Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Tongval. Jaargang 58 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 58
Afbeelding van Taal en Tongval. Jaargang 58Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 58

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Tongval. Jaargang 58

(2006)– [tijdschrift] Taal en Tongval–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

Frans Hinskens met Medewerking van Leendert Brouwer
Van Abbegeasterkeatting naar Zansterpijpje. -ster in Noordelijke Aardrijkskundige Namen

1. InleidingGa naar voetnoot(1)

In een deel van Nederland zijn er aardrijkskundige namen die bestaan uit een samengesteld woord waarvan het modificerende eerste lid uitgaat op -ster. Het lid dat uitgaat op -ster lijkt op een adjectivische afleiding; de basis van de afleiding is een toponiem. Enkele voorbeelden (een uitgebreide, maar niet uitputtende lijst is toegevoegd in het appendixGa naar voetnoot(2)):

(1) aardrijkskundige naam basis
  Beetsterzwaag Beets
  Drachtster Compagnie Drachten
  Dykshornsterpolder Dykshorne
  Goëngarijpster Poelen Goëngarijp
  Kootstertille Kooten
  Lemsterhop, Lemsterland Lemmer
  Leekstermeer Leek
  Schingster Vaart / Skingster Feart Schingen / Skingen
  Surhuisterveen Surhuizum
  Veenwoudsterwal Veenwouden

[pagina 72]
[p. 72]

Er is dus een templaat

(2) [[[ toponiem ] stər ] N] N

waarbij N meestal staat voor een plaats- of landschapsaanduiding, een veldnaam dan wel een waternaam.

Dit is niet van toepassing op bijv. Amsterdam (< Amstelerdam < Amstelredam, de dam van / in de Amstel), waar /stər/ teruggaat op de contractie van de lettergreep stel en het genitiefsuffix -(d)er. Evenmin ligt (2) ten grondslag aan straatnamen (en andere toponiemen) als Melkstersteeg (Deventer, Ov.), waar -ster een vrouwelijk nomen agentis afleidt. Ook gaat het hier niet over /stər/ in adjectiva die zijn afgeleid van namen van de windrichtingen ‘oost’ en ‘west’ als bijv. Easterboarn / Oosterboorn, Oosterbierum / Easterbierrum, Westerburen, Westerend Harich / Westerein Harich enz. Uiteraard ligt (2) ook niet ten grondslag aan plaatsnamen als Veenklooster / Feankleaster. Praabsterkamp (Zutphen, Ge.), dat zich vermoedelijk ontwikkeld heeft uit proost, provoost, praepositus (Van Veen & Van der Sijs 1989: 602), lijkt een vergelijkbaar geval. Teisterbant is een geografisch moeilijk te plaatsen voormalige ‘graafschapsgouw’ (Blok 1963: 474) rond Avezaat en Zoelen (479), nabij Tiel. -ster is hier een deel van Teister < *tehstra, vgl. Lat. dexter, ‘rechts’ (459). Gaasterland, tenslotte, is afgeleid van Gaast, Fries voor geest, ‘hoge zandgrond’ (Van Berkel & Samplonius 1995: 66); hier lijkt het suffix -er aan te pas gekomen te zijn.

 

In deze bijdrage zullen we achtereenvolgens ingaan op de etymologie en de geografische verbreiding van -ster in namen zoals die in (1). Daarna richten we ons op aspecten van de morfologie en de fonologie van de met dit suffix afgeleide aardrijkskundige namen van het type in (1). We zullen onder meer laten zien dat de morfologische valentie van dit suffix prosodisch geconditioneerd is.

2. Etymologie

-ster in aardrijkskundige namen van het type in (1) wordt in de vakliteratuur in verband gebracht met het Oudfriese sitter(a) of sater(a), ‘ingezetenen, bewoners’. Aanduidingen van het stramien Xsittera of Xsater(a), samengestelde substantiva, zouden dus ‘bewoners van X’ betekend hebbenGa naar voetnoot(3) en in gebruik geweest zijn als

[pagina 73]
[p. 73]

appellativa. De vormen sitter(a) of sater(a) zijn afgeleid van Oudfries sitta / sâta / sêta ‘(be)wonen’. Daarbij behoorden oorspronkelijk de nomina agentis seta / sata, maar toen het a-suffix zijn productiviteit verloren had en tot een sjwa gereduceerd was, werd zijn rol overgenomen door het aan het Latijn ontleende -er, dus -satə-(e)r, aldus Sipma (1957) en Ebeling (1995: 744). Van Loon (1977: 152) denkt daar, op grond van ‘de ouderdom van onze vindplaatsen’, anders over. Volgens hem is sater de noordelijke dialectvariant van sate.Ga naar voetnoot(4) Bij de nomina agentis sater / sâ ter / sêter fungeerden satera / sâtera / sêtera als genitief pluralis vormen. Gen.plur. lijkt overigens vooral in [[[ toponiem ] sittera / satera ] N ] plausibel; volgens Ebeling (1995: 744) drukte de genitief in [[ toponiem ] sittera / satera ] de ‘Zugehörigkeit der mit dem Rufnamen bezeichneten Person zu einer Anzahl anderer Personen aus, die an einem bestimmten Ort (Hof, Dorf, Landstrich) sesshaft waren’.

Fonologische reductie van sitter(a) / sater(a) heeft geresulteerd in /stər/. Volgens Van Loon (1977: 152) is ‘de a van sater [...] in al deze Friese vormen al zeer vroeg verdwenen. Blijkens de archiefvoorbeelden: 1395 Upsaterland, 1418 Upsterland moet dat in de loop van de 14de eeuws zijn geschied’.Ga naar voetnoot(5) Ontwikkeling van het hedendaagse [[[ toponiem ] stər ] N ] uit Xsitter(a) of Xsater(a), ‘bewoners van X’, lijkt plausibel, gezien het vooral in Groningen tot op heden productieve -ster in adjectiva van het type Delfzielster en in inwonersnamenGa naar voetnoot(6) als Delfzielster, Grouwster en Hogelandster (Van Loon 1977: 152; Eric Hoekstra 1999), al is Sipma (1957: 10) van mening dat dit ‘in hiel oar formans is as -ster ut sater, sitter’ [een heel ander formans is dan -ster uit sater, sitter]. Een Hoornster is een inwoner van Den Hoorn (bij Wehe), een Kanaalster is een inwoner van Stadskanaal), een Damster een inwoner van Appingedam (vergelijk Damsterdiep), een SappemeesterGa naar voetnoot(7) een inwoner van Hoogezand-Sappemeer.Ga naar voetnoot(8)

[pagina 74]
[p. 74]

Dit type inwonersnaam komt ook voor in Friesland en het Fries, getuige onder meer Wierster (inwoner van Wier), Ee - Eester / in het Fries Ie en, met breking, Iester, uitgesproken als [jIstər] (Miedema 1987: 109).

 

Dit -ster hangt nauw samen met -stra, dat als variant overigens ook voorkomt in enkele plaatsnamen - zoals in

(3) Delfstrahuizen (Nederl. variant) / Delfsterhuzen, Dolsterhuzen (Friese varianten)
Tietjerkstradeel / Tytsjerksteradiel

In verband met Henshuizen, Fries Jinshuzen, vermelden middeleeuwse bronnen Henshuystera gued (A.D. 1476) en Henshuysterfelt (A.D. 1543 - Miedema 1987: 111).

Familienamen op -stra gaan terug op appellativa met de gen.plur. vormen satera / sâtera / sêtera (Ebeling 1993: 113). Hierbij bleef de genitief uitgang -a dus, anders dan in aardrijkskundige namen van het type in (1), fonetisch behouden. Volgens Sipma (1957: 9) is -ster ‘echt Fries, en voor zover het de vorm -stra in familienamen betreft, alleen Westlauwers’ (onze vertaling - FH&LB).

Zowel aardrijkskundige namen van het type X-ster-N of X-stra-N als familienamen als Y-stra berusten van oorsprong waarschijnlijk op een aardrijkskundige naam (X of Y) gevolgd door sitter(a) of sater(a). X-sitter(a) en X-sater(a), Y-sitter(a) en Y-sater(a) lijken oorspronkelijk samenstellingen te zijn geweest. Het tweede lid, sitter(a) / sater(a), heeft hierin gaandeweg zijn woordstatus verloren. Zijn betekenis verschoof van lexicaal naar louter grammaticaal; zijn status verschoof van inhouds- naar functiewoord, en vervolgens van woord naar suffix. -ster heeft daarmee als grammaticalisatieproduct een geschiedenis die vergelijkbaar is met die van Nederlandse derivatiesuffixen als -heid en -lijk (vgl. Sipma 1957: 9).

Of er op de weg van het woord sitter(a) / sater(a) naar het suffix -ster cliticisering is opgetreden is niet duidelijk. In elk geval is er ‘semantic bleaching’ aan te wijzen (één van de symptomen van grammaticalisatie) van -ster en ook van -stra. Wat -stra betreft blijkt dit o.m. uit de generalisatie van het suffix naar niet-toponimische basisvormen (Miedema 1974: 43; Ebeling 1995: 750-752). Toen de oorsprong in vergetelheid was geraakt, werd -stra als achtervoegsel in familienamen gegeneraliseerd. Deze generalisatie bestond uit een decondi-

[pagina 75]
[p. 75]

tionering: de basis hoefde niet langer een plaatsaanduiding te zijn. Ook voornamen, beroepsaanduidingen en in die laatste samenhang vooral werktuigen konden als basis dienen. Voorbeelden zijn achtereenvolgens Pijpstra (< Rienk Pybes, hierbij is het patroniem Pybes / Piebes afgeleid van de voornaam Pybe / Piebe)Ga naar voetnoot(9), Sjoerdstra (naast Sjoerdsma), Spoelstra en Ploegstra. Vermeldenswaard is ook de molenaar die, bij de verplichte algemene naamaanneming van 1811, de naam Wiekstra aannam.

Ook is er duidelijk syntactische fixering opgetreden (ook een symptoom van grammaticalisatie) in de positie onmiddellijk na plaatsnamen (X of Y). De fonologische reductie (eveneens een symptoom van grammaticalisatie) van sitter(a) / sater(a) via -stera tot -/stər/ resp. -stra is hierboven al aan de orde geweest.

 

Tegen de achtergrond van bovenstaande overwegingen kijken we in deze sectie tenslotte naar een vijftal aardrijkskundige namen met /stər/ met een lastige etymologie, om te beginnen Beemster. Bach (1953: 207) wijst op de ‘unbestimmte Herkunft’ van de naam van dit in de 17e eeuw drooggelegde meer, dat in een bron uit het jaar 989 verscheen als rivier, flumen quod dicitur Bamestra. Volgens Schönfeld (1955: 38) is de herkomst van de naam ‘nog niet bevredigend verklaard’, maar zijn bespiegelingen lijken een etymologie < sitter(a), sater(a) uit te sluiten. Vier decennia later heeft Udolph (1994: 245) hier nog niets aan toe te voegen.

De etymologie van de Drentse plaatsnaam Eemster (gemeente Dwingelo) is eveneens in nevelen gehuld. Volgens De Vries (1962: 52) gaat de naam terug op *Amiz(w)ari < *Amisia(s) + *varii, de bewoners van de stroom Amisia, de aan de Eems wonenden. Men nam daarbij aan dat de huidige Beiler Stroom vroeger Eems genoemd werd, een aanname waarvoor geen aanwijzing bestaat, aldus Van Berkel & Samplonius (1995: 54-55). Een andere duiding is *Imas haru, ‘begroeide heuvelrug van Imo’ (De Vries) dan wel ‘zandige heuvelrug van de persoon Imo’ (Van Berkel & Samplonius). Een geheel andere etymologie vindt men bij Naarding (1963: 25). Hij lijkt te suggereren dat de aanduiding Emesere (A.D. 1217), ‘Eembewoners’, teruggaat op Eem-es-ər, waarin ‘es’ staat voor ‘dorp’, waarmee Emesere zoveel betekend zou hebben als ‘Eem-dorp-er-s’.

[pagina 76]
[p. 76]

Eemster lijkt tegenwoordig tevens een inwonersnaam te zijn. Door samenstelling zijn de lokale veldnamen Eemster-es en Eemsterkamp ontstaan. Het lijkt niet helemaal uitgesloten dat deze laatste vormen tevens analogieproducten zijn waarvoor aardrijkskundige namen van het type in (1) model hebben gestaan.

Minder raadselachtig lijkt de herkomst van de naam Humsterland (Gr.), in de vroege Middeleeuwen een vrij dicht bewoond eiland. De naam komt in het jaar 786 voor in ‘in pago Hugomarchi’ en in 1222 als Hugumarchi, van Huga-mark-ja, ‘het (grens-)gebied van de Hugas’, een benaming voor de Franken dan wel Friezen. Ook is er sprake van Hugenmarken, Hugemerke en Hugmerke. Een bron uit de 8e eeuw maakt gewag van een ‘locus qui dicitur Humarcha’. Een vergelijkbare korte variant duikt op in 855: ‘in pago Humerki’. In 1340 is er sprake van een ‘prepositura in Humerike’ en in een oorkonde van 1392 heet het in de volkstaal Hummersum; ook is er de variant Hummertse.Ga naar voetnoot(10) Werden deze beide laatste varianten als samengesteld ervaren (Hummers+um, Hummerts+e) en is Humster- als in namen van het type in (1) afgeleid van Hummers, Hummert of is Humster- een metathesisproduct van de volle vormen?

De etymologie van /stər/ in Wijster (Dr.) lijkt met het -ster in namen van het type in (1) niets te maken te hebben. De plaatsnaam is teruggevoerd op Wisnare, Wiesen-Are (aan de bovenloop van de Are). Men lijkt aan te nemen dat /narə/ gereduceerd is tot /nər/, dat vervolgens via assimilatie (nasaal > oraal) aan de voorafgaande fricatief veranderde in /tər/.

De plaatsnaam Dingsterveen (Ov.) < Dingstederveen is een voorbeeld van /stər/ uit stede. Meer over casusvormen en varianten van dit stede in Bach (1953: 346-347) en de daar genoemde referenties. Kortom: Dingsterveen, Wijster en Beemster behoren vrijwel zeker niet tot het type aardrijkskundige namen in (1), Eemster en Humsterland misschien wel, maar ze blijven problematisch. Nader onderzoek lijkt geboden.

[pagina 77]
[p. 77]

3. Geografische distributie

Aardrijkskundige namen van het type in (1) lijken allereerst voor te komen in Friesland, maar men vindt ze ook in Groningen, getuige aardrijkskundige namen als Damsterdiep, Leekstermeer en dergelijke.Ga naar voetnoot(11) Ze zijn niet geheel beperkt tot het noordoosten, blijkens het Noordhollandse Dreister Gouw (< Drei vanaf A.D. 1214, aldus Heidinga 1977: 33; < Dreg - Postma 1957: 4) bij Oosthuizen. Het lijkt niet toevallig dat het hier om een plaats in West-Friesland gaat. Elders in het Nederlandse taalgebied lijkt dit naamtype niet voor te komen. Globaal vindt men -ster in het type aardrijkskundige namen in (1) daar waar ooit Fries gesproken werd / waar nu nog Fries gesproken wordt. Ook in Oost-Friesland komen aardrijkskundige namen voor van het type in (1), zoals bijv. Uiterstewehrster Weg (< Uiterstewehr), Middelstewehrster Weg (< Middelstewehr), Abbingwehrster Weg (< Abbingwehr), Riepster weg en Riepster Hammrich (< Riepe) en Knockster Tief (< Knock).

Zijn de huidige proporties van het voorkomen in / buiten Friesland resp. het voormalig Friestalige deel van het taalgebied van enerzijds aardrijkskundige namen met -ster als in (1) en anderzijds familienamen met -stra gelijk? Voor een eerste, oppervlakkige en niet al te gedegen,Ga naar voetnoot(12) indruk presenteren wij in Tabel 1 de tellingen van aardrijkskundige namen met -ster in onze verzameling (in het appendix) waarvan de etymologie niet problematisch is resp. van het aantal dragers van familienamen op -stra (mogelijkerwijs inclusief enkele buitenlandse namen op -stra, zoals Balestra en Soemita Sostra) bij de volkstelling van 1947 volgens het Nederlands Repertorium van Familienamen.

[pagina 78]
[p. 78]

Tabel 1. De verbreiding van aardrijkskundige namen met -ster van het type in (1) en het aantal dragers van een familienaam op -stra in Nederland anno 1947

Friesland Groningen N.-Holland elders totaal
n aardrijkskundige namen met -ster type (1)  
  65 13 1 0 79
n dragers familienaam op -stra  
  55602 11392 13958 25010 105962

De proporties zijn ongelijk en dat is beslist niet alleen een gevolg van het feit dat het in het eerste geval gaat om het aantal ‘types’ en in het tweede om het aantal ‘tokens’. Aardrijkskundige namen met -ster lijken buiten het voormalig Friestalige deel van het taalgebied niet voor te komen. Dat is anders bij familienamen met -stra, hoewel meer dan driekwart daarvan geconcentreerd is in het voormalig Friestalige deel van het taalgebied, met als topper het huidige Friesland (vgl. Miedema 1965: 125). Deze mismatch is verklaarbaar: plaatsen migreren niet, personen wel. De migranten hebben wel hun familienamen maar niet hun aardrijkskundige namen meegenomen.

 

Tot zover, summier, de geschiedenis van ontstaan, ontwikkeling en verbreiding van -ster in aardrijkskundige namen van het type in (1) en van het nauw verwante -stra. In het vervolg van deze bijdrage bepalen wij ons voornamelijk tot het heden; wij richten ons daarbij in het bijzonder op aspecten van de morfologie en fonologie van dit morfeem.

4. Morfologie en morfologische distributie

Zijn er andere grammaticale beperkingen op (2) dan het feit dat het basiswoord een nomen sensu stricto moet zijn? Er zijn geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat er beperkingen zijn ten aanzien van bijv. het genus van het basiswoord of het hoofd.

Er is een beperking die, behalve van grammaticale, misschien ook van semantische aard is, te weten het (al in par. 1 gesignaleerde) feit dat de basis een

[pagina 79]
[p. 79]

toponiem moet zijn. Hierop zijn geen uitzonderingen. Lukster in Lukster Tynje (vgl. Winia Tynje - ook bekend als resp. Groote en Kleine Tynje) gaat terug op Luxwoude < Lukeswalde (vgl. Lucaswolde / Lúkswâ ld (Gr.) (Van Berkel & Samplonius 1995: 143), dat op zijn beurt teruggaat op de voornaam Luks < Lucas.

 

Fungeert het [[ toponiem ] stər ] deel van het templaat in (2) hedentendage als genitief? In dat geval zijn aardrijkskundige namen van het type in (1) vergelijkbaar met bijv.

(4) 's Gravenhage
  's Hertogenbosch
  Heerlerheide < Heerlen
  Nieuwenhagerheide < Nieuwenhagen
  Gulperberg < Gulpen

en, in zekere zin, Ubach over Worms, hoewel het syntagma aan de oppervlakte verschilt. Een genitief-‘lezing’ van -ster in aardrijkskundige namen van het type in (1) geeft Postma (1957; 1962: 14)Ga naar voetnoot(13), die de feiten ook in dit opzicht vanuit een synchroon perspectief bekijkt; volgens hem betekent dit -ster ‘behorende tot’. Een aardrijkskundige naam van het formele type [[[ toponiem ] stər ] N ] ‘betekent’ in deze opvatting dus niet zozeer de N van degenen die wonen in [ toponiem ] maar (minder nauwkeurig) de N van degenen die behoren tot [ toponiem ] of zelfs de N die behoort tot [ toponiem ].

In de striktere zin van de afleiding Xster als inwoner van X of appellatief, dus in de genitief-‘lezing’ van -ster, is er sprake van geografische variatie en deels ook allomorfische verhoudingenGa naar voetnoot(14) tussen -ster, -s, -er, -(e)mer (in familienamen -(e)ma), -eger, -ker, -(t)jer, -gen en -inger (in familienamen -inga), maar het zou te ver voeren om daar gedetailleerd op in te gaan. Wij volstaan met een korte parafrase van enkele observaties terzake van Jarich Hoekstra (1998: 98-100): -er komt voor na plaatsnamen die uitgaan op -um,

[pagina 80]
[p. 80]

-aam, -(w)ert, -aard, -war, -ein, -ryp, -terp, -skoat en -furd, na plaatsnamen op een consonant gevolgd door /s/ of /z/ en, omgekeerd op /s/ of /z/ gevolgd door een consonant, evenals na plaatsnamen op -əl; -ster verschijnt in alle andere contexten. Deze distributie van -er en -ster wordt vaak verstoord, mogelijkerwijs door ontlening. Bovendien doorkruist het suffix -emer de taakverdeling van -er en -ster, aldus Hoekstra.

In van plaatsnamen afgeleide appellativa en adjectiva wordt -ster ervaren als de Friese en -er als de Nederlands variant van het suffix, blijkens het feit dat -ster en -er de neiging hebben te co-occureren met de Friese resp. Nederlandse variant van het basiswoord, bijv. Aldtsjerkster, *Aldtsjerker, Oudkerker, Oudkerkster en Readtsjerkster, *Readtsjerker, Roodkerker, Roodkerkster en zelfs Oentsjerkster, *Oentsjerker, Oenkerker, *Oenkerkster.

 

In alle aardrijkskundige namen met -ster van het type in (1) lijkt er sprake te zijn van een samenstelling waarbij -ster aan het eind staat van het eerste samenstellende lid. Dit eerste lid onderhoudt een ‘adjectivische’ (Postma 1957) verhouding tot het erop volgende hoofd. Dit -ster wordt altijd achter een morfologisch woord gevoegd en is dus een suffix, meer bepaald een derivatiesuffix. Ten overvloede: van een nomen (in de letterlijke zin) wordt hier òf een nieuw nomen (en wel een inwonersnaam of appellatief) òf een adjectief afgeleid. In dat laatste geval is er duidelijk sprake van transpositie, één van de wezenskenmerken van derivatie. Op het punt van de morfologische en syntactische valentie, echter, zijn deze -ster-afleidingen in zekere zin minder adjectivisch dan afleidingen van een geografische naam met een -s-suffix (type Brabants). Zo kunnen -ster-afleidingen, in tegenstelling tot -s-afleidingen, geen flexie ondergaan; ook laten ze geen gradatie toe, noch afleiding met het prefix on- (als in onbrabants, maar *ondelfzijlster). Bovendien kunnen ze uitsluitend attributrief gebruikt worden (Haeseryn e.a. 1997: 718).

Blijkens de feiten in (1) en in het appendix komt dit -ster alleen voor in aardrijkskundige namen die beschouwd kunnen worden als samengestelde woorden. Dus ook in dit opzicht lijken Eemster, Beemster en Wijster buiten de boot te vallen.

 

-ster is voor het type van namen in (1) nog steeds productief, getuige het feit dat er recentelijk nog enkele nieuwe straatnamen en dergelijke mee zijn gemaakt. Zo kreeg, naar een besluit van B&W van Leeuwarden d.d. 7 december 1999, een

[pagina 81]
[p. 81]

brug de naam Pylkwiersterbrêge, naar Pylkwier, de naam van een oud boerenhuis dicht bij Leeuwarden. Groenedijk is de naam van een bestaande doorgaande weg in Sneek waar de nieuwe straatnaam Groenedijksterzijl naar verwijst. In de gemeente Kollumerland loopt een recentelijk aangelegde straat met de naam Keegensterpad, een naam die verwijst naar het naburige dorpje De Keegen. En in dezelfde gemeente loopt een nieuwe weg met de naam Sênbultsterwei (van Sênbulten) over de gemeentegrens heen naar Achtkarspelen.

Nu kan men zich in verband met deze en dergelijke vernoemingen - die veelal het werk zijn van speciale gemeenteraadscommissies- afvragen of er sprake is van ‘productiviteit’ in dezelfde zin als bij een regulier affix. In het verlengde hiervan ligt de vraag in hoeverre bij namen van het type in (1) sprake is van ‘natuurlijk’ taalmateriaal. Het antwoord op deze vragen ligt besloten in het fonologische en (deels al aangestipte) morfologische gedrag van deze namen. In de slotparagraaf van deze bijdrage zullen wij, ter beantwoording van deze vragen, de balans opmaken.

 

Zijn -ster en -stra allomorfen? Van allomorfie is hedentendage geen sprake, maar in grammaticaal opzicht bestaat er wel een zekere arbeidsdeling die lijkt op complementaire distributie. Deze laat zich als volgt omschrijven:

(5) Binnen het namenbestand is
-ster finaal in afgeleide inwonersaanduidingen en appellativa en in denominale adjectiva die fungeren als eerste lid van een samenstelling -stra finaal in nomina (met uitzondering van Tietjerkstradeel en Delfstrahuizen)

Blijkens de Grote Provincie Atlas (Topografische Dienst, 1988-1991) zijn er in Friesland, naast de al eerder genoemde plaatsnaam Delfstrahuizen, nog vijf boerderijnamen (Camstrastate in Wirdum, Groot Suffenstra en Klein Fenwierstra in Idaard, Talstrazathe in Mantgum en Westrastate in Pingjum) en vijf straatnamen met -stra (Derk Hoekstrastuifdijk, Jan Wapstraweg, Scheepstrapad in Schiermonnikoog, Troelstraweg in Idskenhuizen en Zandstrareed in Ureterp). Hieraan kunnen nog toegevoegd worden de veldnaam Buweerstrafenne (A.D. 1406 Buawerstra fennem, bij Leeuwarden) en Camstraburen, tegenwoordig een straatnaam in Leeuwarden. In het Drentse Bovensmilde is er overigens

[pagina 82]
[p. 82]

nog een waternaam met -stra, namelijk Veenstrawijk, de naam van een kanaal of sloot.Ga naar voetnoot(15) Vrijwel al deze aardrijkskundige namen zijn echter afgeleid van een familienaam.

In het Nederlands Repertorium van Familienamen (1947) komen niet meer dan 6 namen voor met een -ster dat waarschijnlijk dezelfde etymologie heeft als dat in plaatsnamen van het type in (1) en appellativa en adjectiva van het type Delfzielster en Wierster. Tabel 2 geeft de geografische verbreiding van de namen.

Tabel 2. Het aantal dragers van een familienaam met -ster < Oudfries sitter(a) of sater(a) in Nederland anno 1947

Friesland Groningen N.-Holland elders totaal
Dijksterhuis 6 304 19 154 483
Gunster 3 30 2 20 55
Hamster 0 83 1 20 104
Hooghiemster 21 1 3 10 35
Kooister 0 3 3 0 6
Rijsterborgh 0 0 13 59 72

De namen Dijksterhuis en Rijsterborgh gaan vermoedelijk terug op een aardrijkskundige naam van het type in (1). Naast Gunster bestaan ook de namen Gunstra en Van der Gun. Hamster gaat waarschijnlijk terug op de gelijkluidende inwonersnaam (< Den Ham - vgl. noot 8). Naast Hooghiemster bestaan ook de variant Hooghiemstra, zoals Kooister geflankeerd wordt door Kooistra. Dus alleen Gunster, Hooghiemster en Kooister lijken over te blijven.

Gezien de verwaarloosbare aantallen plaatsnamen met -stra en familienamen met -ster uit Oudfries sitter(a) of sater(a) concluderen we voorlopig dat (5) adequaat is.

5. Fonologie en fonologische distributie

Is -ster een reductievorm van -stra? Historisch zijn het allebei reductievormen (zie par. 2 hiervoor; vergelijk Sipma 1957: 9).

[pagina 83]
[p. 83]

Voor zover er sprake is van een herschikking van de allomorfieverhouding tussen -ster en -erGa naar voetnoot(16) is het de vraag of -ster alleen optreedt na een bepaalde natuurlijke klasse van segmenten. Daaraan vooraf gaat de vraag of zulks bepaald moet worden op basis van de (Oud-)Friese of de ‘Hollandse’ vorm. In een geval als Seerijp of Seeryp (de ‘Hollandse’ varianten) oftewel Stryp (de Friese - de plaats ligt op Terschelling), bijvoorbeeld, dient evident van de Friese vorm uitgegaan te worden. Die laatste wordt door Van Berkel & Samplonius (1995: 209) overigens teruggevoerd op *suder-rijp, ‘zuidelijke zeekant’ onder meer daarom behoort Stryp dus niet tot de groep van aardrijkskundige namen in (1).

Onderzoek op basis van de verzameling aardrijkskundige namen in het appendix duidt niet op een samenhang met

*de hoofdklasse waartoe het voorafgaande segment behoort. -ster duikt op na obstruenten, nasalen, liquidae, glides en vocalen. Voorbeelden van het laatste zijn Abbeg(e)a - Abbeg(e)asterke(a)tting, Jubbega - Jubbegaster Kompenije, Ee - Eesterga / in het Fries, met breking, Jistergea (vgl. Miedema 1987: 109). Een glide gaat aan het suffix vooraf in bijv. Drei - Dreister Gouw, Oldeouwen - Ouwster-Nijegea / Ousternijegea en Ouwsterhaule / Ousterhaule;
*de +/- stem-specificatie van de voorafgaande consonant. Ook de vraag of de consonant in kwestie redundant of contrastief stemhebbend is speelt kennelijk geen rol. In dat laatste verband kan er gewezen worden op het feit dat -ster opduikt na bases die uitgaan op

(6) /Vd/ in bijvoorbeeld FeanwâldGa naar voetnoot(17) - Feanwâldsterwâl
  /Vt/ De Koaten - Koatstertille
  /Vz/ Surhuzum - Surhústerfean
  /VCs/ Beets - Beetstersweach en Leens - Leenstertillen

*de +/- continuant-specificatie van de voorafgaande consonant. We vinden -ster enerzijds na vocalen en fricatieven (Jubbega - Jubbegaster Kompenije, Surhuzum - Surhústerfean), anderzijds na nasalen en plosieven (Lemmer - Lemsterhoek, Dronryp - Rypsterdyk);
*de plaats van articulatie van de voorafgaande consonant. Dit laat zich
[pagina 84]
[p. 84]
illustreren aan onder meer de nasalen: labiaal (Lemmer - Lemsterhoek, Den Ham - Hamsterborg), coronaal: /(r)n/ (Dykshorne - Dykshornsterpolder) en dorsaal (Skingen - Skingster Feart).

Zijn er beperkingen op een voorafgaand consonantcluster? En zo ja, zijn deze conform de beperkingen die aan clusters gesteld worden in het Fries (vgl. Cohen et alii 1978: 133-143)? Zo wordt *stst vermeden,Ga naar voetnoot(18) ook in namen op -stra (Ebeling 1995: 749). -ster duikt op na bases die uitgaan op

(7) /lf/ in bijvoorbeeld Delfsterhuzen
  /rf/   Warfstermûne
  /rk/   Tytsjerk - Tytsjerksteradeel
  /xt/   Drachten - Drachtster Compagnie
  /ts/   Beets - Beetstersweach

In Boarnsterhim, Dykshornsterpolder en KuikhornstertilleGa naar voetnoot(19) is de etymologische /r/ alleen in de spelling aanwezig; Boarnsterhim heeft /VVnst/ in plaats van /VVrnst/ wegens de algehele ‘schwache Position des -r- nach Vokal und vor Dental’Ga naar voetnoot(20) (Ebeling 1995: 750). In Dykshornsterpolder, Kuikhornstertille is de deletie van de /r/, die in het Fries coronaal (apicaal) gerealiseerd wordt, gecompenseerd door verlenging van de vocaal. Vergelijk de familienaam Boonstra naast Boornstra (< Oldeboorn), Vaatstra naast Vaartstra; meer voorbeelden in Ebeling (1995: 750). Vergelijk de in par. 2 genoemde inwonersnaam Sappemeester.

Treedt er in de afleiding van -ster-namen van het type in (1) clustervereenvoudiging op in clusters van coronalen? Zo generiek blijkt het niet te zijn, want /tst/- en /dst/-clusters blijven meestal intact, zoals blijkt uit namen als Beetsterzwaag en Veenwoudsterwal / Feanwâldsterwâl; de eerste van de beide plosieven wordt echter variabel gerealiseerd. Op internet wordt Kootstertille ook wel gespeld als Koostertille; idem dito Beetsterzwaag Beesterzwaag (de

[pagina 85]
[p. 85]

laatste variant wordt ook genoemd in het Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa 1839-'51). Een familienaam als Vlietstra wordt ook wel gerealiseerd als Vliestra. Ook /nst/-clusters komen voor, zoals bijv. Leens - Leenstertillen (Gr.) en de eerder vermelde namen met een basis die uitgaat op etymologisch /Vrn/, fonetisch [(V)Vn], zoals Boarnsterhim, Dykshornsterpolder. In de aardrijkskundige namen Zansterdiep / Zansterpijpje (basis: Zand) is de eerste plosief verdwenen uit /ntst/.

Gezien de tendenzen in de familienamen die Ebeling (1995: 749) signaleert, lijkt er iets bijzonders aan de hand met coronaalclusters die beginnen met een nasaal. /ndstra/ en /ntstra/ worden gemakkelijk /nstra/, bijv. Sanstra, naast het minder gangbare Sandstra. Tabel 3 geeft het aantal verschillende familienamen die teruggaan op /ndstra/ en /ntstra/ met en zonder postnasale plosief.

Tabel 3. Het aantal verschillende familienamen die teruggaan op /ndstra/ en /ntstra/ met en zonder postnasale plosief. Bron: Nederlands Repertorium van Familienamen 1947

-ndstra -ntstra
met postnasale plosief 8 2
zonder postnasale plosief 2 2

Van de acht <ndstra> namen met plosief <d> die eenduidig op /nd-stra/ terug lijken te gaan (Bandstra, Duizendstra, Endstra, Landstra, Sandstra, Strandstra, Windstra en Zandstra) zijn er slechts twee met een plosiefloze variant (Sanstra, Zanstra). De namen Baanstra, Laanstra en Wijnstra of Wienstra corresponderen niet met band, land en wind, maar met resp. Van der Baan, Van der Laan en Wynia of Wijns. Van de beide <ntstra> namen met plosief <t> die op /nt-stra/ terug lijken te gaan (Gruntstra, Zantstra)Ga naar voetnoot(21) bestaan ook plosiefloze varianten. De <t> valt dus stelselmatig weg, de <d> blijft in zes van de acht gevallen gehandhaafd.

Deze bevinding lijkt haaks te staan op het feit dat etymologische /Vnd/ clusters in de reguliere woordenschat van het Fries veranderd zijn in /VVn/, terwijl etymologische /Vnt/ clusters onveranderd zijn gebleven (vgl. Hinskens

[pagina 86]
[p. 86]

& Van Oostendorp 2004: 539). We moeten hier echter om meerdere redenen voorzichtig zijn. Allereerst zijn er blijkbaar slechts twee ntstra-namen (met in 1947 niet meer dan vier naamdragers). Ten tweede is ‘intrusive stop’ formatie heel natuurlijk in de context /ns/, ook wanneer beide segmenten niet tautosyllabisch zijn. De ‘instrusive stop’ moet hier, evenals /n/ en /s/, coronaal zijn, met /n/ de specificatie [-cont] delen en met de /s/ de specificatie [-nasaal]. Dan hebben we het, in lettergreepfinale positie, over /t/. Zo gaat de naam Grondstra vermoedelijk terug op de waternaam De Grons, niet op *Grond; iets dergelijks geldt vermoedelijk voor Lintstra, naast Linstra, waarschijnlijk een variant van Lenstra. Ten derde kan een ‘Hollandse’ of ‘hollandiserende’ spelling de vormen <ntstra> en <ndstra> tot gevolg gehad hebben. Hierdoor en door een eventuele ‘intrusive stop’ staan ndstra en ntstra niet altijd op één lijn met de etymologische finale nd en nt in de reguliere woordenschat.

 

In de vorming van aardrijkskundige namen van het type in (1) is een deel van het basiswoord vaak getrunkeerd:

(8) Lemmer *Lemmersterland / Lemsterland
  Drachten *Drachtenster / Drachtster Compagnie

Onze verzameling van relevante aardrijkskundige namen (in het appendix) bevat geen namen waarin -ster voorafgegaan wordt door een lettergreep met een sjwa. Dit leidt tot de beschrijvende generalisatie dat -ster blijkbaar niet voorafgegaan kan worden door een lettergreep met een sjwa (vgl. Visser 1994: 124). Is dat wel het geval dan wordt -er gebruikt:

(9) Kollum *Kollumster / Kollumer
  Dokkum *Dokkumster / Dokkumer

In dit opzicht is de door Jarich Hoekstra (1998) geschetste allomorfie blijkbaar nog niet verstoord.

In alle -ster-namen van het type in (1) draagt de lettergreep onmiddellijk voorafgaand aan het suffix klemtoon; het feit dat de klemtoon ook in een straatnaam als Kadalsterwei op de lettergreep onmiddellijk vóór -ster ligt (KaDALsterwei) toont dat hier sprake is van een prosodische morfologie die

[pagina 87]
[p. 87]

wordt gestuurd door het principe dat -ster deel moet uitmaken van een strikt trocheïsch ‘venster’.Ga naar voetnoot(22)

Hetzelfde patroon kan men waarnemen in familienamen op -stra; vgl. Ebeling (1993: 113; 1995: 749), die onder meer het voorbeeld Lemstra noemt, dat hij in verband brengt met Lemmer. Een andere voorbeeld is Triemstra (en niet *Triemenstra). Familienamen op -stra bestaan vrijwel zonder uitzondering uit één enkele trochee. De noodzakelijke verkorting kan ook elders in het basiswoord plaatsvinden:

(10) Oldeboarn *Oldeboarnstra / Boarnstra / Boonstra
  Ureterp *Ureterpstra / Terpstra
  Munnikezijl *Munnikezijlstra / Zijlstra

Door middel van hetzelfde mechanisme is op basis van plaatsnamen als Haskerdijken en Surhuizumerdijk de naam Dijkstra (*Haskerdijkstra, *Surhuizumerdijkstra) tot stand gekomen.

De truncatie betreft ook in aardrijkskundige namen van het type in (1) vaak het linker deel van het basiswoord:

(11) Dronrijp / Dronryp *Dronrypsterdyk / Rypsterdyk
  Oldeouwen *Oldeousternijegea / Ousternijegea
  Oldeouwen *Oldeousterhaule / Ousterhaule
  Uithuizermeeden *Uithuizermeedster / Meester / Meister / Mijster

vergelijk ook inwonersnamen als *Appingedamster / Damster < Appingedam. -ster maakt deel uit van een trocheïsch ‘venster’ daartoe hecht het zich blijkbaar vaak aan de wortel. Wortelderivatie is in het Fries niet ongewoon, getuige bijv. skoalplein, skoalke naast skoalle. Het bestaan van -ster-namen als Akmarijpsterpolder (< Akmarijp), Dykshornserpolder (<Dykshorn), Smalle Eesterzanding (<Smalle Ee), Goëngarijpster Poelen (<Goëngarijp), Kuikhornstertille en Kuikhornstervaart (< Kuikhorne, Kûkherne) etc. toont echter dat de reductie van het

[pagina 88]
[p. 88]

basiswoord tot de wortel niet altijd plaats vindt, in tegenstelling tot truncatie van onbeklemtoonde lettergrepen aan de rechterrand van het basiswoord.

Het trocheïsche ‘venster’ en de gevolgen die het kan hebben voor de rechterrand van het basiswoord is in drie opzichten een algemene tendentie. Allereerst betreft het, behalve aardrijkskundige namen van het type in (1), ook de eveneens met -ster afgeleide inwonersnamen en appellativa, alsmede familienamen op -stra. Ten tweede vindt men de effecten ervan ook in variëteiten van het Nederlands, vergelijk:

(12) Diemen *Diemener / Diemer, Diemens
  Heerlen *Heerlenerheide / Heerlerheide, Heerlens
  Gulpen *Gulpenerberg / Gulperberg, Gulpens

En ten derde zijn de effecten ervan ook zichtbaar in bijvoorbeeld de meervoudsvorming; zoals al meermaals geconstateerd gaan meervoudsvormen bij voorkeur uit op een trochee (dokter - DOKters, maar doctor - docTOren, canon - CAnons, maar kanon - kaNONnen).

Dat het hier gaat om een tendentie en niet een harde regel blijkt uit ‘Gulpener bier’ - al zou men hier tegenin kunnen brengen dat Gulperberg een samenstelling is, maar Gulpener bier hoogstens een gelexicaliseerde woordgroep; vergelijk de *Heerler / Heerlense markt, de *Houter / Houtense kerk. In verband met namen voert dit tot de hypothese dat er voor complexe woorden (zoals samenstellingen) geen sprake is van een tendentie maar wel degelijk van een harde prosodisch-morfologische regel.

6. Uitleiding

Het bovenstaande moge illustreren dat er aan aardrijkskundige namen ook in taalkundig opzicht heel interessante kanten kunnen zitten. -ster blijkt, evenals zijn broertje -stra, een historisch grammaticalisatieproduct te zijn. De genoemde aardrijkskundige namen met -ster blijken zelfs synchroon in verschillende opzichten boeiend te zijn. Namen van het type in (1) worden, evenals inwonersnamen en appellativa met -ster, uitsluitend gevormd op basis van een toponiem; voor het overige wijken ze morfologisch nauwelijks af van ‘gewone’ woorden. Fonologisch gedragen ze zich in geen enkel opzicht anders dan ‘gewone’ woorden. Zo bezien verschillen ze niet van wat taalkundigen zouden bestempelen

[pagina 89]
[p. 89]

als ‘natuurlijk’ taalmateriaal. -ster maakt, met -stra, deel uit van een web van namen dat dus als zodanig in verschillende opzichten deel uitmaakt van het web van woorden van het Fries en het Nederlands (vergelijk Winkler 1900; Booij 2005).

Voor onze vriend en (helaas scheidend) collega Ton Goeman zal dit geen compleet nieuw inzicht zijn. Wel hopen we hem met deze kleine studie op aangename maar ook intellectueel enigszins uitdagende wijze wat nieuwe feiten, verbanden en zelfs enkele toetsbare hypotheses te hebben gepresenteerd.

Bibliografie

Aa, A.J. van der
  1839-1851, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. Gorinchem (J. Noorduyn en Zoon), 13 delen.
 
Bach, A.
  1953, Deutsche Namenkunde, Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg (Carl Winter).
 
Berkel, G. van & K. Samplonius
  1995, Nederlandse plaatsnamen. De herkomst en betekenis van onze plaatsnamen. Utrecht (Het Spectrum).
 
Blok, D.
  1963, Teisterbant. Amsterdam (Mededelingen der KNAW, Afdeling Letterkunde)
 
Blok, D.
  1979, De Franken in Nederland. Haarlem (Fibula-Van Dishoeck).
 
Blom, Ph. van
  1900, ‘Geschiedenis van Oud-Friesland, naar de meest vertrouwbare bronnen bewerkt’, De Vrije Fries, 19, 479-792.
 
Booij, G.
  2005, Een web van woorden. Oratie Universiteit Leiden.
 
Cohen, A., C. Ebeling, K. Fokkema & A. van Holk
  1978, Fonologie van het Nederlands en het Fries. Inleiding tot de moderne klankleer. Den Haag (Nijhoff), 2e druk, 7e oplage

[pagina 90]
[p. 90]

Ebeling, R.
  1993, Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Groningen / 's-Gravenhage ((REGIO-PRojekt / Centraal Bureau voor Genealogie).
 
Ebeling, R.
  1995, ‘Beetstra, Boonstra und Konsorten. Über das Bildungselement -stra in niederländischen Familiennamen’, in: J. Cajot, L. Kremer & H. Niebaum (eds), Lingua Theodisca. Beiträge zur Sprach- und Literaturwissenchaft. Jan Goossens zum 65. Geburtstag. Münster (Zentrum für Niederlande-Studien), 743-753.
 
Gysseling, M.
  1970, ‘De oudste Friese toponymie’, Philologia Frisica anno 1969, 41-59.
 
Haas, W. de & M. Trommelen
  1993, Morfologisch handboek van het Nederlands. Een overzicht van de woordvorming. 's-Gravenhage (SDU).
 
Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M. van den Toorn
  1997, Algemene Nederlandse Spraakkunst. 2e, geheel herziene druk. Groningen / Deurne (Nijhoff / Wolters Plantyn).
 
Heidinga, H.
  1977, ‘Historie en archeologie van Waterland’, Waterland 1977, 19-44.
 
Hinskens, F.
  1992, Dialect levelling in Limburg. Structural and sociolinguistic aspects. Diss. KU Nijmegen. Een bewerkte en verkorte versie is in 1996 uitgegeven door Niemeyer, Tübingen.
 
Hinskens, F. & M. van Oostendorp
  2004, ‘Coronale nasaal-plosief clusters in de Nederlandse dialecten. Een verkenning’, in: J. de Caluwe, G. de Schutter, M. Devos & J. van Keymeulen (red.), Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal. Liber amicorum voor Johan Taeldeman. Gent (Academia Press), 519-545.
 
Hoekstra, Eric
  1999, ‘Door de standaardtaal gesteunde suffiksen rukken sneller op na onbeklemtoonde lettergrepen: mannelijke en vrouwelijke inwonernamen bij inheemse plaatsnamen’, in: S. Theissen & P. Hiligsmann (eds), Morfologiedagen 1997. Handelingen van het colloquium aan de Université de Liege, 23-24 september 1997. Luik (Vakgroep Nederlands Université de Liege), 5-11.
 
Hoekstra, Jarich
  1998, Fryske wurdfoarming. Ljouwert (Fryske Akademy)

[pagina 91]
[p. 91]

Huisman, J.
  1972, ‘De grietenijnamen Opsterland en Utingeradeel’, Us Wurk. Tydskrift foar Frisistyk, 21-22, 1972-1973, 89-96.
 
Klein, P.
  2005, website http://home.wxs.nl/~pagklein/gemeente/fryspref.html, Alle plaatsnamen in de provincie Fryslân in hun voorkeurstaal, met vertaling. Versie najaar 2005
 
Loon, J. van
  1977, ‘Leerwijk en Steenborgerweert. Noormannen en Leidenaars in de wordingsgeschiedenis van het Noordantwerpse Waterland’, Naamkunde 9, 139-170.
 
Miedema, H.
  1965, ‘Bewonersnamen afgeleid van veen, wold, meden en dergelijke veldnamen’, Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, 41, 125-145.
 
Miedema, H.
  1974, ‘De friese familienamen Kamminga en Kamstra’, Naamkunde 6, 42-50.
 
Miedema, H.
  1987, ‘Friese plaatsnamen, tweetaligheid, brekingen en andere problemen’, Naamkunde 19, 104-141.
 
Monté Verloren, J. De
  1948, De rechterlijke organisatie van Humsterland en die van de Marne in de middeleeuwen. Utrecht (De Vroede).
 
Naarding, J.
  1963, ‘De toponymie van het Drentse esdorp’, in: Het esdorp. Bijdragen en mededelingen der Naamkunde-commissie van de KNAW, 0. Amsterdam (Noord-Hollandsche Uitgevers Mij), 23-42.
 
Oel, J. van
  1989, Kunt U Breukelen? Amsterdam (Nijgh & van Ditmar).
 
Postma, O.
  1957, ‘Toponymsk probleem’, Fryske plaknammen 10, 3-6.
 
Postma, O.
  1962, ‘Biskogingen oer in pear toponimen’, Fryske plaknammen 13, 14-17. Schönfeld, M., 1955, Nederlandse waternamen. Bijdragen en Mededelingen der Naamkunde-Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, 6. Amsterdam (Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij).

[pagina 92]
[p. 92]

Schönfeld, M.
  1955, Nederlandse waternamen. Bijdragen en Mededelingen der Naamkunde-Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, 6. Amsterdam (Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij).
 
Schutter, G. de
  1983, ‘Appellatieven in de Nederlandse dialekten’, Taal en tongval 35, 27-31 Sipma, P., 1957, ‘In oare mienung oer -er en -ster’, Fryske plaknammen 10, 7-10.
 
Sipma, P.  
  1957, ‘In oare mienung oer -er en -stere’, Fryske planammen 10, 7-10.
 
Topografische Dienst
  1988-1991, Grote Provincie Atlas 1:25.000. Groningen (Wolters-Noordhoff)
 
Udolph, J.  
  1994, Namenkundliche Studien zum Germanenproblem. Berlijn etc. (De Gruyter).
 
Veen, P. van & N. van der Sijs
  1989, Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden. Utrecht etc. (Van Dale Lexicografie).
 
Visser, W.
  1994, ‘Schwa-appendixen in het Fries’, in: G. Booij & J. van Marle (red.), Dialectfonologie. Amsterdam (P.J. Meertens-Instituut). 116-137.
 
Vries, J. de  
  1962, Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse plaatsnamen. Utrecht / Antwerpen (Aula).
 
Winkler, J
  1900, ‘Friesche namen,’ Studiën in Nederlandsche namenkunde. Haarlem (H.D. Tjeenk Willink), 196-254.

[pagina 93]
[p. 93]

Appendix

Een niet-uitputtende lijst van -ster-plaatsnamen van het type in (1). De plaatsen liggen in Friesland, tenzij anders aangegeven.

Naam (Vermoedelijke) basis
Abbegasterketting / Abbegeasterkeatting Abbega / Abbegea
Abbegaasteropvaart Abbega / Abbegea
Akkerwoudsterbroek  
Akkerwoudstervaart  
Akmarijpsterpolder Akmarijp
Bechsterwarren / Beetster werren Beets
Beetsterzwaag / Beetstersweach Beets
Beetstervaart Beets
Boarnsterhim Boorne / Boarne (waternaam) of Oldeboorn (plaatsnaam)
Boarnster Ee / Ie Boorne / Boarne of Oldeboorn
Broeksterwoude / Broeksterwâld Bilebroek (?)
Broekstervaart Bilebroek (?)
Cambuursterpad Cambuur
Damsterdiep (Gr.) Appingedam
Delfstrahuizen / Delfsterhuzen Delf
Dijksterburen / Dyksterbuorren de zeedijk (Caspar de Robles dijk)
Dijksterweg (bij Nes, Fr.) (de zeedijk)
Draaisterhuizen / Draeisterhuzen subst. draai / draije (Fr. voor een bep.type brug)
Drachtster Compagnie Drachten (oorspr. De Noorderen Zuiderdrachten)
Drachtster Henwei Drachten (oorspr. De Noorderen Zuiderdrachten)
Drachtstervaart Drachten (oorspr. De Noorderen Zuiderdrachten)
Draisterland subst. draai / draije (Fr. voor een bep.type brug)
Draistermeer subst. draai / draije (Fr. voor een bep.type brug)
Dreister Gouw (N.-H.) Dreg / Drei
Dykshornsterpolder Dykshorne

[pagina 94]
[p. 94]

Eesterga / Jistergea Ee
Eesterhoeve Ee
Eesterweg Ee
Eester Opvaart Ee
Smalle Eesterzanding Smalle Ee
Goëngarijpster Poelen Goëngarijp / Goiïngaryp
Gytsjerksterhoeke  
Hamsterborg (Gr.) Den Ham
Hilmahuister Molenpolder (Gr.) Hilmahuis (in Lutjegast)
Hilmahuisterweg (Gr.) Hilmahuis (in Lutjegast)
Hoornsterzwaag / Hoarnstersweach De Horn (?)
? Humsterland (Gr.)  
Jubbegaster Kompenije Jubbega
Kadalsterwei Kadal
Kalkwijksterdiep Kalkwijk
(Hoogezand-Sappemeer, Gr.)  
Kiesterzijl / Kiestersyl Kie
Kijk in de Lange Huister Wijk  
(Hoogezand-Sappemeer, Gr.)  
Kootstermolen De Kooten / De Koaten
Kootstertille / Koatstertille De Kooten / De Koaten
Kuikhornstertille Kuikhorne / Kûkherne
Kuikhornstervaart Kuikhorne / Kûkherne
Leekstermeer (Gr.) Leek
Leenstertillen (Gr.) Leens
Leestermeeden (Gr.) Heiligerlee, Westerlee
Lemsterhoek Lemmer / De Lemmer
Lemsterhop Lemmer / De Lemmer
Lemsterland Lemmer
Lukster Heawei Luxwoude / Lukeswalde
Lukster Tynje Luxwoude / Lukeswalde
Luxter Hoek Luxwoude / Lukeswalde
Opsterland < Upsaterland (A.D. 1395)
Oude Dijksterweg (Scheemda, Gr.) Oude Dijk
Oudewegstervaart / Aldeweisterfeart Oude Weg
Ouwster-Nijegea / Ousternijegea Oldeouwen

[pagina 95]
[p. 95]

Ouwsterhaule / Ousterhaule Oldeouwen
Rotstergaast / Rotstergast Rottum
Rotsterhaule Rottum
Rypsterdyk Dronrijp / Dronryp
Scharsterbrug / Skarsterbrêge / De Scharren (‘gemene grond’)
De Skarren  
Scharsterland / Skarsterlân De Scharren / De Skarren
Scharster Rijn De Scharren / De Skarren
Sebaldebuurster Molenpolder (Gr.) Sebaldeburen
Skingster Feart / Schingster Vaart Schingen / Skingen
Skingsterdyk / Schingsterdijk Schingen / Skingen
Steenkerkster Kerkhof (in Luinjeberd) Steenkerk
Surhuisterveen / Surhústerfean Surhuizum / Surhuzum
Tietjerkstradeel / Tytsjerksteradeel Tietjerk / Tytsjerk
Veenwoudsterwal / Feanwâldsterwâl Veenwouden / Feanwâld
Vlietsterfenne (Leeuwarden) Vliet
Vrouwbuurtstermolen  
(Leeuwarderadeel; Het Bildt)  
Warfstermolen / Warfstermûne  
Wildervanksterdallen (Gr.) Wildervank
Zansterdiep / Zansterpijpje Zand
(Appingedam, Gr.)  

voetnoot(1)
Dank aan Reina Boerrigter, Aniek IJbema, Harm Nijboer, Gertjan Postma, de gastredactie en Plaatselijk Belang Sint Jabik voor feiten, ideeën en kanttekeningen. Voor fouten of andere tekortkomingen zijn zij niet verantwoordelijk.
voetnoot(2)
Tot onze bronnen behoort, naast Namen en Naamkunde in Nederland (een online raadpleegbare databank van het Meertens Instituut) en een deel van de in de bibliografie genoemde literatuur, onder meer Kleins website Alle plaatsnamen in de provincie Fryslân in hun voorkeurstaal, met vertaling, versie najaar 2005. Voor de daarin voorkomende namen hebben wij ons geconformeerd aan de ‘voorkeurtaal’ en aan de gehanteerde spelling.
voetnoot(3)
Een etymologie die op filologische en semantische gronden betwist wordt door Postma (1957; 1962).
voetnoot(4)
Volgens Van Loon is het ‘bewaard gebleven in modern Nederlands eenzaat, nazaat enz.’ en in de Zuidhollandse plaatsnaam Rijnzaterwoude (1977: 152, 153).
voetnoot(5)
In Eatrum < Eastrum (Oostrum < * Oosterheem - Van Berkel & Samplonius 1995: 176) is ook de /s/ weggevallen. Deze naam behoort etymologisch weliswaar niet tot het type in (1), maar de metrische condities verschillen niet.
voetnoot(6)
Niet specifiek vrouwelijke inwonersnamen (vgl. Haeseryn e.a. 1997: 664, 670).
voetnoot(7)
r-loos. Hierop komen we terug in par. 5.
voetnoot(8)
Miedema (1965: 126, 129) geeft meer voorbeelden voor Friesland (onder meer Lemsters, Jousters < Lemmer, Joure) en ‘het Westerkwartier en verder vooral langs de kust tot de Dollard’ (onder meer Hamsters < Den Ham).
voetnoot(9)
Deze duiding kan ook apocrief zijn; pijp is namelijk ook de aanduiding voor een stenen brug over een gracht of sloot. In dat geval is er wel degelijk sprake van een toponimische basisvorm.
voetnoot(10)
Van Blom 1900: 558-559; De Monté Verlor en 1948: 8-9; Gysseling 1970: 46; Blok 1979: 15, 90.
voetnoot(11)
Dit strookt volledig met de kaart van ‘inwonersnamen in de Nederlandse dialekten’ van De Schutter (tegenover p. 30 in De Schutter 1983), die zich blijkens het commentaar geen raad wist met de etymologie van het suffix - ster in appellativa van dit type.
voetnoot(12)
Zo zijn er bijvoorbeeld geen plaatsnaamoverzichten voor de provincies Groningen en Noord-Holland geraadpleegd. Voor een kaart van de geografische verspreiding van - ster-namen zou een uitputtend of bijna-uitputtend overzicht van alle aardrijkskundige namen met - ster beschikbaar moeten zijn. We hebben het dan niet alleen over plaatsnamen, maar ook over veld-, straat- en waternamen, zowel de officiële, geregistreerde, als de niet-officiële.
voetnoot(13)
Postma 1962 deel I (p. 14) gaat meer in het bijzonder over de etymologie van de plaatsnaam Opsterland (< Upsaterland); in de visie van de auteur is Op hier een substantief met de betekenis ‘it hege’, de hoogte. In Huismans (1972: 92) duiding is Op een adverbium.
voetnoot(14)
Hierover tentatief Postma 1957: 5; Sipma 1957: 9; Miedema 1965.
voetnoot(15)
Wijk is hier een waternaamgrondwoord; het is de benaming voor een zijvaart in een verveningsgebied.
voetnoot(16)
Zoals gesuggereerd door Jarich Hoekstra (1998), geparafraseerd in de vorige sectie.
voetnoot(17)
De >l< is gevocaliseerd.
voetnoot(18)
Lutjegast - Lutjegaster Molenpolder (Gr.) ligt op één lijn met Gaast - Gaasterland (par. 1 hiervóór).
voetnoot(19)
In de poëtische geest van Justus van Oel (1989: 4, 74) is Kuikhornstertille, wegens de ‘natuurlijke economie’ van de menselijke taal, behalve een plaatsnaam tevens een substantief met de betekenis ‘oude kleerhanger die enigszins is uitgebogen en nu dienst doet als auto-antenne.’
voetnoot(20)
Een verschijnsel dat niet specifiek is voor het Fries, maar bijv. ook in een groep van Limburgse dialecten voorkomt (zie bijv. Hinskens 1992, par. 5.3.6 en 6.3.6).
voetnoot(21)
Hoewel men erover kan twisten of de basis van Zantstra uitgaat op een stemloze.
voetnoot(22)
Dit geldt ook voor afgeleide vrouwelijke persoonsaanduidingen in de standaardtaal (De Haas & Trommelen 1993: 190-192). De enige uitzonderingen zijn woorden als ‘misdadigster’ en ‘vrijwilligster’, al gaat ook hier aan - ster geen sjwa-lettergreep vooraf.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frans Hinskens

  • Leendert Brouwer


taalkunde

  • Vormen (morfologie)

  • Etymologie

  • Klanken (fonologie)