Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 343]
| |
vermogend dat hij nooit de noodzaak van betaald werk kende (maar wel de geldzorgen van Holst geregeld kon verlichten door giften of leningen). Maar zij hadden ook veel gemeen: een brede intellectuele belangstelling; een uitgesproken, maar weinig dogmatische socialistische levensbeschouwing die voor beiden bijvoorbeeld inhield dat zij het werken met amateurmusici in arbeiderswijken of op het platteland niet minder belangrijk, misschien zelfs wel belangrijker vonden dan met beroepsmusici in de grote concertzalen van hun land; en bovenal de rotsvaste overtuiging dat hun levensvervulling lag in de muziek, en wel als componist. Hun hechte vriendschap vormde de grondslag van een voortdurende uitwisseling van gedachten en ideeën, door veelvuldige gesprekken en correspondentie; en van een nauwe samenwerking die van grote invloed is geweest op de ontwikkeling van de Engelse klassieke muziek in de twintigste eeuw. Zij hadden een gemeenschappelijk doel: het ‘Engels’ maken van de klassieke muziek in hun vaderland, dat wil zeggen het ontwikkelen van een Engels muzikaal idioom dat zich diende te onderscheiden van dat van andere nationale tradities. Zij werden al bij hun leven, en nog altijd, beschouwd als de leidende componisten van hun generatie - en ze zagen elkaar als veruit de grootste invloed op hun werk. | |
Gustav HolstGustav von Holst werd op 21 september 1874 geboren in Cheltenham. Zijn overgrootvader Matthias von Holst (1767-1854), geboren in Riga, was musicus aan het Russische keizerlijke hof in St. Petersburg maar vertrok - om nooit helemaal duidelijk geworden redenen: vluchtte hij vanwege een conflict of dacht hij elders meer te kunnen verdienen? - aan het begin van de negentiende eeuw naar Duitsland. Daar bleef hij echter niet: uiteindelijk vestigde hij zich in Londen, als componist en harpleraar. Diens zoon Gustavus von Holst (1799-1870) - de grootvader naar wie Gustav Holst werd vernoemd - vestigde zich in het midden van de negentiende eeuw als muziekleraar in Cheltenham. Zijn werk werd later voortgezet door een van zijn kinderen, Adolph von Holst (1846-1901), die er niet alleen muziekleraar was, maar ook pianist, dirigent en kerkorganist. Hij trouwde in 1871 met Clara Cox Lediard (1841-1882), een van zijn voormalige pianoleerlingen. Uit hun huwelijk werd Gustav Holst als oudste geboren, gevolgd door een tweede zoon, Emil (1876-1951), die later onder de naam Ernest Cossart in de Verenigde Staten carrière zou maken als acteur. Een derde kind, een naamloos gebleven dochter, werd in 1881 geboren, maar stierf nog op de dag van haar geboorte. In 1882 overleed de moeder van Gustav Holst aan hartproblemen, en tot aan het tweede huwelijk van zijn vader - weer met een voormalige pianoleerlinge, Mary Thorley Stone - werden Gustav en Emil | |
[pagina 344]
| |
von Holst mede grootgebracht door hun tante Nina von Holst (1849-1925), zelf een begenadigd pianiste. Hoewel Adolph von Holst zich weinig bemoeide met de zorg voor zijn kinderen - hij speelde liever uren achtereen piano -, herkende hij het muzikale talent van Gustav Holst al snel. Vanaf diens vierde verjaardag gaf hij hem muziekles. Holst leerde piano en later viool spelen; omdat hij zware astmatische klachten had, kocht zijn vader bovendien een trombone voor hem, in de hoop dat het bespelen daarvan zijn longinhoud zou vergroten. Adolph von Holst nam zijn zoon daarnaast vaak mee, wanneer hij orgel moest spelen of dirigeren, om hem kennis te laten maken met de uitvoerende kant van de muziek. Bij dit alles kreeg Holst ook een muziektheoretische scholing - maar geen compositieleer. Zijn vader zag in hem een goede, breed opgeleide musicus, maar geen componist, wellicht overigens ook omdat hij vreesde dat het voor een componist nauwelijks mogelijk zou zijn in zijn levensonderhoud te voorzien. Desondanks begon Holst al op jonge leeftijd te componeren, met als ondergrond twee boeken over compositieleer die hij had doorgenomen. Op zijn twaalfde schreef hij een ambitieus, groot werk voor koor en orkest, waarover hijzelf in later jaren vooral lacherig deed. Daarna beperkte hij zich tot kleinschaliger composities, bijvoorbeeld liederen die hij instuurde als deelnemer aan compositiewedstrijden, die hij soms ook won. Dit moedigde hem vanzelfsprekend aan om door te gaan. Een weer wat groter werk voor orkest dat hij schreef toen hij zeventien was, werd daadwerkelijk uitgevoerd - en lovend besproken in de plaatselijke pers. Dit sterkte Holst in de overtuiging dat hij componist moest worden, en geleidelijk raakte ook zijn vader hiervan overtuigd. Uiteindelijk leende Adolph von Holst een flink bedrag, en stelde hiermee zijn zoon in staat te gaan studeren aan het Royal College of Music in Londen. Holst begon in het voorjaar van 1893, en volgde muziekgeschiedenis bij Hubert Parry (1848-1918) en compositieleer bij Charles Stanford (1852-1924). Holst maakte deel uit van een groep vrienden - medestudenten van het Royal College of Music - die regelmatig bijeenkwamen in een theehuis in Kensington, waar zij van alles bespraken: muziek, maar ook actuele politieke ontwikkelingen, literatuur en filosofie. In de zomermaanden - wanneer zijn medestudenten met vakantie gingen - verdiende Holst bij in een blaasorkest dat langs de Engelse badplaatsen toerde. Om het orkest wat meer uitstraling te geven, moesten de leden zich voordoen als Hongaren: als er publiek in de buurt was mochten zij geen vloeiend Engels spreken... Holst speelde trombone - en nam altijd een boek mee, waarin hij stiekem las als hij een lange rust had. Had hij in de zomer dan nog tijd over, dan liep hij heen en weer van Londen naar Cheltenham voor een bezoekje aan zijn familie. In het najaar ging hij terug naar het Royal College of Music, waar | |
[pagina 345]
| |
hij in de herfst van 1895 Ralph Vaughan Williams ontmoette - zoals zijn dochter Imogen Holst (1907-1984) later zou zeggen: ‘de meest hoopgevende ontmoeting in zijn leven als musicus’ | |
Ralph Vaughan WilliamsRalph Vaughan Williams werd op 12 oktober 1872 geboren in Down Ampney, waar zijn vader Arthur dominee was. Arthur Vaughan Williams (1834-1875) stamde uit een welgestelde familie van juristen en dominees, zijn echtgenote Margaret (1843-1937) was een Wedgwood - haar familie had een enorm fortuin gemaakt in het porselein en aardewerk - en een achternichtje van Charles Darwin. Arthur Vaughan Williams overleed toen Ralph nog geen drie jaar oud was; zijn moeder trok met hem en zijn oudere broer en zus in bij haar ouders, in Leith Hill Place, een groot landhuis in Surrey, waar ook haar ongetrouwde zus Sophy (1842-1911) inwoonde. Zijn tante Sophy was degene die Ralph Vaughan Williams zijn eerste pianolessen gaf. Vervolgens kreeg Vaughan Williams ook vioolles - en de viool lag hem veel beter dan de piano - van een oudere Duitse vioolleraar die in de buurt woonde. Zoals in deze tijd niet ongebruikelijk was in families uit de welgestelde burgerij, was er veel aandacht voor de muzikale ontwikkeling van de kinderen. Zij werden aangemoedigd samen te musiceren, en speelden bijvoorbeeld pianobewerkingen voor quatre mains van de Messiah van Händel. Andere componisten met wie Vaughan Williams al thuis kennismaakte waren Mozart en Haydn, en ook de vroege werken van Beethoven leerde hij kennen. Hij raakte meer en meer gefascineerd door de muziek, schreef zijn eerste composities, en volgde een schriftelijke cursus harmonieleer - voor volwassenen! - aan de universiteit van Edinburgh. Vanwege zijn buitengewoon slechte handschrift mocht hij zijn opdrachten dicteren aan zijn tante Sophy; hij slaagde gemakkelijk. Op school - zoals de meeste Engelse jongens met zijn achtergrond ging hij naar een kostschool - kreeg hij de ruimte zijn belangstelling voor muziek verder te ontwikkelen. Hij kreeg vioollessen, en af en toe mocht hij in de avond een concert bezoeken. Vaughan Williams raakte ervan overtuigd dat zijn toekomst in de muziek lag. Zijn familie was minder enthousiast, maar niettemin kreeg hij toestemming te gaan studeren aan het Royal College of Music - waar hij in de zomer van 1890 begon -, onder voorwaarde dat hij zijn opleiding zou vervolgen aan Trinity College in Cambridge, waar veel van zijn familieleden hadden gestudeerd. In Londen studeerde hij orgel en later ook compositieleer bij Hubert Parry. In september 1892 verhuisde hij volgens afspraak naar Cambridge, waar hij naast muziek ook geschiedenis studeerde. Hij maakte er deel uit van een vriendenkring waartoe ook de later bekend geworden filo- | |
[pagina 346]
| |
soof G.E. Moore (1873-1958) en de historicus George Trevelyan (1876-1962) behoorden. Daar ook hernieuwde hij de kennismaking met Adeline Fisher (1870-1951) - die hij kende uit hun kinderjaren -, met wie hij in 1897 zou trouwen. In 1894 haalde Vaughan Williams zijn bachelordiploma in de muziek, een jaar later dat in de geschiedenis. In het najaar van 1895 keerde hij terug naar het Royal College of Music, waar hij opnieuw ging studeren bij Parry, en nu ook bij Charles Stanford. In dat najaar, vlak na diens eenen-twintigste verjaardag op 21 september, ontmoette hij Gustav Holst, met wie hij meteen hecht bevriend raakte. | |
Field daysKort na hun eerste ontmoeting in het najaar van 1895 begonnen Holst en Vaughan Williams met wat zij hun field days noemden: wekelijkse bijeenkomsten van een hele of tenminste een halve dag, waarin zij elkaar hun composities - van eerste ideeën tot uitgewerkte stukken - voorlegden en bespraken, en daarnaast discussieerden over alles wat hen interesseerde. ‘Ik denk dat hij mij alles wat hij schreef liet zien en ik bijna alles wat ik schreef aan hem’, herinnerde Vaughan Williams zich later, ‘Ik zeg weloverwogen “bijna alles”, want soms kon ik de absolute integriteit van zijn oordeel niet tegemoet treden, en ik hield sommige van mijn ergste wandaden voor hem verborgen’Ga naar eind4 Dergelijke bijeenkomsten bleven zij beleggen tot aan het overlijden van Holst, zij het in later jaren vanwege andere verplichtingen soms een tijdlang minder vaak. In een dergelijke periode schreven zij elkaar meer brieven. Veel van deze brieven zijn bewaard gebleven - de eerste uit 1896, de laatste uit 1934 - en zij bieden een zeldzaam inzicht in de aard van de samenwerking tussen deze twee componisten. Een kenmerkend voorbeeld van hun werkwijze is een brief van Vaughan Williams aan Holst van (vermoedelijk) december 1900. Holst werkte destijds tegelijkertijd aan twee opera's, The Youth's Choice en Sita, waarvoor hij zelf de libretti schreef. ‘Je zult wel denken dat ik een erg “vernietigende” criticus ben’, aldus Vaughan Williams, ‘want ik heb de meeste van je regels geschrapt. Ik denk dat de hele opzet van je verzen slecht is’. Hij vervolgde met een argumentatie waarom hij de opzet van de tekst verkeerd vond, en schreef dan: ‘Ik vind je melodie buitengewoon mooi [...] behalve de derde regel’ en even verder ‘de laatste twee maten zijn werkelijk mooi’ Op soortgelijke wijze schreven ze voortdurend vrijelijk en onverbloemd over elkaars werk, en deden voorstellen voor verbetering - en het laat zich raden dat de gesprekken tijdens hun field days niet veel anders zullen zijn verlopen. In het voorjaar van 1903 verbleef Holst met zijn echtgenote Isobel Harrison (1876-1969) in Duitsland - hij had haar leren kennen toen hij dirigent werd | |
[pagina 347]
| |
van het koor waarin zij zong, en zij waren in 1901 getrouwd. In een lange brief aan Vaughan Williams probeerde Holst een tussenbalans op te maken van hun ontwikkeling als componist: ‘Om te beginnen denk ik dat we te langzaam vooruit kruipen - natuurlijk is het al heel wat dat we vooruit komen, en ik denk dat we echt vooruitgaan - maar het zou meer moeten zijn!’ Holst meent dat ze hun heil niet bij buitenlandse leermeesters zouden moeten zoeken, maar mogelijk zouden ze in de leer kunnen gaan bij Edward Elgar (1857-1934), op dat moment de meest bekende componist van Engeland, of anders bij andere Engelse musici met wie zij geregeld zouden kunnen praten over hun werk. Zoals het nu gaat, verloopt hun ontwikkeling te traag, meent hij. ‘Nu ik eraan denk’, vervolgt Holst, ‘de stukken voor zang in je opera zijn onmogelijk. Zoiets moet je niet doen’ In een andere brief oppert hij, dat ze hun field days misschien strakker zouden moeten opzetten, met een rooster; maar anderzijds, wanneer ze elkaar ontmoeten valt er zoveel te bespreken dat dit vermoedelijk niet zou werken. Al meende Holst dat hun ontwikkeling niet snel genoeg verliep, gestimuleerd door elkaars kritiek en suggesties werkten Vaughan Williams en hij gestaag aan hun oeuvre. Een van de manieren waarop zij elkaar probeerden te stimuleren, was - toen zij eens stil leken te vallen - de afspraak dat beiden Toward the Unknown Region van de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) op muziek zouden zetten. Zo geschiedde; zij waren het erover eens dat de compositie van Vaughan Williams het best geslaagd was, en Holst liet daarop de zijne ongepubliceerd. Ook A Dirge for Two Veterans van Whitman werd door beiden op muziek gezet; Holst publiceerde zijn versie, Vaughan Williams nam zijn compositie pas vele jaren later integraal op in zijn vredesoratorium Dona Nobis Pacem. In 1906 bracht Holst zijn Two Songs without Words for Orchestra uit, een compositie die hij had opgedragen aan Vaughan Williams. Naar aanleiding daarvan schreef deze aan Holst: Ik weet niet wat je mij verschuldigd bent - maar ik weet dat ik jou alles verschuldigd ben. Als ik ooit iets doe dat de moeite waard is, zal het zijn omdat ik zo'n vriend als jij ‘ter beschikking heb’ zoals volksliedjes het uitdrukken, altijd bereid te helpen en raad te geven, en iemand wiens ja ja is, en nee nee - hetgeen een eigenschap is die men echt zoekt in een vriend en zo zelden vindt. In maart 1914 was de première van de tweede symfonie van Vaughan Williams, gewoonlijk aangeduid als de London Symphony, hoewel de compo- | |
[pagina 348]
| |
nist zelf de voorkeur gaf aan Symphony by a Londoner. De ontvangst van het publiek en de critici was enthousiast en buitengewoon lovend. Twee dagen later stuurde Holst zijn vriend een brief: ‘Deze keer heb je het echt gedaan. Je hebt niet alleen de top bereikt, maar je publiek meegenomen’, en even verder schreef hij: ‘Ik vraag me af of je besefte hoe futiel en opzichtig Ravel klonk na jouw Epiloog’ Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nam Vaughan Williams dienst als vrijwilliger, hoewel hij al tweeënveertig jaar was. Aanvankelijk diende hij in Londen bij de reservepolitie, maar op eigen verzoek werd hij overgeplaatst naar het Royal Army Medical Corps en als brancardier ingezet in Frankrijk. Ook Holst had zich als vrijwilliger gemeld, maar hij werd - tot zijn onvrede - geweigerd vanwege zijn zwakke gezondheid en bijziendheid. Vanuit Frankrijk probeerde Vaughan Williams per brief contact te houden met Holst, en op zijn beurt was hij blij post van diens hand te ontvangen. Vanuit Frankrijk schreef hij Holst, hoezeer het hem aan het hart ging dat zoveel van zijn jongere vrienden waren gesneuveld terwijl hij veel van zijn leeftijdgenoten uit het oog was verloren, ‘maar jij bent er altijd, en de hemel zij dank dat het contact tussen ons nooit verloren is gegaan, & ik zie geen reden waarom dat ooit zou gebeuren’ Na de Eerste Wereldoorlog werden Holst en Vaughan Williams beiden aangesteld als docent aan het Royal College of Music in Londen. De componist Edmund Rubbra (1901-1986) was een van de leerlingen van Holst, en gaf na diens overlijden een uitvoerige beschrijving van Holst als docent. Zoals Vaughan Williams meermaals benadrukte dat het grote voordeel van het studeren aan het Royal College of Music de ontmoeting met zijn medestudenten was geweest, van wie hij veel meer had geleerd dan van het eigenlijke onderwijs van zijn docenten, zo lijkt Holst als docent te hebben geprobeerd zijn field days met Vaughan Williams in een wat verdunde vorm te herhalen met zijn studenten: In zijn lesgeven werkte Holst niet volgens vaste principes of methodes: iedere vraag werd op haar eigen waarde aangepakt en opgelost, en met oog voor de bijzondere aard van de geest van zijn leerling. | |
[pagina 349]
| |
gezelschap van Holst voelde dat het eigen muzikale formaat werd vergroot en de eigen vermogens op een vreemde manier vermeerderd. Als collega's troffen Vaughan Williams en Holst elkaar vanzelfsprekend regelmatig; Vaughan Williams stuurde zijn studenten niet zelden naar Holst, omdat deze naar zijn idee veel beter in staat was hen te helpen bij het oplossen van hun muzikale problemen; de enige kwaliteit die hij zelf als docent had, meende hij, was dat hij zijn studenten altijd aanmoedigde. Ondertussen zetten Vaughan Williams en Holst als vanouds hun field days voort, en bovendien hun correspondentie. Hun muzikale ontwikkeling verliep veel minder dan voor de Eerste Wereldoorlog langs parallelle lijnen, en zij begrepen dan ook niet steeds welke weg de ander insloeg. Zo had Holst zijn vragen bij Flos Campi van Vaughan Williams, en de laatste had op zijn beurt geen vat op de Choral Symphony van Holst. Maar hun persoonlijke vriendschap bleef onverminderd hecht, en hun samenwerking ging door. In juli 1931, na de première van zijn Job - muziek voor ballet - schreef Vaughan Williams zijn vriend: ‘Ik heb je nooit geschreven om je ervoor te bedanken dat je mij al die dagen bij de hand hebt genomen - het maakte alle verschil. Uiteindelijk ging het heel goed’ In zijn autobiografische schets schrijft Vaughan Williams hierover: Ik zou graag willen vastleggen wat hij allemaal voor mij deed toen ik Job schreef. Ik zou ontzet zijn te moeten vertellen hoeveel field days we eraan hebben besteed. [...] Zo dank ik het bestaan van Job aan Holst.Ga naar eind6 In het najaar van 1931 was de première van de Choral Fantasia van Holst, die maar weinig waardering kreeg van het publiek en van de recensenten in de Engelse kranten. Enkele dagen later schreef Vaughan Williams aan Holst: ‘Gisteren heb ik je Fantasia opnieuw doorgespeeld & die is heel mooi. Ik weet dat het je niet kan schelen, maar ik wil de pers laten weten dat zij mislukte abortussen zijn’. In het voorjaar van 1932 maakte Holst een reis door de Verenigde Staten. Vanuit Engeland schreef Vaughan Williams hem: ‘Verder heb ik geen bijzonder nieuws [...] behalve dat ik je heel erg mis wanneer ik wil weten hoe ik moet componeren - eigenlijk besefte ik niet eerder hoeveel van mijn | |
[pagina 350]
| |
muziek je schreef’. Tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten werd Holst ernstig ziek - vanwege een ontsteking aan de twaalfvingerige darm werd hij opgenomen in een ziekenhuis. Daar had hij tot twee keer toe wat hij in een brief aan Vaughan Williams omschreef als ‘een mooie ervaring’: Ik voelde dat ik zozeer wegzakte dat ik niet veel verder kon wegzakken en op aarde blijven. Zoals ik altijd had verwacht, was het een prachtig gevoel, maar de tweede keer, toen het begon, had ik een vaag gevoel dat ik over mijn zonden zou moeten nadenken. Maar een veel sterker gevoel was dat er iets veel belangrijkers aan de hand was en dat ik mijn tijd niet moest verspillen. Beide keren had ik, zo gauw ik het dieptepunt had bereikt, een helder, intens en kalm gevoel - dat van een overweldigende dankbaarheid. En de belangrijkste redenen voor deze dankbaarheid waren Muziek, de Cotswolds, RVW, en de onpersoonlijkheid van het spelen in een orkest te hebben gekend. Holst herstelde enigszins, maar werd nooit meer de oude; in mei 1934 overleed hij in Londen aan de gevolgen van een operatie aan dezelfde kwaal. | |
Gezamenlijke projectenDe samenwerking tussen Holst en Vaughan Williams bleef niet beperkt tot hun field days en tot hun gedachtewisseling op papier. Vaughan Williams betrok Holst bijvoorbeeld bij zijn werkzaamheden aan The English Hymnal. In 1904 werd hij uitgenodigd de muzikale eindredactie te voeren over een nieuw te maken liedboek voor de Anglicaanse kerk. Na enige bedenktijd aanvaardde hij deze uitnodiging.Ga naar eind7 Hij vroeg verschillende vrienden en collega's te helpen bij de werkzaamheden, onder wie - vanzelfsprekend - Holst. In zijn voorwoord bij de uitgave dankte hij Holst dan ook, omdat deze ‘nauw betrokken was bij de keuze, rangschikking en correctie van het muzikale deel van het boek’.Ga naar eind8 Holst had daarnaast ook verschillende eigen melodieën bijgedragen aan het liedboek, waarvan In the bleak midwinter, op een tekst van de dichteres Christina Rossetti (1830-1894), nog altijd een geliefde en veel gezongen Christmas carol is. Rond dezelfde tijd wist Vaughan Williams Holst te overtuigen van de betekenis die de Engelse volksmuziek kon hebben voor de klassieke traditie. Zelf was Vaughan Williams door toedoen van Lucy Broadwood (18581929)Ga naar eind9 betrokken geraakt bij het verzamelen van, en onderzoek naar Engelse volksmuziek. Net als zij maakte hij tochten over het Engelse platteland, en tekende volksliedjes en -dansen op die de plaatselijke bevolking zong of uitvoerde. Soms maakte hij naderhand een sobere pianobegeleiding bij deze liedjes, soms verwerkte hij melodieën in zijn eigen composities. Een | |
[pagina 351]
| |
(laat) voorbeeld daarvan is zijn English Folk Song Suite (1923). In navolging van Vaughan Williams verdiepte ook Holst zich in de Engelse volksmuziek, en schreef naar aanleiding daarvan bijvoorbeeld zijn A Somerset Rhapsody (1906-1907). Voor Vaughan Williams en Holst lag het belang van de Engelse volksmuziek niet alleen hierin. Beiden waren ervan overtuigd dat de Engelse klassieke muziek al te zeer werd gedomineerd door buitenlandse - lees: Duitse - invloeden. Hoezeer zij de muziek van Elgar ook waardeerden, naar hun idee was deze te sterk beïnvloed door Brahms. In plaats daarvan wilden zij een eigen, Engels muzikaal idioom, vrij van de strenge formele eisen die de Duitse traditie volgens hen stelde. De volksmuziek - met haar eigen ontwikkeling van melodielijnen - bleek hierbij een belangrijke bron van inspiratie. De Engelse kerkmuziek, die beiden oppervlakkig kenden uit hun jeugd maar waarvan zij bij het werk aan The English Hymnal grondig kennis hadden genomen, vormde een tweede bron van inspiratie. Door zich te bevrijden van de strenge eisen van de Duitse traditie openden zij niet alleen nieuwe mogelijkheden voor zichzelf, maar maakten daarmee ook voor volgende generaties Engelse componisten de weg vrij om hun eigen keuzes te maken. Holst en Vaughan Williams waren radicale vernieuwers, die - paradoxaal genoeg - de inspiratie voor hun vernieuwing zochten in de traditie: in de traditie van de Engelse volksmuziek en van de Engelse kerkmuziek. Juist daarom is de titel die werd gegeven aan de uitgave van hun onderlinge correspondentie - Heirs and Rebels, erfgenamen en opstandelingen - zo goed gekozen. Zij kwamen in opstand tegen het formalisme van de Duitse traditie, en toonden zich erfgenamen van hun vaderlandse traditie. Zodoende schreven zij niet alleen zelf prachtige muziek die veel meer bekendheid verdient buiten hun vaderland, maar plaveiden bovendien de weg voor Engelse componisten na hen. Hun vriendschap en samenwerking heeft zo de Engelse klassieke muziek ingrijpend veranderd, een invloed die zich tot op de dag van vandaag doet gelden. | |
AfsluitingNa het plotselinge overlijden van Holst - zelf wist deze dat de operatie die hij moest ondergaan niet zonder risico's was, maar voor zijn omgeving kwam zijn dood onverwacht - was Vaughan Williams ontredderd. In een brief aan zijn weduwe Isobel Holst en hun dochter Imogen schreef hij: ‘mijn enige gedachte nu is, welke kant ik ook op ga, wat moeten we doen zonder hem, alles lijkt terug te gaan op hem - wat zou Gustav denken of aanraden of doen.?’. In later jaren bleef Vaughan Williams zich beijveren voor de | |
[pagina 352]
| |
muziek van zijn vriend, onder meer door het organiseren van concerten met diens muziek. Vaak werkte hij daarbij samen met Imogen Holst, die op het Royal College of Music zijn studente was geweest, of met de bekende dirigent Adrian Boult (1889-1983), die een voorliefde voor de muziek van Holst had. Het stak Vaughan Williams dat het enige werk van Holst dat vaak werd gespeeld The Planets was, terwijl hij zoveel meer had geschreven; hij probeerde ervoor te zorgen dat ook andere stukken van diens hand geregeld werden uitgevoerd, opdat zijn muziek niet ten onrechte in de vergetelheid zou raken. In de kwart eeuw die hij leefde na het overlijden van Holst groeide Ralph Vaughan Williams uit tot de belangrijkste Engelse componist van de twintigste eeuw, met een rijk geschakeerd en groot oeuvre op zijn naam. Hij overleed onverwacht in zijn slaap, op 26 augustus 1958, 85 jaar oud. Op de schrijftafel in zijn werkkamer stonden toen twee foto's: een portret van zijn in 1951 overleden echtgenote Adeline, en één van zijn zo dierbare vriend Gustav Holst. |
|