Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Tongval. Jaargang 40 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 40
Afbeelding van Taal en Tongval. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (11.04 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Tongval. Jaargang 40

(1988)– [tijdschrift] Taal en Tongval–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

Besprekingsartikel
Het generasysteem bij G.H. van Breughel
H.M. Hermkens

J.A. van Leuvensteijn: De kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. Amsterdam 1985. 3 bnd. Diss. VU. (Uitgave in eigen beheer, te verkrijgen door overmaking van f 40, - op girorekening 2708895 van J.A. van Leuvensteijn te Oegstgeest.)

0. Inleiding

Deze dissertatie beslaat drie volumina: I. Inleiding en taalkundige studies; II. Teksten; III. Tekstverklaringen, bibliografie en registers. Alleen de dramatische teksten zijn uitvoerig (en hoogst deskundig) verklaard. Ook in de taalkundige studies zijn de niet-dramatische teksten buiten beschouwing gelaten. Deze studies bevatten drie onderdelen: genusclassificatie, woordvolgorde en opmerkingen over taalgebruik. Het meest opmerkelijke hoofdstuk is dat over ‘genusclassificatie; attributief genus en voornaamwoordelijk gebruik’ (Band 1, pag. 25-99). Daarop richt zich mijn aandacht in dit artikel.

Op pag. 78 komt de auteur tot de conclusie dat in Breughels kluchten een nominaal twee-generasysteem met resten van een drie-generasysteem functioneert. Hij voegt daaraan toe: ‘Dit is opmerkelijk, omdat de auteur van Zuidnederlandse afkomst is en zijn kluchten en ook overig literair werk in relatie tot zijn lidmaatschap van de Brabantse Kamer moeten worden beschouwd. Bij zuidelijk taalgebruik behoort een drieledige classificatie van subst., leert ons de grammaticale literatuur. Het twee-generasysteem in Breughels kluchten kan als een mogelijke aanwijzing worden beschouwd voor het functioneren van een twee-generasysteem in het Zuiden’. De laatste zin roept bij mij als dialectsprekend zuiderling de hevigste verbazing op. Nog steeds is in de zuidelijke dialecten het drie-generasysteem aanwezig. Hoe zou het dan omstreeks 1600 al wankel hebben kunnen staan of zelfs verdwenen zijn?

De zuidelijke dialectspreker beschikt over de volgende formele middelen om zijn ‘gevoel’ voor het onderscheid tussen masculien en feminien genus in stand te houden:

1.de pronominale aanduiding: de stoel, hij is kapot; de tafel, ze is te kleinGa naar eind1;
2.de adnominale vormen
a.primair: tweelettergrepige masculiene vormen tegenover eenlettergrepige feminiene vormen, bv. menen oven, mene stoel; m'n tafel;
b.secundair: de genus-n markeert masculina tegenover feminina, bv. den oven, de tafel.

Het primaire adnominale criterium is absoluut; daardoor kan van ieder de-woord worden vastgesteld of het masculien is. Voor het masculinum zijn de volgende tweelettergrepige woorden gebruikelijk: ene(n)Ga naar eind2 (lidw.), éne(n) (telw.), gene(n), mijne(n), zijne(n), hare(n), uwe(n) (de -n is fonetisch geconditioneerd, maar is voor het genus redundant); voor het femininum zijn dezelfde adnominale woorden eenlettergrepig: 'n, een, geen, mijn, zijn, haar, uw.Ga naar eind3

Het secundaire adnominale criterium levert een beperkte controlemogelijkheid op: de genus-n, die fonetisch geconditioneerd is. In het masculinum den, dezen, dien, elken,

[pagina 48]
[p. 48]

onzen, groten vóór klinker, h, d, t, (b, r); in het femininum de, deze (dees), die, elke, onze (ons), grote (schoon) in alle fonetische omstandigheden. Degenen die in een zuidelijk dialect zijn opgegroeid, vergissen zich hierin nooit. Maar als ze gaan schrijven, blijken slechts enkelen (taalkundig geschoolden of bijzonder fijnhorenden) in staat, dit ingewikkeld systeem correct weer te geven. Ten overvloede zij vermeld, dat van een casussysteem geen sprake is.

Dat het secundaire adnominale criterium slechts zeer beperkte mogelijkheden oplevert voor de vaststelling van het genus, is duidelijk als we bedenken dat een minderheid van de masculiene woorden met klinker, h, d of t begint (in sommige plaatsen valt ook de b of vallen ook de b en r onder de regel): den oven, den heer, den daalder, den toren (den berg, den raad). Wel wordt de controlemogelijkheid uitgebreid door gevallen als den oude wijn, den dubbele slag. Het risico dat Van Leuvensteijn bij zijn onderzoek genomen heeft, schuilt hierin dat hij voor de vaststelling van het masculiene attributieve genus zich uitsluitend beroept op het secundaire criterium, en wel in positieve zin: de aanwezigheid van de genus-n.

Doordat een aantal substantieven voorkomt met attributieve woordvormen, al of niet verbonden met genus-n, durft hij echter niet tot een onderscheiding in drie genera te besluiten, maar kiest hij voor de tweedeling neutraal en commuun genus, waarbij hij binnen het commune genus, waar mogelijk, masculina en feminina onderscheidt. Het ligt voor de hand, dat hij op deze wijze tot de conclusie komt, dat bij Breughel de genusclassificatie in haar geheel wankel staat. Als hij op dezelfde manier moderne zuidelijke dialectteksten zou onderzoeken, zou hij zeker tot het besluit komen, dat het drie-generasysteem er aan het wankelen is. Niets is minder waar, tenminste voor die plaatsen en milieus waar het dialect niet aan het verdwijnen is.

Ik heb in mijn publikaties over het genus in de zeventiende eeuw een totaal andere methode toegepast. In Hermkens 1964 heb ik onderzocht, hoe in Huygens' dialectische teksten de -n functioneerde; de genus-n in het Antwerps en het Hollands vormde daarvan een belangrijk onderdeel. Voor het Antwerps heb ik de hedendaagse toestand als uitgangspunt genomen. Huygens' materiaal werd daarnaar geordend en beoordeeld. Op deze wijze te werk gaand heb ik vastgesteld dat Huygens het Antwerps van zijn tijd m.b.t. het genussysteem volmaakt weergaf: het verschilde nauwelijk van het hedendaagse systeem. Het Hollands vertoonde alleen het secundaire genuskenmerk. Als ik de methode van Van Leuvensteijn had gebruikt, zou ik tot de conclusie gekomen zijn, dat het Antwerps, en in mindere mate het Hollands, sporen vertoonde van een drie-generasysteem: omdat Huygens de fonetische voorwaarde voor de genus-n respecteerde, noteerde hij immers aanzienlijk minder n's dan Breughel. In Hermkens 1981 heb ik mijn conclusies voor het Hollands bijgesteld: het Zuidhollands vertoonde in de zeventiende eeuw, beoordeeld naar Huygens' materiaal, een drie-generasysteem, het Noordhollands m.n. het Amsterdams, was misschien al op weg naar een twee-generasysteem.

Op grond van mijn bevindigen beschouw ik als enig-juiste methode bij het onderzoek van zeventiende-eeuwse teksten m.b.t. het genus die welke de volgende richtlijnen in acht neemt.

1.Voor auteurs van zuidelijke afkomst wordt het hedendaagse daarvoor in aanmerking komende dialect als uitgangspunt gebruikt.
2.Voor noordelijke auteurs kunnen enkele dialectreservaten als uitgangspunt dienen. Maar we moeten er rekening mee houden, dat door het ontbreken van het primaire adnominale criterium de afbraak zich in snel tempo voltrekt of voltrokken heeft.Ga naar eind4
[pagina 49]
[p. 49]
3.Het materiaal van de te onderzoeken tekst wordt in negatieve zin aan de moderne toestand in de dialecten getoetst: alleen als de vormen ermee in strijd zijn, blijkt het genussysteem daarvan af te wijken; bv. vormen als de oven, de toren zijn in strijd met het als uitgangspunt genomen zuidelijke systeem.
4.De dialectische teksten van Huygens zijn geschikt als model: hij vertoont tekenen van betrouwbaarheid die we bij geen enkele andere auteur aantreffen.

Het leek me nuttig, het materiaal van Van Leuvensteijn eens op mijn manier te verwerken, om te zien of de conclusie daardoor anders zou worden. Van Leuvensteijn heeft zich beperkt tot de dramatische teksten. Ik heb ook de andere delen erbij genomen, omdat het al gauw duidelijk was dat de behandeling van het genus daarin niet afweek.

Bij de beoordeling van het materiaal houd ik rekening met de volgende omstandigheden.

1.Breughel verkeerde te Amsterdam in een Brabants, overwegend Antwerps milieu, nl. de groep emigranten die hun zuidelijke tradities in onderling verband zoveel mogelijk bewaarden, en die hun culturele waarden in de Brabantse Kamer in stand hielden. Het huidige Antwerpse systeem is daarom mijn uitgangspunt.Ga naar eind5
2.De invloed van het Amsterdamse milieu was echter onweerstaanbaar: afwijkingen van het Antwerpse systeem schrijf ik toe aan deze invloed.
3.De zetter heeft, gezien de zeventiende-eeuwse praktijk, ongunstige invloed uitgeoefend op het resultaat Een aantal anomalieën zijn daardoor veroorzaakt.

Natuurlijk heb ik gecontroleerd of de vormen grammaticaal geconditioneerd zijn, bv. volgens de regels van de Twe-spraack; dat bleek niet het geval te zijn: er is bij Breughel geen casussysteem te vinden. Wel zijn er enkele relicten: oude genitieven of voorzetselconstructies als [113] 054 by mijnen leven, [148] 342 met den haere (= bij het haar), [162] 169 in den beghinne; vooral bij gesubstantiveerde verba als [210] 132 met corten beraen, [153] 448 tot uwen believen, [236] 113 Tot uwen geryven. Anders dan Van Leuvesteijn gedaan heeft, heb ik de voorzetselconstructies in mijn materiaal opgenomen voorzover het zekere niet-neutrale substantieven betrof. Immers, als we alle loci met van den, met den, in den, wt den, na den, by den, tot den, voor den, aen den, om den, op den buiten beschouwing laten (zelfs als er geen twijfel bestaat over de uitsluiting van het neutrum), verliezen we, volkomen onnodig, een zeer groot gedeelte van het materiaal. Bij het citeren laat ik het voorzetsel niet weg: zo kan de lezer zien, welke gevallen door Van Leuvesteijn worden buitengesloten; enkele duidelijke (niet-neutrale) naamvalsrelicten worden ten overvloede opgenomen.

Hetzelfde negatieve resultaat werd verkregen bij de controle op de naleving van de fonetische wetten, geldend voor de genus-n: het fonetisch milieu heeft bij Breughel geen invloed; hij noteerde -n in het overgrote deel van de masculiene attributiva, ook als de volgende klank de realisering daarvan niet begunstigde.

Hieronder volgt het materiaal.Ga naar eind6 Voor de controleerbaarheid van mijn conclusies heb ik alle loci betreffende niet-persoonsnamen opgenomen; voor de persoonsnamen heb ik volstaan met de vermelding van het aantal. Ik sluit niet uit, dat ik enkele gevallen over het hoofd heb gezien.

[pagina 50]
[p. 50]

1. Het primaire adnominale criterium

1.1. Tweelettergrepige vormen, naar Antwerps model

Bij Breughel is dit van huis uit bekende criterium nog duidelijk aanwezig: voor persoonsnamen schrijft hij 22 × het lidwoord eenen, 1 × geenen, 8 × mijnen, zijnen, haren of uwen (steeds met -n); voor niet-persoonsnamen vinden we 20 × eenen als lidw., 6 × eenen als telw. of voornaamw., 1 × geenen, 45 × mijnen, zijnen, haren of uwen. Hieronder volgt het materiaal voor niet-persoonsnamen.

 

eenen (lidw.)

Het masculiene woord is in het hedendaagse Antwerps ne(n), met procope. Bij Breughel staat steeds een lange ee; de -n ontbreekt nergens.

[220] 100 eenen uyle, [156] 508 eenen effen stock, [141] 173 eenen halven biereGa naar eind7, [122] 262 in eenen hoeck, [256] 069 wt eenen hoeck, [133] 025 tot eenen duytGa naar eind8, [116] 121 met eenen back, [107] 046 met eenen stock, [226] 265 eenen Salmander, [217] 032 eenen slopschoen, [238] 022 eenen zeylsteen, [157] 016 met eenen luchtigen sin, [244] 016 Met eenen looden pijl, [101] (titelblad) met eenen Menisten Koeck, [124] 308 eenen pot, [230] 369 eenen pijl, [111] (titel) met eenen Peperkoeck, [229] 335 Met eenen cackhiel, [113] 042 eenen cackhiel, [252] 100 Eenen gouden schichtGa naar eind9

 

eenen (telw. of voornaamw.)

De niet-Antwerpse vorm een komt niet voor; de -n ontbreekt nergens.

[222] 155 niet eenen helderGa naar eind10, [211] 147 niet eenen duytGa naar eind8, [129] 094 Met eenen snapGa naar eind11, [150] 384 Eenen schellinck, [236] 100 eenen Nobel, [217] 031 Aen d'eenen voet

 

geenen

Hier is de Antwerpse vorm een duidelijke uitzondering (gewoonlijk geen):

[231] 007 gheenen nootGa naar eind12

 

mijnen, zijnen, haren, uwen

De Antwerpse vormen hebben de voorkeur:

[116] 117 van haren arbeytGa naar eind13, [238] 028 in mijnen arm, [239] 057 mijnen oude gang, [259] 119 zijnen eys, [223] 180 uwen ouden naetGa naar eind14, [136] 087 mijnen ouderdom, [137] 096 uwen ouden sanck, [115] 093 zijnen hals, [231] 009 tharen dienst, [158] 061 zijnen trommelstoc, [249] 040 zijnen tijdtGa naar eind15, [249] 044 Vwen tijt, [205] 028 Met mijnen toffelGa naar eind16, [250] 067 Na Helicon haren berchGa naar eind17, [160] 105 haren buyck, [248] 017 Met haren besproeyenden Dau, [211] 137 Mijnen boosen croes, [111] 010 mijnen raet, [142] 196 uwen romGa naar eind18, [249] 040 Haren roem, [207] 060 uwen spinrockenGa naar eind19, [217] 035 haren snater, [160] 104, [163] 199 in haren schoot, [245] 026 haren schootGa naar eind20, [125] 339 mijnen SermooneGa naar eind21, [240] 074 om haeren soeten praet, [208] 087 nae de vrouwen haren sinGa naar eind17, [223] 190 nae mijnen sin, [206] 053 wt uwen sack, [119] 185 mijnen lust, [252] 097 haren lust, [226] 283 uwen neuseGa naar eind22, [22] 176 uwen moet, [130] 110 haren mont, [223] 193 Mijnen ploegeGa naar eind23, [232] 016 zijnen voet, [209] 118 met mijnen clomp, [129] 100 Aen mijnen cop, [204] 005 mynen kost, [257] 094 zynen gang, [221] 137 mijnen grammen moet, [110] 001 op zijnen gouden wagen, [248] 023 op synen wagen van gout

[pagina 51]
[p. 51]

1.2. Eenlettergrepige vormen, naar Hollands model

Uit het materiaal wordt duidelijk, dat de invloed van het Amsterdamse milieu niet gering was: voor persoonsnamen 28 × het lidw. een, bovendien 5 × voor dier- of zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24, 1 × geen, 7 × mijn, zijn, haer of u; voor niet-persoonsnamen 31 × een, 11 × geen, 15 × mijn, zijn, haer of u.

 

een (lidw.)

Voor dier- of zaaknamen, op personen toegepast:

[133] 028 een snoeshaen, [216] 005 een slechten hontsvot, [159] 095 Een slechten haen, [116] 112 een kruysmuylGa naar eind25, [145] 266 Een Coeckoecx Paepegaey. Waarschijnlijk behoren hiertoe ook: [103] 001 Een yverighen geest, [105] 005 een droef bezwaarden gheest.

Voor niet-persoonsnamen:

[217] 023 een os, [218] 058 in een hoeck, [219] 096 om een halven stuyver, [238] 036] Een dach, [124] 325 een duytGa naar eind8, [205] 022, [240] 066 wat een deunGa naar eind26, [146] 285 een dronck, [115] 087 een bierboom, [213] 005 door een beveynsden schijn, [159] 072 een stooterGa naar eind27, [114] 065 op een stoel, [129] 099 een schopGa naar eind28, [204] 017 op een sant wech, [218] 053 een lustGa naar eind29, [159] 068 met een luchtighen sin, [162] 184 een nagel, [105] 020 met een Menisten Koeck, [257] 078 een molGa naar eind30, [122] 264 een peperkoeck, [130] 115 een potGa naar eind31, [143] 219 een vrientlicke dronc, [104] 037 Een will'ghen... Tack, [124] 320 Een CalckoenGa naar eind32, [223] 189 in een kelder, [226] 270 een clinckGa naar eind33, [225] 255 op een clompGa naar eind34, [162] 181 in een grooten mortier, [246] 048 met een gouden pijl, [231] 389 een grooten rustGa naar eind35, [161] 143 Een goede waerschouGa naar eind36

 

geen

Voor niet-persoonsnamen:

[118] 158 Gheen arbeytGa naar eind13, [223] 179 geen arbeyt, [139] 140 van gheen steert, [207] 074, [209] 101, [210] 126, [211] 157, [218] 060 g(h) een nootGa naar voetnoot12, [255] 050 geen lackGa naar eind37, [139] 129 gheen meerderen rampspoetGa naar eind38, [226] 275 Geen Wolff

 

mijn, zijn, hoer, uGa naar eind39

Voor niet-persoonsnamen, waaronder 5 × het abstactum ‘persoon’:

[225] 251 in mijn deerGa naar eind40, [220] 115 Mijn buylGa naar eind41, [237] 008 in mijn schickGa naar eind42, [242] 109 in mijn sobren staet, [229] 348 myn lust, [204] 010 in myn muylGa naar eind43, [244] 004 mijn persooneGa naar eind44, [224] 207 mijn wil, [254] 035 syn ganc, [225] 240 in u boesem, [125] 340 v persoone, [251] 087 u persoone, [250] 058 u persoon, [120] 218 u vriendelijcken persoon, [227] 288 u verdienden LooneGa naar eind45

 

N.B. 1

Het femininum is bij Breughel een, g(h)een; maar een niet-geapocopeerde relictvorm in [232] 022 Eene goede salve; speciale gevallen: [155] 500 een vileynighe sack (gezegd van een vrouw, vgl. [206] 055, [123] 297 een karnuyt, gezegd van een vrouw = vriendin). Als telwoord komt ook eene voor [208] 077 Niet eene spelt, [216] 010, [235] 076 niet eene mijt, [243] 145 niet eene sier, [238] 026 Met eene veechGa naar eind46, [123] 284 niet eene heltGa naar eind10. Verdachte locus: [224] 203 Met eenen Mandevol steens; het ligt voor de hand, dat deze samenkoppeling het genus had van mand, zoals handvol (haffel) het genus had en heeft van handGa naar eind47, welnu, mand is in het Antwerps fem. (Corn./Vervl).

[pagina 52]
[p. 52]

N.B. 2

Het femininum is bij Breughel mijn, zijn, haer, u (passim), met enkele literaire (archaiserende) uitzonderingen: [234] 052 over myne Curatie, [118] 162 uwe Moedere, [135] 068 uwe deur.

 

N.B. 3

In het hedendaagse Antwerps valt het aanw. vnw. die(n) ook onder de categorie van ene(n); de mannelijke vorm is tweelettergrepig: dieje(n). In Huygens' AntwerpsGa naar eind48 vinden we de tweelettergrepige vorm alleen als die door het metrum vereist wordt: 790 dijen botte Frans, 588 dije fiel; visueel tweelettergrepig: 556 van di'e kost. Bij Breughel komt het aanw. vnw. die(n) weinig voor; het ligt voor de hand dat het monosyllabisch bedoeld is: [151] 401 dien ouden rabout, [221] 138 dien schellem, [123] 282 op die tijdt; een naamvalsrelict in [159] 083 tot dien ty (< tijde)Ga naar eind15

 

N.B. 4

Voor een beperkt aantal mannelijke en vrouwelijke persoonsnamen gebruikt het hedendaagse Antwerps dezelfde vorm als voor het substantief onzijdig: mij(n), zij(n)Ga naar eind49; heur, oe; hetzelfde geldt ook ‘in mindere mate’ voor ee(n), gee(n): mij vader, zij zuster, heur bruur; gee vader, gee moeder, e zuster (verwantschapswoorden); ook: ze meester, e man, gee mensGa naar eind50. In Huygens' Antwerps vinden we: e man, e nobel man, e kraijsman, e mens, en ander; men Hieer, me joncker, ons CozainGa naar eind51.

 

De volgende loci bij Breughel kunnen dus in overeenstemming met het Antwerps zijn, afgezien van de n-apocope: [152] 419 een mensch, [218] 060 in geen Menschen (x toewenschen), [131] 136 geen menschenGa naar eind52, [204] 002, 008 een man, [120] 219, [140] 161 mijn man, [160] 98 Mijn vader, [228] 318 mijn vaer, in combinatie met een onverbogen adjectief: [136] 084 een schamel out man, [164] 221 een wonder man, [131] 144 een goet knecht, [108] 071 een seer Boertich geck, [144] 244 een milt ghever; [239] 045 een ander vryer, [159] 095 een onnoosel duypen.

 

N.B. 5

Huygens noteerde in zijn Antwerps consequent de masculiene, feminiene en neutrale enclitische lidwoorden na graadaanduidende woordenGa naar eind53, bv. waddenen Boesem (m), sulcken liueraij (f); met repetitie van het lidwoord na het adjectief: sulcken goeijen grôci (f); sulcken tieere laijf (n); ook het Hollands gaf hij correct weerGa naar eind54: sulcken swijdighen hoop (m), Sucken elequenten tong (f), sulcken lieuen pand (n).

 

Bij Breughel komt er na sulck geen tweelettergrepig (Antwerps) masculien lidwoord voor, bv [151] 398 sulcken buyt (niet sulckenen). Dat we hier niet met een genus-n te maken hebben, blijkt uit de niet-masculiene gevallen, bv [206] 049 sulcken hel (f), [117] 144 alsulcken callen (n). Als het masculiene lidwoord na het adjectief staat, is het steeds eenlettergrepig, bv. [129] 085 so goeden smaeck, [160] 129 soo rijcken Boermans soonGa naar eind55, [117] 154 sulc Iongen vent. Een dubbel lidwoord kan aanwezig zijn in [146] 302 Met een soo fieren moede (m.). Ook bij feminiene, neutrale en plurale woorden komt het encl. lidwoord na adjectief voor: [211] 144 alsulcken Iongen vrou, [161] 153 So cleynen kintgen; [163] 204 sulcken deuntgens. Misschien hoort ook bij de feminina: [248] 009 gheen soo waerden // Fleur van allen vrouwenGa naar eind56.

[pagina 53]
[p. 53]

1.3. Tweelettergrepige vormen in het masculinum, eenlettergrepige in het femininum, naar Antwerps model: dese(n), dees; onse(n), onsGa naar eind57

desen, onsen (masc.)

De Brabantse dialecten (ook het Antwerps) gebruiken voor het masculinum deze(n), onze(n); de -n verschijnt volgens het secundaire criterium (vóór klinker, h, d, t, soms ook b en r). De feminiene vormen zijn dees en ons. Het Hollands kent alleen de lange vormen.

Bij Breughel heb ik voor het masculinum overal de tweelettergrepige vormen genoteerd, op enkele uitzonderingen na steeds met -n.

Voor persoonsnamen 19 ×; voor zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24 5×:

[113] 049 desen Eselscop, [112] 037 desen hang-gat, [207] 066 desen bengel, [229] 346 desen raescop, [153] 459 desen lieven hang-gat,

Voor niet-persoonsnamen 7×:

[156] 003 op desen termijnGa naar eind58, [238] 021 tot desen termijn, [241] 084 in desen naeren nachtGa naar eind59, [220] 117 desen morgen, [204] 016 onsen ploechGa naar eind23, [222] 153 in desen kelder, [127] 043 desen goeden traenGa naar eind60

 

dese, onse (masc.)

 

[226] 266 onse lieve heer, [221] 142, [22] 164 onse Kees

 

N.B. 6

Van de onzijdige vorm ons voor een persoonsnaam heb ik maar een voorbeeld genoteerd: [112] 031 ons sone; zie N.B. 4.

 

dees, ons (fem.), naar Antwerps model

Voor persoonsnaam (1 ×):

[148] 338 dees weerdin

 

Voor zaaknaam, toegepast op persoon (1×):

[206] 055 dees vileynighe sackGa naar eind61

Voor niet-persoonsnamen 6 ×:

[109] 002 dees Cluchte, [138] 125 dees coomenschapGa naar eind62, [203] 002 Dees Boertich Breughels Clucht, [122] 267 ons trouweGa naar eind63, [241] 100 ons vryagie, [114] 081 dees redens besluyt (pregenitief met groepsflexie; dees is de onverbogen feminiene vorm).

 

dese, onse (fem.), naar Hollands model

 

Voor persoonsnaamen 3 ×: voor zaaknamen, toegepast op persoon, 2 ×:

[211] 141 Dese lapGa naar eind64, [122] 271 Deze goehertGa naar eind24

Voor zaaknamen 7 ×, bv.

[234] 072 Van dese salve, [11] 015 onse dootGa naar eind65

2. Het secundaire adnominale criterium

Breughel schrijft bijna steeds een genus-n voor masculina, niet alleen in de gevallen waarin de fonetische omstandigheid gunstig was; m.a.w. de onderliggende vorm met -n was levendig aanwezig in zijn bewustzijn.

[pagina 54]
[p. 54]

2.1. de(n)

den

 

Voor persoonsnamen 52 ×.

 

Voor niet-persoonsnamen 150 ×:

[141] 178, [145] 274 nae den aert, [248] 018 Vanden eewich bloeyenden berch, [103] 022 metten Inct, [223] 194 den ontbijtGa naar eind66, [116] 118 na den ouwevaer (=ooievaar), [212] 164 op den Utrechtsen steygher, [162] 175 na den ouden thoon, [257] 093 den ouden sang, [226] 280 vanden opslach, [217] 032 aenden anderen (nl. voet), [210] 121 van den hoogen boom (=bodem), [218] 052 vanden hoogenboom, [112] 031 om den hals, [116] 120 den hals, [208] 093 op den hals, [256] 075 byden hals, [215] 005 Den handel, [155] 493 den Hennen-nestGa naar eind67, [207] 073 aenden holGa naar eind68, [160] 109 den hont, [147] 316 den Hasepat inGa naar eind69, [245] 028 na den hooch Parnas, [201] 009 in den houlijck staet, [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet, [101] (titelpagina) opten hoeck, [103] 006 aenden dach, [140] 157 door den dach, [208] 090, [243] 149, [238] 035 den dach, [118] 174 inden dach, [120] 216 opten dach, [157] 012, [218] 062 (toneelaanwijzing) voor den dach, [242] 113 den dagheraet, [227] 293 aenden derm, [128] 070, [147] 315 den dijc(k), [103] 028, [222] 174 inden druck, [222] 165 Opten duym, [158] 062 den dubbelen slach, [159] 073 Den dubbelen (nl. stooter)Ga naar eind27, [116] 129, [201] 001, [223] 195, [231] 391, [237] 002, [238] 035 den tijtGa naar eind15, [224] 231 den tradtGa naar eind70, [224] 209 opten trilGa naar eind71, ([104] 054 ten thoone)Ga naar eind72, [143] 232 den back, [113] 060, [120] 232, [155] 502 den bec(k), [206] 040 voor den Beck, [138] 118, [152] 427 inden brant, ([230] 369 wten boghe), [223] 190 (toneelaanwijzing) wten Brandewijn, [236] 114 den rooden Buyckloop, [212] 162 wt den regen, [212] 165 inden reygher, [258] 110 Denreuck, [224] 223 opten rolGa naar eind73, [120] 217, [205] 034 den rou, [218] 070 vanden rechten stam, [158] 048 Den rechten wech, [218] 061 vanden renschen (nl. wijn), [230] 365 Den styven Buydel, [130] 103 den slaep, [130] 116 wten slaep, [122] 275 den spot, [156] 511 den steert, [246] 062 door den Stier, [222] 155 inden sackGa naar eind61, [245] 033 met den sin, [117] 140 inden sin, [133] 024 byden lesten buyt, [141] 183 den looneGa naar eind45, [255] 048 den loop, [103] 020 den lust, [207] 070 den naers, [205] 020 vanden Nimweechsen MolGa naar eind74, [239] 058 den naeren nachtGa naar eind59, [128] 072 den neck, [118] 168, [122] 271 wten nestGa naar eind67, [123] 287 byden naesten raet, [225] 253 den Noortoosten wint, [140] 163 den merct gang, [145] 275 Den maechdomGa naar eind75, [161] 150 den mey, [222] 158 den moet, [123] 290, [216] 012, [259] 126, [257] 080 den mont, [106] 026 inden patGa naar eind69, [127] 041 den pat, [128] 064 op den pat, [126] 018 den paltrock, [252] 099 vanden Parnassus, [217] 023 inden ploechGa naar eind23, [228] 314 den ploech, [210] 129 den posGa naar eind76, [139] 132 Den pot, [225] 242 inden pot, [232] 005 den praet, [128] 057 den vocht lepel, [250] 071 na den verweenden staet, [129] 086 den vaec, [106] 022 den vloerGa naar eind77, [135] 066 inden vloer, [116] 125 inden voet, [104] 046 Den wens, [104] 051 den wijsen Raet, [103] 017 Den waerden... tijtGa naar eind15, [249] 046 Mits den waterrijcken... vloet, [141] 171 op den wech, [158] 046 den wech, [116] 128 den wijn, [140] 150 voor den wint, [163] 208, 212 den wint, [240] 069 by den winter, ([242] 128 langhs den wegheGa naar eind78), [233] 044 metten kinckhoest, [124] 321 den CalckoenGa naar eind32, [124] 307 Inden kelder, [225] 232 (toneelaanwijzing) wten kelder, [129] 093 den Coeckoeck, [122] 277 opten kop, ([128] 066 byden coppe), [112] 018, [115] 101, [118], 156, [229] 343, [150] 389 den cost, ([221] 148 na den croegeGa naar eind79), [228] 315 den croech,

[pagina 55]
[p. 55]

[161] 156 Den Coren-tasGa naar eind80, [127] 047 voor den grooten dorst, [238] 025 Den grooten dorst, [201] 003 den geest

 

de

 

Voor persoonsnamen 12 ×, afgezien van enkele elisiegevallen als d'een, d'aer; bovendien 7 × de duyvel, 6 × de droesGa naar eind81

 

Voor niet-persoonsnamen 15 ×:

[217] 026 de heele dach, [218] 069 opte Vismerct (f) offte dam (m), [237] 009 de dijck, [140] 153 aende dijc, [124] 314 onder de TurfGa naar eind82, [220] 103 de buylGa naar eind41, [127] 022 de besten vontGa naar eind83, [115] 089 de rechten gancGa naar eind84, [217] 018 al de nachtGa naar eind59, [120] 222 de nootGa naar eind12, [125] 329 inde noot, [154] 477 de moet, [242] 115 de vlondelGa naar eind85, [114] 064 voor de winter, [126] 350 de Cappoen

 

N.B. 7.

Meervoud: [245] 043 onder de voetGa naar eind86; waarschijnlijk meervoud: [107] 068 In d'ackerGa naar eind87

 

N.B. 8

Het femininum is bij Breughel de, of met elisie d'. Ik heb meer dan honderd loci bekeken en vergeleken met het gebruik in het hedendaagse Antwerps. De -n verschijnt niet vóór feminina. Ik vind slechts één locus die er verdacht uitziet: [232] 020 Doctoor inden Medecijn; te verwachten: inder Medecijn. Als het geen zetfout is, lijkt er een verwarring tot stand gekomen met het masculiene medecijn (= geneesheer); de dativus plur. acht ik uitgesloten.

2.2. elcken, allen, eenigen, menigen

De genus-n ontbreekt in geen enkel daarvoor in aanmerking komend geval.

 

Persoonsnamen 2 ×

 

Niet-persoonsnamen 6 ×

[218] 065 voor allen onlust, [234] 071 van eennighen dollen hont, [246] 065 van allen tegenspoetGa naar eind38, [209] 109 menigen traenGa naar eind60, [128] 071 Elcken treGa naar eind88, [218] 059 menigen vloeck

 

N.B. 9

Irregulier: [112] 019 aen allen sy (f), [243] 143 allen ongeluck (n)Ga naar eind89, [125] 337 allen onghevalGa naar eind90. Het lijkt wel of Breughel in alle omstandigheden allen schrijft; zo ook in het meervoud, bv. [255] 039 Voor allen saken, [245] 037 boven allen Ionckvrouwen; zelfs [252] 103 allen de dochters (subj.).

2.3. Het adjectief

De genus-n ontbreekt zelden en het materiaal is overvloedig.

 

Voor persoonsnamen 43 ×; voor dier- en zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24 6 ×:

[117] 152 plompen uyl, [153] 459 lieven hang-gat, [216] 005 slechten hontsvot, [225] 241 oprechten Hontsvot, [228] 328 Onwetenden beestGa naar eind91, [207] 062 Iongen melckmuylGa naar eind92; hiertoe behoren waarschijnlijk ook: [103] 001 yverighen geest, [105] 005 bezwaerden gheest, [157] 009 edelen geest

 

Voor niet-persoonsnamen 75 ×:

[159] 095 slechten haen, [143] 215 grooten haestGa naar eind93, [253] 012 vorsschen haringGa naar eind94, [234] 071 van eennighen dollen hont, [142] 210 Goeden dach, [252] 110 schoonen

[pagina 56]
[p. 56]

dagheraet, [225] 233 grooten danck, [248] 017 Met haren besproeyenden Dau, [158] 051 grooten dorst, [127] 047 voor den grooten dorst, [238] 025 grooten dorst, [115] 088 onbesorchden dranc, [244] 019 Onlijdelicken druck, [249] 046 Mits den waterrijcken doorloopenden vloet, [219] 096 Goeden ToebackGa naar eind95, [104] 037 groenen Tack, [235] 086 In corten tijtGa naar eind15, [103] 017 waerden schoonen tijt, [162] 175 na den ouden thoon, [127] 043 goeden traenGa naar eind60, [248] 018 Vanden eewich bloeyenden berch, [210] 121 van den hoogen boom (=bodem), [218] 052 vanden hoogenboom, [230] 365 styven BuydelGa naar eind41, [133] 024 byden lesten buyt, [236] 114 rooden Buyckloop, [218] 062 moyen Brandewijn, [104] 051 wijsen Raet, [123] 287 byden naesten raet, [234] 053 grooten regen, [142] 194 lustighen romGa naar eind18, [139] 129 meerderen rampspoetGa naar eind38, [130] 124 grooten schat, [249] 0443 verweenden schat, [213] 005 door een beveynsden schijn, [106] 038 goeden chierGa naar eind96, [141] 172 goeden chiere, [158] 062 dubbelen slach, [242] 109 sobren staet, [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet, [218] 070 vanden rechten stam, [212] 164 op den Utrechtsen steygher, [120] 210 grooten strijt, [219] 096 om een halven stuyver, [137] 096 ouden sanck, [257] 093 ouden sang, [159] 068, [157] 016 met ...luchtighen sin, [227] 288 verdienden LooneGa naar eind45, [104] 052 Door Rethrozijnschen lust, [223] 180 ouden naet, [125] 338, [129] 087 Goeden nachtGa naar eind59, [239] 058 naeren nacht, [241] 084 in...naeren nacht, [256] 070 soeten Menisten koeck, [221] 137 grammen moet, [205] 020 vanden Nimweegschen MolGa naar eind74, [216] 001, 004, 007 Goeden morg(h)en, [162] 181 in een grooten mortier, [120] 218 vriendelijcken persoonGa naar eind44, [240] 074 om haeren soeten praet, [127] 022 de besten vontGa naar eind83, [148] 340, [231] 004 op staenden voet, [158] 048 rechten wech, [121] 251, [122] 260 soeten koeck, [156] 003 goeden coop, [129] 096 goeden cost, [211] 137 boosen croes, [115] 089 de rechten ganc, [239] 037 droeven gang

 

De genus-n ontbreekt in slechts enkele gevallen; voor persoonsnamen 7 × bovendien 2 × bij samenkoppeling:

[224] 216 soeteman, [159] 069 d'Illeman (vgl. [134] 044 eele man)

 

Voor niet-persoonsnamen 7 ×:

[217] 026 heele dach, [143] 219 vrientlicke drone, [253] 005 leckere Brandewijn, [259] 131 Fijne MostertGa naar eind97, [161] 143 goede waerschouGa naar eind36, [256] 065 Moye...visGa naar eind94, [239] 057 oude gang

 

N.B. 10

Bij mannelijke persoonsnamen komen, in overeenstemming met de regel, ook onverbogen adjectieven voorGa naar eind98, bv. [164] 221 een wonder man, [131] 144 een goet knecht.

 

N.B. 11

Gevallen als [225] 253 Noordoosten wint, [256] 065 gebacken vis, [156] 508 effen stock, [213] 008 eygen schijn, [246] 048 met een gouden pyl moeten buiten het materiaal blijven: sterke voltooide deelwoorden, stoffelijke bijv. naamwoorden en andere adjectieven op -en behouden bij Breughel gewoonlijk de -n, ook in het fem., neutr. of plur.Ga naar eind99.

 

N.B. 12

In het Antwerps (en andere zuidelijke dialecten) kan de -e van het adjectief geapocopeerd worden vóór een fem. sg. Dat gebeurt onder bepaalde fonetische omstandighedenGa naar eind100, die, gezien de publikaties hierover, niet overal hetzelfde zijn.

[pagina 57]
[p. 57]

In het AntwerpsGa naar eind101 wordt er geapocopeerd als het adjectief eindigt op een lange of toonloze vocaal + l, m, n, r of w, ook als het adjectief eindigt op lf, lm, rm of op een diftong (lui, grauw; hierbij hoort ook goei < goede).

In Huygens' Antwerps vinden we toepassingen van deze regel; ik citeer wat ik toevallig bij de hand heb; fem. sg.: Tr. Corn. 619 d'ander weeck, 988 en ander grôci, 284 een goeij schotel, 418 sen goeij raijs, 248 ou goeij grôcij, 1073 goeij rust, 607 goeij sloir, 301 goeij moeijer, 175 goeij vrauw, 162 een heel histori, 334 [-Lief Nicht]Ga naar eind102. Ook bij Breughel vinden we dit brabantisme herhaaldelijk [103] 005, [104] 054 d'eel Rethorica, [104] 045 D'eel Conste, [246] 063 Edel Goddinne, [247] 076, [244] 016 reyn lieffde, [241] 088 Reyn Lieffde, [159] 070 de schoon waerdin, [247] 002 een schoon Goddinne, [141] 180 een nieu Caert, [220] 114 de nieu Brug [244] 018 trou liefde, [247] 077 geen meerder vreucht. Hiertoe lijkt ook te horen: [162] 180 in een cleyn sausierGa naar eind103. Irregulier: [245] 028 na den hooch Parnas, [201] 009 in den houlijck staet; of hebben we in dit laatste geval een semi-compositum, met als eerste lid een preattributief substantief, anders dan in [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet? Geregeld apocopeerde hij niet in dezelfde situaties; het ligt voor de hand, dat het ritme nogal eens de keuze bepaalde: [247] 075 Edele Ioncvrou, [124] 328 een fijne meyt, [202] 029 zyn schoone Blom, [237] 013 die schoone Ionckvrou, [246] 055 de schoone Helena; [215] 005 de schoone Son; [133] 031 een schoone deerne; [248] 011 O schoone wellusticheyt, [247] 071 O....reyne Carssou, [122] 257 een teere maecht, [137] 108 een andere lesse, [244] 008 mijn dare son, [143] 226 een halve kan.

 

N.B. 13

De zelfstandig gebruikte adjectieven en pronomina als eene en andere werden in de zeventiende eeuw gewoonlijk als adjectieven behandeldGa naar eind104. Breughel doet dat ook; bijna zonder uitzondering schrijft hij ze in het sing. masc. met -n, onafhankelijk van de functie, onafhankelijk ook van de volgende klank:

[134] 039, [246] 052 den anderen; [157] 034 Den eenen ployt den anderen; [231] 004 Den onghesonden; [129] 090 den ouwen; [124] 311 den behenden; [218] 067 voor den bekindenGa naar eind105, [215] 008 den bonten... den grijsen; [214] 005 Den boosen... den goeden; [118] 170 een dooven; [145] 281 Den minsten... den meesten; [228] 320 den meesten; [224] 213, [117] 146 den mallen; [257] 079 den wilden ende Milden; [125] 343 den vromen; [214] 005, [225] 248 den goeden; [215] 008 den grijsen. A fortiori blijft de -n als na het adjectief een substantief in een ellips of door samentrekking is weggevallen: [141] 173 eenen halven /pot?/; [218] 061 vanden renschen /wijn/; [159] 073 Den dubbelen /stooter/.

Zonder -n: [253] 005 De eerste, [119] 197 de liefste; met samentrekking: [204] 003 de beste /man/. Gemeenslachtig: [226] 266 de sterckste (man of vrouw, in feite de man).

Zonder -n: [253] 005 De eerste; [119] 197 de liefste; met samentrekking: [204] 003 de beste /man/. Gemeenslachtig: [226] 266 de sterekste (man of vrouw, in feite de man).

3. Samenvatting

3.1. Het genussysteem

Het materiaal vertoont een duidelijk drie-generasysteem, voor een groot gedeelte naar Antwerps model.

Volgens het primaire adnominale criterium worden de in het Antwerps als masculien geldende woorden in het merendeel van de gevallen voorafgegaan door tweelettergrepige

[pagina 58]
[p. 58]

lidwoorden, telwoorden en pronomina: eenen, geenen, mijnen, zijnen, haren, uwen; feminina bijna uitsluitend door eenlettergrepige. Bij desen en onsen zijn de masculiene vormen steeds tweelettergrepig, zelden zonder -n; de feminina zijn in bijna de helft van de gevallen eenlettergrepig. Van Leuvensteijn heeft dit criterium over het hoofd gezien.

 

Volgens het secundaire adnominale criterium gaat den het overgrote merendeel van de masculiene woorden vooraf; de is sterk in de minderheid; elcken, allen, eenigen, menigen hebben de alleenheerschappij. De adjectieven missen hoogst zelden de -n. De feminiene vormen zijn: de voor het lidwoord, grote enz. voor het adjectief; de Antwerpse vorm schoon enz. wisselt af met schoone enz. Van Leuvensteijn spreekt niet over dit feminiene kenmerk.

Breughels gebruik van de voornaamwoorden bevestigt de conclusie dat er een driegenerasysteem in de Kluchten zit. Evenals in andere teksten zijn de pronomina hij of zij, zijn of haar, verwijzend naar substantiva die geen persoon aanduiden, weliswaar zeldzaam, maar nergens is er een ‘onjuiste’ verwijzing te vinden; zie het materiaal bij Van Leuvensteijn pag. 88. Met name de Amsterdamse feminisering, zoals ze voor potGa naar eind106 is op geen enkele plaats aanwijsbaar.

 

Daarmee wil overigens niet gezegd zijn, dat het Amsterdams geen drie genera kende. Voor het Zuidhollands staat het vast, dat het onderscheid masc./fem. nog duidelijk gehandhaafd werd; voor het Noordhollands lijkt dat waarschijnlijkGa naar eind106. Het feit dat de schrijvers van de Twe-spraack een casussysteem opnieuw wilden invoeren, zegt genoeg: deze poging kon alleen maar van enige realiteitszin getuigen, als ze konden uitgaan van een aanwezig genusbesef. Het ‘misbruick’ dat ze signaleerden, was dan ook dat de naamvallen door veel auteurs niet in acht werden genomen; ze keurden af (uitg. 1584, pag. 84): Enen zot laat zyn tóórn zien; waar den ós werckt; menighen behaagt eenen wegh wel; (pag. 69) Den Bibel (op een titelblad). Dat het Noordhollands, en vervolgens het Zuidhollands, geleidelijk overging tot een twee-generasysteem, lag voor de hand doordat het primaire criterium ontbrak. Dat criterium is dan ook de grote ‘kracht’ van de zuidelijke dialecten.

3.2. Geen casus-n maar genus-n

Ofschoon bekwame taalkundigen van tijd tot tijd een andere visie hebben aangedragenGa naar eind107, gaan bijna alle handboeken uit van de misvatting dat het middelnederlands en het zeventiende eeuws een volledig casussysteem bevatten; wat daarmee in strijd is, wordt gewoonlijk bestempeld als uitzondering. Voor de zeventiende-eeuwse omgangstaal hoeven we geen enkele twijfel te koesteren: Constantijn Huygens heeft op een verbazingwekkende wijze het Antwerpse en het (Zuid-)Hollandse genussysteem in teksten genoteerdGa naar eind108.

3.3. De genus-n zonder fonetische conditie

Breughel past de wet van het fonetisch milieu niet toe. Hij heeft een duidelijk genusbesef, gebaseerd op de twee criteria, maar hij behoort niet tot de begenadigde taalwaarnemers, die subtiele verschijnselen registreren. De genus-n was in zijn bewustzijn aanwezig, ook waar hij die niet uitsprak.Ga naar eind109 Op deze wijze noteerde hij in feite een oudere taaltoestand. Hoe moeten we ons de ontwikkeling van casus-n naar genus-n nl. voorstellen?

‘In den beginne’ was er een casussysteem, zoals in alle Indogermaanse talen. Voor het masc. sg. ging de casus-n geleidelijk als genusindicator in alle grammaticale situaties dienen; dat proces zal vóór onze literaire ‘middeleeuwen’ voltooid zijn. Op begrijpelijke wijze werd deze -n spoedig geapocopeerd in fonetisch ongunstige situaties; ze bleef voornamelijk behouden vóór klinker, h, d, t, b en r. De middeleeuwse klerken handhaafden op

[pagina 59]
[p. 59]

papier echter (min of meer) het oude grammaticale systeem. Vanaf het eind van de zestiende eeuw hebben de grammatici het casussysteem opnieuw verdedigdGa naar eind110. Maar het duurde tot ver in de zeventiende eeuw voordat het schrijvende deel van de natie zich aan deze dictatuur onderworpen had. Breughel trok er zich niets van aan, wellicht tot ergenis van zijn collega's (rivalen) in de Amsterdamse Kamer, die (min of meer) aan de Twe-spraack hun trouw betuigdenGa naar eind111.

3.4. Brabants (Antwerps) met Amsterdamse invloed

Het Amsterdamse model heeft ruimschoots, maar niet overheersend, zijn sporen achtergelaten in de tekst: masculinum een (passim), geen, mijn, zijn (zeldzaam); een apart geval vormt u: het is geen Amsterdams (dat kende alleen jouw), het is een Antwerps woord, dat formeel werd aangepast aan het Hollandse systeem. Ook in het femininum dese, onse vinden we die aanpassing aan het Hollands in een aantal gevallen. Hetzelfde geldt voor een feyne meyt e.d.

Ook in andere opzichten treffen we een gemengd systeem aan. Voorbeelden:

Brabants (Antwerps) zijn de vormen hebdy, werdy, suldy, soudy, condy, moochdy, waerdy, zydy, staedy, gaedy, hoordy, gingdy (passim), ontstaan uit de pv. hebt enz. plus de enclitische pronomenvorm -i (thans zuld-e enz. met assimilatie van de t vóór klinker). Brabants (Antwerps) zijn ook de combinaties [225] 232 maket (= maakt het), [254] 031, [259] 137 hevet (= heeft het). Zo ook de assimilatievorm d ='t, voor klinker of w: [107] 067 d'oncruyt, [108] 083 d'eel verstant, [127] 034 al d'oude bier, [159] 090 na d'oude vermaen, [253] 011 d'oude liet, [104] 053 d wit Lavender, [106] 028 d'wijff, [130] 121 d'welck, [229] 345 d'welck. Daarnaast ontmoeten we ook wel combinaties met t, bv. [230] 377, [248] 013 Twelck. Onzeker: [124] 320 in d'ooreGa naar eind112, [226] 270 onder d'oor, [109] 008 d'onghevalGa naar eind113.

Het zal de aandachtige lezer niet moeilijk vallen, nog een aantal fonetische, morfologische en verbale vormen te vinden, die of Brabants of Hollands zijnGa naar eind114. Ik vermeld nog één opvallende eigenaardigheid. Aansluitend bij wat is gezegd over typisch-zuidelijke (Antwerpse) feminiene vormen (dees vrouw, die schoon vrouw, een ander tafel) wijs ik op identieke vormen voor het meervoud: [117] 145 dees woorden, [130] 123 dees broose scherven, [159] 091 ons Coeyen, [209] 110 Dees (meerv., sylleptisch verwijzend naar menigen traen, waarbij ook een meerv. pv. gebruikt was), [103] 016 schoon redenGa naar eind115, [253] 009 cleyn Roggen, [258] 099 nieu Almanacken, [245] 026 doud' manieren (de Brabander zegt: d'ouw manieren), [239] 048 droeff ghedachten.

Als er iets duidelijk is, dan is het dat het materiaal de masculina er zeer geprononceerd uit laat springen. De genuslijst van Van Leuvensteijn, pag. 74, kan op grond van mijn onderzoek aangevuld worden. De met CM (commune / masculinum) aangeduide niet-persoonsnamen voorzie ik zonder enige aarzeling van een M. Bovendien vul ik de lijst aan met een aantal ontbrekende woorden:

a. formeel gekenmerkt zonder voorzetsel: 22 (voor het grootste deel door V.L. bewust buiten het materiaal gehouden; de uitgesloten tekstfragmenten vertonen echter wat het genus betreft geen afwijkende verschijnselen): [225] 233 dank, [244] 019 drukGa naar eind116, [259] 119 eis, [115] 089 gangGa naar eind117, [215] 005 handel, [253] 012 haring, [255] 048 loopGa naar eind118, [103] 020, [119] 185, [252] 097 lust, [231] 006 nood, [120] 218 persoon, [230] 369 pijl, [258] 110 reuk, [130] 124, [249] 043 schat, [252] 100 schicht, [245] 026 schootGa naar eind116, [217] 032

[pagina 60]
[p. 60]

slopschoen, [122] 275 spot, [159] 073 stoterGa naar eind119, [104] 037 tak, [218] 059 vloek, [106] 022 vloer, [104] 046 wens;

b. voorkomend in een voorzetselconstructie, zonder dat er enige verdenking van ‘neutraliteit’ bestaat: aard, arbeid, arm, berg, brand, buit, darm, dauw, dienst, duim, hielGa naar eind120, hoek, hol (deverbativum), hogeboom (bodem), inkt, kakhiel, kelder, kinkhoest, klomp, kop, mol (bier), mortier, nest, ooievaar (ouwevaer), Parnassus, reiger, rol (deverbativum), schijn, snap (deverbativum), stam, steiger, stier, toffel, toon, tril (deverbativum), vloed, wagen, winter, zakGa naar eind121, zin.

Voor het feminiene genus beroept Van Leuvensteijn zich op de niet-talrijke naamvalsrelicten. Aan de categorie van formeel feminiene woorden moeten de in 1.3. (dees, ons) en de in N.B. 12 aangehaalde gevallen worden toegevoegd.

4. Conclusie

Volgens de door mij gebruikte methode bevatten Breughels kluchten een hybridische taal (Antwerps / Amsterdams), waarin het (overwegend Antwerpse) drie-generasysteem onmiskenbaar aanwezig is. Het materiaal bevat een relatief gering aantal mitigaties van dat systeem (voornamelijk door het gebruik van een, geen, mijn, zijn, u voor masculina; bij de keuze zijn ongetwijfeld metrische oorzaken werkzaam geweest), en slechts enkele gevallen die er apert mee in strijd zijn (genus-n bij niet-masculiene substantieven); naar de oorzaak van deze aberraties kunnen we alleen maar gissen.

Afgezien van het feit dat Van Leuvensteijn twee formele criteria veronachtzaamt (eene(n) enz. voor het masculinum, dees, ons, schoon voor het femininum) lijkt zijn werkwijze op het eerste gezicht objectiever dan de mijne. Hij aanvaardt immers alleen maar genusonderscheid als daarvoor een positieve aanduiding bestaat in de tekst: den boer, ter herberge. Maar deze ‘objectiviteit’ is schijnbaar; ze kan alleen daarom al niet waarachtig zijn, omdat ze bij het onderzoeken van moderne dialectteksten tot conclusies zou leiden, die in strijd zijn met de gesproken realiteit.

Ik ga uit van een hedendaagse toestand, in de gewettigde veronderstelling dat de oude situatie niet verder gevorderd kan zijn in de ‘afbraak’ dan de hedendaagse. Als ik constateer dat de vormen in een oude tekst de hedendaagse toestand niet weerspreken, concludeer ik tot gelijkheid. Dat lijkt subjectief, maar het is de enige gedragslijn die mogelijk is in de gegeven omstandigheden: we beschikken niet over de mogelijkheid om de oude vormen in allerlei grammaticale en fonetische situaties te laten klinken. Overigens verschaft het materiaal van Breughel meer bewijs voor het masculiene geslacht van een groot aantal woorden dan dezelfde woordcombinaties in de gesproken taal zouden opleveren: hij noteert de genus-n in tientallen gevallen waarin die in de gesproken taal geapocopeerd of geassimileerd wordt. Er is geen conclusie uit dit materiaal denkbaar die mij meer zou verbazen dan die van Van Leuvensteijn.

Met dit overzicht hoop ik dan ook aangetoond te hebben, dat we bij de beoordeling van teksten uit vorige eeuwen een belangrijke functie moeten toekennen aan wat er in de hedendaagse dialecten wordt aangetroffen; die blijken op allerlei punten conservatief te zijn. Ik wil zelfs een lans breken voor de stelling dat die dialecten als uitgangspunt moeten dienen. In de meeste gevallen zal voor beoordeling van verschijnselen uit de zeventiende-eeuwse en oudere literatuur een grondige studie van Zuidnederlandse dialecten vereist zijn.

 

H.M. Hermkens

[pagina 66]
[p. 66]

Bibliografie

ANS
  1984 Algemene Nederlandse Spraakkunst (red. G. Geerts e.a.), Groningen/Leuven.
 
Beughem, A.E. van
  1934 ‘Bijdrage tot de studie van het geslacht der zelfstandige naamwoorden in de Zuidnederlandse dialecten’, in: Hand. Kon. Comm. Top. en Dial. VIII.
 
Bont, A.P. de
  1958, 1962, 1969 Dialekt van Kempenland, meer in het bijzonder d'Oerse taol, 3 dln., Assen.
 
Cornelissen, P.J. / J.-B. Vervliet
  1899-1936 Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpse Kempen), Gent I 1899, II 1903, Aanhangsel 1906, Bijvoegsel (Cornelissen) Turnhout 1936
 
Helten, W.L. van
  1883 Vondel's taal, Grammatica van het Nederlandsch der zeventiende eeuw. Groningen.

[pagina 67]
[p. 67]

Hermkens, H.M.
  1964 Bijdrage tot een hernieuwde studie van Constantijn Huygens' gedichten. Nijmegen.
 
  1981 Het genus in het Hollands van de zeventiende eeuw, Studies voor Damsteegt. Leiden.
 
  1985 ‘Van casus-n naar genus-n’, in: Ntg 78, 537
 
-/C. van de Ketterij
  1980 Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten Instructiegrammatica. Groningen.
 
Landheer, H.C.
  1951 Klank- en vormleer van het dialect van Overflakkee. Assen.
 
Leuvensteijn, J.A. van
  1985 De Kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel, tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. 3 banden, Amsterdam.
 
Noordegraaf, J.
  1985 Norm, geest en geschiedenis. Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw. Dordrecht.
 
Opprel, A.
  z.j. Het dialect van Oud-Beierland. Deventer.
 
Pauwels, J.C.
  1938 Bijdrage tot de kennis van het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland. Tongeren.
 
Peters, P.
  1936-'37 ‘De geslachtsvormen van het adjectief in de Nederlandse dialecten’, in: Onze Taaltuin 5, 357 e.v.
 
Royen, G.
  1926 De jongere veranderingen van het Indogermaanse nominale drieklassensysteem. 's-Hertogenbosch.
 
Smout, H.
  1905 Het Antwerpsch dialect, met eene schets van de geschiedenis van dit dialect in de 17e en de 18e eeuw. Gent. (herdruk met inl. door Yv. Stoops, Antwerpen / Amsterdam 1980)

eind1
In teksten zijn gewoonlijk weinig voornaamwoordelijke aanduidingen te vinden, die informatie verschaffen over het onderscheid masculinum-femininum. Ook bij Breughel zijn de gegevens schaars; ze zijn echter niet in strijd met wat ik hier betoog.
eind2
Procope is mogelijk: 'ne(n); in het moderne Antwerps zelfs regel.
eind3
Bij het noteren van deze woorden heb ik de dialectische klinkervarianten onvermeld gelaten, evenals de onbeklemtoonde varianten.
eind4
In het meest zuidelijke gedeelte van Zuid-Holland zijn er nog relicten van het oude systeem. Zie Opprel pag. 33 en 36: -n voor masculina die beginnen met klinker, h, d, t, b; Landheer pag. 59 en 61 idem. Hoe noordelijker men komt, hoe verder de ‘afbraak’ voltooid is.
eind5
Cornelissen/Vervliet; Smout
eind6
De ordening geschiedt naar het fonetisch milieu: 1. klinker, h; 2. d, t; 3. b, r; 4. de dentalen s, z, 1, n; 5. de labialen m, p, f, v; 6. de klinkerachtigen j, w; 7. de velaren k, g.

eind7
Dit moet een ellips zijn; ik vermoed, dat hier het masculinum pot is weggelaten, vgl. [139] 132; of bak, vgl. [143] 232.
eind8
duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
eind9
schicht: niet in Corn./Vervl.; WNT f., maar in de betekenis ‘pijl’ worden alleen m. voorbeelden vermeld.
eind10
heller: niet in Corn./Vervl.; wel dl I, pag. 548: Helder noch pelder=niets, zonder genusaanduiding; WNT heller m. In [123] 248 staat: niet eene helt (obj.); volgens het WNT f.; als het een variant is van heller, lijkt het genusverschil onwaarschijnlijk.
eind8
duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
eind11
snap: Corn./Vervl., Bijvoegsel 3e deel, pag. 47: snab m.: op 'nen hab en 'ne snab
eind12
nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
eind13
arbeid: Corn./Vervl., Bijv. pag. 32 m.
eind14
naad: Corn./Vervl. m.
eind15
tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
eind16
(pan)toffel: Corn./Vervl.: m., niet f.; WNT toffel (I) f., oudtijds ook m.
eind17
Helicon haren berch: in deze constructie wordt de genus-n in de zuidelijke dialecten op dezelfde wijze behandeld als in andere formaties.
eind18
roem, rom: niet in Corn./Vervl.; WNT roem, vroeger ook rom m.
eind19
spinrokken: niet in Corn./Vervl.; WNT n., vroeger ook m.; rokken, ouder en thans nog in Z.-Ned. rokke, rok n. en m.
eind20
schoot: Corn./Vervl.: schood m.
eind21
sermoon: in [125] 339 blijkbaar m.; maar [114] 082 t sermoon; Corn./Vervl. sermoon n.; In het Frans Le sermon; in Zuid-Nederland bestaat een duidelijke neiging om aan de uit het Frans ontleende woorden hetzelfde geslacht toe te kennen als in het Frans (Pauwels 1938 pag. 30).
eind17
Helicon haren berch: in deze constructie wordt de genus-n in de zuidelijke dialecten op dezelfde wijze behandeld als in andere formaties.
eind22
neus: Corn./Vervl.: m. (doch f. in sommige gebieden)
eind23
ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.

eind24
Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
eind25
kruismuil (= kroeskop, van een man gezegd): niet in Corn./Vervl., ook niet muil; WNT muil m.; Pauwels: muil: verschillend genus, bijna altijd m. in Brabant / Antwerpen. Vgl. noot 91 melkmuil; zie overigens noot 24.
eind8
duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
eind26
deun: niet in Corn./Vervl.; WNT: m.
eind27
stoter: WNT stooter 1947, 5: m.
eind28
schop: Corn./Vervl. schup (= voetschop) m.; niet te verwarren met [223] 196 schop (= schopstoel), WNT f., soms m. door verwisseling met schop = stoot met voet
eind29
lust, niet in Corn./Vervl.; bij Br Breughel m., zie [103] 020, [119] 185, [252] 097.
eind30
mol: het zwarte diertje; Corn./Vervl. m.
eind31
pot: Corn./Vervl. m.
eind32
kalkoen: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 318 ene Calckoen
eind33
klink (=klap): niet in Corn./Vervl.; WNT klink (VI) m.
eind34
klomp: Corn./Vervl. m. (= koperen geldstuk, boutijzer); WNT klomp (I) m. (= vormeloze massa)
eind35
rust: Corn./Vervl., Bijv. pag. 315: m. WNT rust(e) f.; Huygens, Tr. Corn. 1073 goeij rust f.
eind36
waarschouw: niet in Corn./Vervl., wel waarschouwen en waarschouwing (Bijv. pag. 183). Als rechtstreekse afleiding van een werkwoord zal waarschouw wel m. zijn.
eind13
arbeid: Corn./Vervl., Bijv. pag. 32 m.
voetnoot12
nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
eind37
lak (= zegellak): Corn. Vervl. m., niet n.
eind38
rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
eind39
u: aan het Zuidnederlands ontleend, maar de mannelijke vorm is in het Zuidnederlands: uwe(n), ouwe(n), oewe(n).
eind40
deer: Corn./Vervl. deer m. (=deernis, pijn, leed, schade e.a.)
eind41
buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
eind42
schik: Corn./Vervl.: m.
eind43
muil: vgl. noot 25 kruismuil
eind44
persoon: Corn./Vervl. m.
eind45
loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
eind46
veeg: [220] 102, [223] 178 met een veech; Corn./Vervl. vèèg f.
eind10
heller: niet in Corn./Vervl.; wel dl I, pag. 548: Helder noch pelder=niets, zonder genusaanduiding; WNT heller m. In [123] 248 staat: niet eene helt (obj.); volgens het WNT f.; als het een variant is van heller, lijkt het genusverschil onwaarschijnlijk.
eind47
handvol: Corn./Vervl. f.; WNT f.; ‘in Zuid-Ned. altijd onzijdig’ (hetgeen onjuist is). Zie Hermkens 1964 pag. 200.
eind48
dieje: Hermkens 1964 pag. 179 e.v.
eind15
tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
eind49
mij(n) enz.: de -n is fonetisch geconditioneerd, net als de genus-n; Hermkens 1964 pag. 183 e.v.; 290 e.v.
eind50
Corn./Vervl. I pag. 64 e.v.
eind51
Hermkens 1964 pag. 185
eind52
geen Menschen (x toewenschen): volgens Van Leuvensteijn plur.; geen menschen: volgens Van Leuvensteijn plur. of sing.; ik denk dat beide gevallen het beste als sing. kunnen worden opgevat (het eerste Menschen met overscharige -n in rijmpositie, het tweede mogelijk met enclitisch negatiepartikel). Overigens is geen in combinatie met het meervoud mogelijk, bv. [259] 129 gheen Schellevis bennen (= manden voor schelvis). Zie ook Hermkens 1964 pag. 175 en 287.
eind53
Hermkens 1964, masc. pag. 180; fem. pag. 173 e.v. en 286; neutr. pag. 183 e.v. en 290
eind54
Hermkens 1964 pag. 214 e.v., 218, vooral 318 e.v.
eind55
rijcken: volgens Van Leuvensteijn een bepaling bij soon (zoals Ionghen in [161] 158 een bepaling is bij knecht); het is echter niet uitgesloten dat rijcken bij Boermans hoort (groepsflexie).
eind56
fleur: niet in Corn./Vervl.; WNT f., vroeger ook m.; Fra. fleur f.

eind57
Niet opgenomen bij 1.1. omdat de oppositie met het Hollands anders is: daarin is de tweelettergrepige vorm (deze, onze) zowel voor masc. als voor fem. gebruikelijk.
eind24
Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
eind58
termijn: Corn./Vervl. m., niet n.; WNT termijn (I) m., voorheen ook en in Zuid-Ned. nog wel onzijdig; mnl. termijn m. < ofra. termine < lat. terminus m. Het is echter niet uitgesloten, dat op (tot) desen termijn een neutr. datiefrelict is; vgl. [162] 188, [232] 021 op dit termijn.
eind59
nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
eind23
ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.
eind60
traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
eind61
zak: Corn./Vervl. m., vgl. [206] 053, [222] 155; maar in [206] 055 gezegd van een vrouw; zo ook [155] 500 een vileynighe sack; vgl. noot 64.
eind62
komenschap (koopmanschap): Corn./Vervl. f.
eind63
trouw(e): niet in Corn./Vervl.; wel trouw (=huwelijk) m. (afleiding van het ww. trouwen); mnl. trouwe f. (afleiding van adj. trouw).
eind64
lap: Corn./Vervl. lap m (= onderzool van schoen, lap aan kleren, dronkaard, goedzak). Maar op deze plaats wordt lap en leur gezegd van een vrouw; het is dus waarschijnlijk dat het fem. is; vgl. zak m., maar [206] 055 dees vileynighe sack; vgl. voor samengestelde substantieven: noot 24.
eind24
Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
eind65
dood: Corn./Vervl. f., niet m.

eind66
ontbijt: niet in Corn./Vervl.; WNT n., voorheen ook m. (stam van ontbijten); rechtstreekse afleidingen van werkwoorden zijn vaak m.; Van Beughem pag. 42: ontbijt m. in enkele gebieden.
eind67
nest: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout 65 m.
eind68
hol: niet in Corn./Vervl.; WNT hol (I) m., rechtstreekse afleiding van ww.
eind69
pad (= voetweg): Corn./Vervl. m., niet n.
eind27
stoter: WNT stooter 1947, 5: m.
eind15
tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
eind70
trad (variant van trade, vgl. tred): WNT m. (=gang, tred): Corn./Vervl. vermeldt alleen treê m.; Smout 65 tree m.
eind71
tril: WNT tril (I) m.; deverbativum; niet in Corn./Verl.
eind72
datiefrelict; toon, deverbativum m.; WNT 1210 (III)
eind73
opten rol (=aan de zwier): deverbativum; Corn./Vervl. vermeldt alleen het voorwerp rol m., niet f.
eind61
zak: Corn./Vervl. m., vgl. [206] 053, [222] 155; maar in [206] 055 gezegd van een vrouw; zo ook [155] 500 een vileynighe sack; vgl. noot 64.
eind45
loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
eind74
mol (= zoet bier): niet in Corn./Vervl.; volgens het WNT mol (II) f. (stofnaam), maar dat blijkt niet overtuigend uit de citaten.
eind59
nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
eind67
nest: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout 65 m.
eind75
maagdom: WNT m., soms n.; niet in Corn./Vervliet, wel andere woorden op -dom, bv. rijkdom m.; vgl. [136] 087 mijnen ouderdom.
eind69
pad (= voetweg): Corn./Vervl. m., niet n.
eind23
ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.
eind76
pos, een zoetwatervis; vgl. [256] 061, [256] 071; Van Leuvensteijn acht zetfout voor ‘pot’ niet uitgesloten. Corn./Vervl., Aanh. post m.; WNT pos(t), pors f., soms m.
eind77
vloer: Corn./Vervl., Aanh. m.; Tr. Corn. 410 -em, verwijzend naar vloer.
eind15
tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
eind78
datiefrelict.
eind32
kalkoen: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 318 ene Calckoen
eind79
kroeg: niet in Corn./Vervl.; WNT f. (met één citaat voor m.); Pauwels 1938: beide geslachten zijn in de opgaven ongeveer even talrijk vertegenwoordigd; de verwarring kan ontstaan zijn doordat veel inzenders aan kroeg = kruik dachten. Kroeg = herberg lijkt in het Zuiden niet tot de inheemse woorden te behoren; den croege kan een datiefrelict zijn.
eind80
tas: Corn./Vervl.m. (= de opeengestapelde graanschoven)
eind81
de droes: in [224] 210 gezegd van een vrouw. Overigens is de duivel (dus ook de droes?) misschien een geval van emfase: de emfatische uitspraak van duivel bewerkt een korte pauze, zodat de sandhi vervalt; zie Hermkens 1964 pag. 306 (ontleend aan G. Royen).
eind82
turf: Corn./Vervl. tör(re)f m., ook als stofnaam
eind41
buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
eind83
vond: niet in Corn./Vervl.; mnl. vont m., correcte vorm: den beste vont
eind84
Correcte vorm volgens de regels van het fonetisch milieu: den rechte ganc.
eind59
nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
eind12
nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
eind85
vlondel: niet in corn./Vervl., wel vonder m.(=vlonder, voetbrug)
eind86
onder de voet: plur.; vgl. op de been; WNT voet m., mv. -en, maar het oudere mv. zonder uitgang bleef bestaan (....) in de verb. onder de voet.
eind87
akker: Corn./Vervl. m.; pag. 154: ‘Te Brecht zegt men nochtans: hij woont in d'akker, wij gaan over d'akker, ‘ne weg deur d'akker, enz., doch dan verstaat men door akker eene groote uitgestrektheid bouwland, verschillende velden of landerijen aan elkander. Is het w. in die beteekenis vrouwelijk, of is akker hier een meerv.?’ Ik denk het laatste.

eind38
rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
eind60
traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
eind88
Elcken tre: Van Leuvensteijn vergist zich; hij ziet in Elcken tre...een accus. cum. inf.; de betekenis is echter: bij elke stap denk ik...
eind89
ongeluk: Corn./Vervl., Bijv., ongeluk n. (in deel II een vergissing: ongeluk f.)
eind90
ongeval: niet in Corn./Vervl.; [109] 008 d'ongheval is geen bewijs dat we met een dewoord te maken hebben: d'<'t, zie 3.4.

eind24
Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
eind91
beest: Corn.Vervl.:f., ook als het woord op mannelijke personen wordt toegepast: en beest van ne vent; en gierige beest; maar pag. 264 boerebeest m.; Breughel maakt het woord n.: [299] 352, 354, [230] 376, [231] 386. Maar in [228] 328 Onwetenden beest, gezegd van een man: vgl. noot 59.
eind92
melkmuil: niet in Corn./Vervl.; zie noot 25 kruismuil
eind93
haast: voor Br. blijkbaar m. (maar oude fem. flexievorm in [124] 306, [232] 008 met haesten). Volgens Corn./Vervl. is haast f.; zo ook volgens het WNT; maar in de mij bekende Limburgse tongvallen is het woord m.
eind94
haring: Corn./Vervl. hering, herink m., ook als stofnaam; vis m., ook als stofnaam.
eind95
toebak: Corn./Vervl. toebak m., niet f.; Smout 65 m.
eind15
tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
eind60
traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
eind41
buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
eind18
roem, rom: niet in Corn./Vervl.; WNT roem, vroeger ook rom m.
eind38
rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
eind96
sier: Corn./Vervl. m., niet f.; (WNT sier f.)
eind45
loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
eind59
nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
eind74
mol (= zoet bier): niet in Corn./Vervl.; volgens het WNT mol (II) f. (stofnaam), maar dat blijkt niet overtuigend uit de citaten.
eind44
persoon: Corn./Vervl. m.
eind83
vond: niet in Corn./Vervl.; mnl. vont m., correcte vorm: den beste vont
eind97
mosterd: Corn./Vervl. mostaard m.; WNT m.
eind36
waarschouw: niet in Corn./Vervl., wel waarschouwen en waarschouwing (Bijv. pag. 183). Als rechtstreekse afleiding van een werkwoord zal waarschouw wel m. zijn.
eind94
haring: Corn./Vervl. hering, herink m., ook als stofnaam; vis m., ook als stofnaam.
eind98
In het zeventiende-eeuws is bij enkele woorden die een m. persoon aanduiden, het onverbogen adjectief mogelijk na een onbep. lidw., vnw. of telw. en als aanspreking (Van Helten 1883, pag. 103). Voor het hedendaagse Ned.: ANS pag. 329.
eind99
In Huygens' Antwerps is dat anders; zie Hermkens 1964 pag. 182. ook in zijn Hollands ontbreekt de -n meestal: Hermkens 1964 pag. 229; zie verder: Hermkens/Van de Ketterij 1980 pag. 84.
eind100
Zie Peters; Smout pag. 76 (onduidelijk); Corn. Vervl. I pag. 63; De Bont, deel I pag. 387; Van Helten pag. 97 e.v. (veel voorbeelden).
eind101
Ik heb de formulering van Corn./Vervl. enigszins gewijzigd.
eind102
De Bont vermeldt ook: 'n grof stem, 'n deuf kwartel, 'n braaf meid.
eind103
sausier: niet in Corn./Vervl.; WNT saucier m., maar dat genus blijkt niet uit de voorbeelden. Ik neem aan, dat het woord voor Br. fem. was, zoals het Franse saucière.
eind104
Hermkens/Van de Ketterij pag. 86 e.v.
eind105
Van Leuvensteijn ziet hierin een plur., m.i. ten onrechte.

eind106
Hermkens 1981
eind106
Hermkens 1981

eind107
Al in het midden van de vorige eeuw is erop gewezen dat de traditionele opvatting onjuist is, met name door Taco Roorda in zijn Verhandeling over het onderscheid tusschen spreektaal en schrijftaal, 1855. Hij vond M. de Vries tegenover zich, die de defecten in het naamvalssysteem anders verklaarde; zie hierover Noordegraaf 1985, pag. 339 e.v.
eind108
Hermkens 1964

eind109
Consequent is Justus de Harduwijn in zijn Weerliicke Liefden tot Roosemond, ed. Dambre, Zwolle 1956. Hij noteerde in alle situaties (218×) de onderliggende -n.
eind110
Hermkens 1985
eind111
Voor het femininum geldt iets vergelijkbaars; ook daar apocope: ene werd een, mijne werd mijn, onze werd ons, hare werd haar, uwe werd u(w), deze werd dees; maar de geletterden handhaafden op papier de oude toestand.

eind112
d'oore: waarschijnlijk voor: de oore; Corn./Vervl. oor f., niet n.
eind113
[125] 337 allen ongheval; zie 2.2.
eind114
Opvallend veel Amsterdamse vormen in [253] e.v. Ballade van allen tgheene datmen tot Amstelredam langs der straten roept, ende te coop en is; hierin worden Amsterdamse straatventers sprekend (roepend) opgevoerd.
eind115
Schoon reden = mooie woorden; ik acht het onwaarschijnlijk dat hier een sg. bedoeld is: dan had er een lidwoord voor gestaan. Maar: [123] 295 plur. redens.
eind116
Verder in voorzetselconstructies
eind117
metter ganck in [123] 293 is een analogievorm (metter tijd), evenals [233] 029 in corter stoot ([234] 047 in corter tijt)
eind118
Vgl. [236] 114 den rooden Buyckloop
eind116
Verder in voorzetselconstructies
eind119
Den dubbelen, verwijzend naar stooter.
eind120
Zie ook [113] 042 eenen kackhiel
eind121
zak is fern. in toepassing op een vr. persoon: [155] 500, [206] 055.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.M. Hermkens

  • over J.A. van Leuvensteijn

  • over Gerrit Hendricksz. van Breughel


taalkunde

  • Vormen (morfologie)