebben. Steeds opnieuw vragen we ons af wat we zouden kunnen doen om wat is gebeurd, ongedaan te maken. We voelen ons schuldig, schuldig aan de dood van een overledene: ‘ik had er moeten zijn, ik had hem kunnen waarschuwen. Nee, ik had hem niet mogen laten gaan. thuishouden en thuisblijven, dan was er niets gebeurd.’ Maar ook: wiens schuld is het? Wie heeft me dit aangedaan?. Wat we ervaren, is een mengsel van woede en opstandigheid en de nood aan een instantie waar we ons beklag kunnen doen. We willen zo graag begrijpen en verklaren als pogingen om onze ziel tot rust te brengen. Het ‘willen vatten en begrijpen’ verschijnt voor de achtergeblevenen als ‘het één en ander kunnen verklaren’. Want voor de Moderne en Verlichte mens is één ding zeker: niets gebeurt zomaar, alles heeft een reden én een oorzaak. Bovenal gaan we ervan uit dat alles te verklaren, te begrijpen en uit te leggen is - dat we iets of iemand ter verantwoording kunnen roepen. De tragiek van het gebeuren is nu net dat het hele onderzoek geen bewijzen noch verklaringen heeft gegeven. er is geen schuldige, geen oorzaak, geen verklaring: er is niets of niemand die men verantwoordelijk kan stellen. Wat rest: dom toeval. En zo was het ook met de dood van Tonio. Was Tonio's dood nou maar een probleem geweest waar we ons na zijn abrupt verdwijnen over konden buigen om het tot een oplossing te brengen. Er was geen oplossing voor, dus was zijn dood misschien wel geen probleem, strikt genomen. [...] Het was van alle tijden: viel er een dierbare weg, dan wilden de achterblijvers heel precies weten wat er gebeurd was, alsof de verworven kennis ze | ||||||
[pagina 255]
| ||||||
dichter bij de gestorvene kon brengen. Naarmate de dood van een geliefde zich onder mysterieuzer of gewelddadiger omstandigheden had voorgedaan, leek de behoefte aan details groter. Ook zonder enige aanwijzingen van geweld kon die behoefte bij ons niet groter zijn. (blz. 309) Als we de dood niet (op een empirisch en rationele wijze) kunnen verklaren en ons aards bestaan geen bewijzen biedt, dan kunnen we nog met ons hoofd naar boven kijken: er zal dan ergens toch één of andere God zijn die een be-doel-ing heeft met de wereld en dit heeft gewild. Een God die een bepaalde bedoeling heeft met ons als mens. of als het dan geen God is, dan wel het Noodlot of één of andere demiurg die dood en leven beheerst volgens een plan dat ten uitvoer dient te worden gebracht. dat daarboven dan iets is waar we ons beklag kunnen doen. Wie dit aanvaardt en gelooft, gaat ervan uit dat de mens niet vrij is maar dat diens leven in handen is van een grotere macht of kracht. Wie dit gelooft, legt meteen elke zin en betekenis van het leven in de handen van die grotere Ander. De mens is in dit verhaal niets anders dan een poppetje in een marionettenspel dat wordt bediend door de grote goden hierboven. Maar wat als er nu geen instantie is waar men zich kan beklagen? Wat als we niets of niemand ter verantwoording kunnen roepen? Wat als de dood niet te verantwoorden (en verklaren) is en God er helemaal niets mee doen heeft? Dat betekent dat noch God noch ons verstand - onze rationele capaciteiten in het zoeken naar oorzakelijkheid of verklaringen - ons verder kan helpen. En ook al zijn er in sommige gevallen van verlies een aantal ‘verklaringen’ te geven, dan nog ervaren we dat die verklaringen ons niet (helemaal) troosten. De dood overstijgt elke rationaliteit, elk begrip, elke verklaring. Dat God er niets mee van doen heeft, werpt ons nog radicaler op het gemis van de overledene: De vrees voor een toekomst die geen vrede brengt, geen aanvaarding, geen berusting, geen antwoord op de pijn. Een toekomst die het verlies alleen maar tot groter, meedogenlozer helderheid zal kneden en houwen. (blz. 371) Er is geen instantie waarbij men zich kan beklagen of die men ter verantwoording kan roepen: geen God, geen schuldige, een rechter, geen dokter. Op dat moment slaat de opstandigheid van de overgeblevene naar binnen en keert zich tot de ziel om aldaar de vernieling aan te richten (blz. 372). Ook het Bijbelverhaal van Job maakt dat ons duidelijk. | ||||||
[pagina 256]
| ||||||
De dood roept op tot nietsDe dood weegt zo zwaar dat men verdoving zoekt, dat men de hersencellen die alsmaar vragen en doormalen naar verklaringen en begrip (Waarom? Waarom? Waarom?.) even wil stilleggen. We willen het leven dat zoekt naar zin en betekenis in onszelf uitdoven. precies omdat dat wat zin en betekenis gaf, er niet meer is. Aan Tonio's vernietiging te gronde gaan: het blijft in heel z'n wanhopige wrangheid een aantrekkelijke gedachte. (blz. 451) Zij onder de pillen, samen aan de drank en nog net in staat om voor de dagelijkse benodigdheden te zorgen: eten halen en klaarmaken, rouwkaartjes beantwoorden, praktische zaken afhandelen met het oog op over-leven. Dat is wat rest voor wie achterblijft: de gapende leegte tussen wat is geweest en wat nog moet komen en wat niets anders dan angst inboezemt. Deze leegte confronteert de nabestaanden met het leven zelf - met hun eigen leven in die zin dat het leven van de overledene ook steeds verbonden is met hun leven. De akelige confrontatie met de pijn. pijn omdat een deel van het eigen leven is weggesneden en dat leven nu opnieuw moet worden uitgevonden. Met zelfredzaamheid krijgen we Tonio niet terug, en met ten onder gaan evenmin. Levend was Tonio de moeite waard om uit alle macht voor te overleven. Juist omdat we hem zo springlevend mee hebben gemaakt, is het verleidelijk om aan de gestorven Tonio kapot te gaan. (blz. 451) Dit laat ons nogmaals voelen dat ons leven nooit op zichtzelf staat: dat leven steeds leven door en met anderen is - samenleven. In de absurditeit van het bestaan worden mensen verbonden, om het in de woorden van Albert Camus te stellen. Zelfs een mens of een kluizenaar mag dan wel op zichzelf leven; eenzaam zal hij pas zijn als hij geen verbindingen kan maken met een buiten. De dood van de ander is ook altijd een stukje dood van ‘een eigen zijn’. Want we worden maar mens in, door en met de ander. | ||||||
Leven met de doodDe dood heeft geen betekenis. De dood van een dierbare is geen teken dat verwijst naar iets anders, of iets anders aanwezig stelt. De dood is geen voorbode van een beter of gesterkt leven. De dood is de on-zin bij uitstek. Sterker nog: de termen ‘zin’ en ‘onzin’ schieten tekort als het over de dood gaat. | ||||||
[pagina 257]
| ||||||
Op de vraag: ‘Wat is (er na) de dood?’ is er maar één antwoord: het leven. Dood en leven hangen samen. Wie het leven ten volle leeft, doet dat door de dood erin mee te nemen. Nog sterker, doet dat vanuit de ervaring dat we sterfelijk zijn. Onze eigen sterfelijkheid roept ons als het ware op om te leven - meer correct: om dat gekregen leven vorm te geven. En laat dit nu de kern wezen van het christelijk geloof. Wie vertrouwd is met de boeken of filmreeks Twilight begrijpt dan ook waarom Edward Cullen niet geneigd is om zijn vriendin Bella (‘Isabella Swan’) te bijten zodat zij net als hij een vampier wordt. Als vampier weet Edward dat hij nooit in staat is tot leven als een mens. Vampiers zijn bij uitstek ‘onsterfelijk’; precies hun onsterfelijkheid betekent dat ze niet in staat zijn tot liefde en leven. Vampiers leven niet - ze zijn deze vreemde wezens die zich begeven tussen leven en dood maar aan beide ontsnappen. Bella daarentegen is jaloers op Edward: zij wil wat hij heeft, met name het onsterfelijke leven. Maar Edward waarschuwt haar: zijn leven is een leven zonder de dood. Leven en dood zijn de twee kanten van dezelfde medaille. En die medaille is de Mens. Edward is jaloers op de Mens want als vampier beseft hij dat hij onsterfelijk is - een leven leidt dat de dood niet impliceert -, maar dat dit hem precies uitsluit van de liefde en het leven. Niet kunnen sterven betekent ook niet ten volle kunnen leven. Leven met de dood daarentegen, is ten volle uit kunnen leven. De dood zit in het leven, aldus de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Agamben maakt een onderscheid tussen het ‘naakte leven’ en het ‘geklede leven’. De dood wordt een tegenpool van het leven als het leven zich verengt tot het ‘naakte leven’. De naaktheid weerspiegelt een oerinstinct tot de wil en de lust tot leven. Eigenlijk gaat het hier om het biologische leven: leven om te overleven (eten en drinken, voortplanting en genot). Het naakte leven of een biologisch leven is het leven beschouwd als een opsomming van feiten en gebeurtenissen. Zoals een kind dat zegt: en toen ben ik naar mijn mama gegaan, en toen heb ik mijn mama vastgepakt en toen heb ik tegen mijn mama gezegd dat mijn zus mij pijn doet, en toen, en toen, en toen.... Maar dit ‘en toen’ geeft geen betekenis aan ons leven want het is slechts een opsomming van wat we gedaan hebben, wat we bezitten, hoe we eruit zien, etc. Dit naakte leven is, aldus Agamben, een tegenpool van de dood. De confrontatie met de dood leidt dan ook tot niets: de dood is het einde van het naakte of biologische leven. En toen was ik er en toen was ik er niet. Op het ene moment leef je, op het andere moment ben je dood. Leven en dood, twee tegenpolen. Maar ook, de twee uitersten van ons biologisch leven. Het ‘geklede leven’ daarentegen is geen tegenpool van de dood, maar de dood is in hem ingesloten. Het geklede leven impliceert de dood: in dit leven | ||||||
[pagina 258]
| ||||||
gaat het er niet om ‘wat’ we zijn (en hebben), maar wel om ‘wie’ we zijn. Het ‘geklede leven’ impliceert de dood in die zin dat we betekenis en zin geven aan wat ons overkomt en aan ons bestaan op aarde. Het geklede leven is het leven steken in een kleedje of levensvorm die ons (en mijn leven bij uitstek) mens-zijn zin en betekenis geeft. Of laat me een andere vergelijking maken: we lopen niet (graag) naakt de straat op, maar we dragen kleren. Nu kan men wel zeggen dat die kleren functioneel zijn, met name als bescherming tegen de natuur, de regen en zon. Mocht enkel dat de reden zijn dat we gekleed gaan, dan zouden we enkel winkels hebben met slechts één soort en één kleur regenjas, één model badpak en broek. Kortom, mochten enkel deze biologische condities opgaan voor ons, dan zouden we allemaal in een uniform rondlopen. Het feit dat we ons verschillend kleden en we deze andersheid ook mogelijk maken heeft mijn inziens daarmee te maken dat ‘de kleren de man maken’: dat de manier waarop we ons kleden iets zegt ‘over ons leven’ en dus niet het naakte leven toont. Het geklede leven is dus de (symbolische) uitdrukking voor onze levensvorm (forme-de-vie), dit is de vorm waarin we dit naakte of biologische leven kneden. Het geklede leven is een leven dat zo onlosmakelijk is verbonden met zijn vorm: een leven van potentialiteit of mogelijkheden (une vie de la puissance). Wat de mens kenmerkt, is de levens-vorm omdat het leven van een mens niet bestaat uit feiten maar uit mogelijkheden. Mensen zijn niet van nature gedetermineerd tot een bepaald leven, hun levensvorm is altijd, ondanks conventies en sociale druk, pure potentialiteit of mogelijkheid. Met de term ‘potentialiteit’ verwijst Agamben naar de mens als fundamenteel open of gericht op toekomst. Het geklede leven is leven met de dood: het is de mogelijkheden grijpen om iets van het leven te maken. Het geklede leven impliceert dan ook het naakte leven - we zijn naakt gekleed - maar is op zich geen tegenpool van de dood. Of anders gesteld, het geklede leven of de manier waarop we het leven en mens-zijn betekenis en vorm geven ‘overstijgt’ de tegenpolen leven en dood. Het is dan ook in het overstijgen van de tegenpolen leven en dood dat we ten volle leven en mens-zijn. Leven met de dood werpt ons op het leven zelf: het dwingt ons om elke mens naar het leven te staan; het vraagt van ons het gekregen leven tot een levensvorm te maken, in schoonheid te gaan. De dood verschijnt als een tegenpool wanneer we ons leven ervaren als een functioneel geheel of natuurlijk leven - een opsomming van feiten. In concreto, wanneer we ons er tegen blijven verzetten en het willen grijpen en beheersen zoals we doen met elk natuurlijk fenomeen. Zo nu en dan, hoor je over iemand die zichzelf laat invriezen voor het geval dat er ooit een middel wordt gevonden om onze sterfelijkheid te overstijgen, en we uit | ||||||
[pagina 259]
| ||||||
de dood kunnen terugkeren. De vraag die dan altijd in me opkomt, is hoe gruwelijk dat moet zijn: terugkeren in een leven waarin er niemand van je naasten meer is. Dat moet pas eenzaamheid zijn. Dat we het als moderne mens steeds moeilijker hebben met de dood - en dus vooral gericht zijn op het naakte leven waar de dood de tegenpool vormt van het leven - blijkt ook uit de manier waarop men vandaag omgaat met afscheidsrituelen. Steeds meer mensen geven vóór hun dood aan op welke manier ze begraven willen worden. Eigenlijk komt het er op neer dat de overledene zelf beslist hoe zijn naasten afscheid van hem dienen te nemen. Niet de naasten herdenken de overledenen, maar de overledene bereidt voor hoe hij wenst te worden herdacht. Sommigen herkennen in deze daad de moderne mens als een narcistisch wezen bij uitstek. Voor mij getuigt dit fenomeen van de manier waarop we vandaag omgaan met het leven: we ervaren het leven (en lichamelijkheid) steeds meer in zijn naaktheid, als een object van feiten waaraan ikzelf zin en betekenis geef (ongeacht het toedoen van de ander). Of laat me het omkeren: de groeiende vanzelfsprekendheid om ons eigen afscheidsmoment voor te bereiden en te regisseren, impliceert de ervaring dat we controle willen hebben over het leven en zijn productiviteit en dus het leven als potentialiteit niet meer (kunnen?) ervaren, een ervaring die de voorwaarde vormt voor een gekleed leven. De moderne mens is opgeroepen om zelf zin en betekenis te geven aan dat leven - dit betekent: geroepen om voortdurend te tonen waarin hij of zij productief en competitief in was. De moderne mens is bij uitstek de mens die voortdurend bewijzen en feiten dient aan te leveren die laten zien dat zijn of haar leven van betekenis is. En een begrafenisritueel vormt voor deze mens het bewijs bij uitstek van deze productiviteit: steeds vaker horen voorgangers de vraag klinken of het mogelijk is om een scherm te hangen waar men de film kan draaien van het leven waarvan men afscheid neemt. Een film die helaas vaak niets anders is, dan een opsomming van feiten (X in Berlijn, X aan de zee, X met zijn eerste vrouw, X bij de geboorte van zijn tweede kind, .). En waar een grafmonument vroeger verwees naar de sociale positie van de overledene, verwijst het vandaag naar het vermogen om een eigen plek te kopen, dan wel om die plek af te kopen en de dierbare mee naar huis te nemen. Is het omdat we het leven niet meer kunnen of willen leven, dat we onze eigen dood willen beheersen door te beslissen op welke manier van ons afscheid moet worden genomen? Wie kan leven met de dood (het geklede leven) heeft geen nood aan het regisseren van zijn of haar eigen afscheid. Wie het leven ten volle viert, is niet bang om zijn leven uit handen te geven. Of beter: heeft zijn of haar leven al uit handen gegeven, wat precies de dood is! De dood deel laten uit- | ||||||
[pagina 260]
| ||||||
maken van het leven betekent dat men zijn leven deelt en dat precies in het delen van het leven zin en betekenis ligt. Precies dit gedeelde leven is waar het om te doen is in het Christelijke afscheidsritueel: het is samenkomen rond een gekleed leven - en dit is belangrijk - dat steeds een gedeeld leven is. We nemen geen afscheid van iemand maar van een naam of een verhaal waaraan we (ten goede of ten kwade) mee hebben geschreven. Rouwen en dankbaarheid zijn voor Christenen nauw met elkaar verbonden. Rouwen om het leven van iemand dat verbonden is met het eigen leven maar ook dankbaarheid dat het eigen leven heeft mogen deelnemen aan dat leven. | ||||||
Verrijzenis: het goddelijke levend houdenDe dood is enorm. De dood leidt tot niets, de dood brengt niets voort. De dood is te gruwelijk, te groots en we kunnen dat als mens niet aan. Ergens ligt dat gestorvene en ontbindende lichaam daar onder de grond, onder die steen. Niet denken nu aan zijn ontbindende lichaam daar onder het grind. Zijn beweeglijke lijf was hier bij mij, in mij, bezield en aangestuurd door mijn kennis van elk aspect ervan. Zijn motoriek zat in mijn spieren. (blz. 559) Zoals de gewezen opera-intendant Gerard Mortier het stelde, de dood is dood. ‘Dat wil niet zeggen dat er niets meer is, ieder leven leeft ergens verder. Mijn vader en mijn moeder leven in mij. En ik in wat ik gerealiseerd heb. Dat betekent verrijzenis voor mij.’ Wat Mortier en ook vele christenen verrijzenis noemen, is precies het levend houden van iemand - van een ‘gekleed leven’. Dezelfde gedachte lees ik in Tonio: We hebben tot aan onze dood de taak - nee, niet om de herinnering aan hem levend te houden, maar om hemzelf warm en levend te houden. Daar heb ik jou voor nodig. En jij mij. Wij zijn de erfgenamen van de persoon die hij was. De executeurs-testamentair van zijn leven, zijn werken, zijn woorden . Maar het belangrijkste is dat we hem voor altijd tussen ons in blijven klemmen.(blz. 463) Ook christenen ervaren zich als de erfgenamen van Christus. Ze zijn de testamentuitvoerders: degene die het testament ten uitvoer brengen nadat Jezus is overleden. Als erflaters hebben christenen de taak om de levensvorm van Jezus van Nazareth levend te houden. En dit is belangrijk: niet de herinnering aan hem levend te houden, maar zijn woorden, zijn daden ten uitvoer te brengen en te verlevendigen. Christenen ervaren zich als erfgenamen van Christus en voelen zich geroepen om Christus of de mensgeworden God in leven te houden. | ||||||
[pagina 261]
| ||||||
Tot slot: eeuwig levenHet eeuwige leven is verbonden met het geklede leven: enkel het leven dat in een jasje of in een kleedje is gestoken en in schoonheid en waarheid heeft geleefd kan vereeuwigd worden (in tegenstelling tot een feitelijk leven). En over een leven in waarheid schrijft Donna Tartt ‘Als we een waardevol leven willen leiden, kunnen we geen leven lang in het gareel lopen’. Wat verder leeft over de generaties heen en anderen tot leven kan brengen is de vorm die we aan het leven geven. Elk leven is dan ook onlosmakelijk verbonden met een levensvorm: we worden gevormd door, met en in de ander. Of anders gesteld, in de ont-moeting met de ander kom ik zelf pas tot leven. Wanneer we niet bezig zijn met wat we moeten en onze functionaliteit, pas dan ontstaan die ‘lege momenten’ waarin we elkaar onvoorwaardelijk kunnen spreken en ontmoeten. Dit is een moment waarin niets moet of dient maar precies alles kan gebeuren. Hier ervaart de mens zijn leven als puur open en toekomst. Voor christenen horen het scheppingsgeloof en het verrijzenisgeloof samen: in een wereld geworpen worden en deze geworpenheid of ‘nataliteit’ (om het met de woorden van de filosofe Hannah Arendt te zeggen), ervaren als een verschuldigd zijn: als een opdracht of een taak om dat gekregen (naakte) leven vorm te geven. In het Hebreeuws staat er: ‘God zei: Laat Ons een mens maken naar Ons beeld, op Ons gelijkend.’ (Genesis 1) Het is dit geklede of vormgegeven leven - het leven in waarheid - waarin de dood is ingesloten en als zodanig dus kan verrijzen. Want wat we levend willen houden zijn mensen die een mooi leven hebben geleefd: van die mensen zeggen we dat ze inspirerend en goddelijk waren. Zij zetten ons in beweging, hun geest leeft in ons verder, in hun geest leven wij verder. | ||||||
Literatuur
| ||||||
[pagina 262]
| ||||||
|