Taal en Tongval. Jaargang 58
(2006)– [tijdschrift] Taal en Tongval–
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gertjan Postma
|
(1) | a | wie speult | (‘wij spelen’) |
b | dan speule wi | (‘dan spelen wij’) | |
c | datte wi speult | (‘dat wij spelen’) |
In (1a) en (1b) zien we dat het presens twee vormen heeft voor ‘wij spelen’. In (1a) staat de rechte flectie. De Saksische dialecten hebben hier de -t van het
eenheidspluralis (Goeman 2000). Deze rechte flectie komt ook op het werkwoord voor in de bijzin, zoals speult in (1c). Daarnaast hebben we de -e flectie in inversie-contexten, zoals in (1b). Deze flectie is gelijk aan de -e flectie van het voegwoord datte. Goeman geeft als verklaring dat (1b) en (1c) door pronominale enclise gevormde structuren zijn. Het uiterlijke verband tussen voegwoordflectie en inversieflectie wordt in 1993 door Zwart van een formeel-theoretische basis voorzien: de rechte flectie is een geval van I-flectie, inversie en voegwoordflectie zijn instantiaties van C-flectie.Ga naar voetnoot(2) Deze overeenkomst tussen Goeman en Zwart moet ons echter niet blind maken voor de interessante verschillen in verklaring. En dan bedoel ik niet slechts dat Goemans beschrijving dicht aanhangt tegen een verondersteld diachroon scenario, terwijl Zwarts beschrijving strikt synchroon-structureel is. Dan bedoel ik dat Goemans verklaring, ook als we die herformuleren in moderne formele termen, in fundamenteel opzicht verschilt van Zwarts verklaring. Het is de bedoeling dat we in dit artikel de verschillen expliciteren en de voor en tegens van beide verklaringen inventariseren. De opzet is als volgt. Na eerst een korte bespiegeling over de samenhang tussen de twee verschijnselen, zullen we in paragraaf 2 een contrastieve formele representatie geven van Goeman 1980 en Zwart 1993. Vervolgens zullen we in vier paragrafen zes empirische verschijnselen geven die tussen de twee theorieën discrimineren.
1. Dialectologie van geïnverteerde paradigma's en voegwoordflectie
Zoals gezegd leggen zowel Goeman als Zwart een verband tussen de structuur van geïnverteerde paradigma's en voegwoordflectie. Impliciet lijkt hiermee gezegd dat beide verschijnselen samenhangen. Globaal taalvergelijkend gezien is dat ook zo. Zo komen dubbele paradigma's voor in het continentaal Germaans, maar niet in het Engels en in het Scandinavisch. Hetzelfde geldt voor voegwoordflectie: wel in het continentaal Germaans, maar niet of nauwelijks
daarbuiten (Hoekstra 1997, Goeman 1997). Maar als we nauwkeuriger kijken vallen de twee eigenschappen dialectologisch binnen het continentale Germaans niet samen. Terwijl het bestaan van geïnflecteerde voegwoorden een breed voorkomend verschijnsel is binnen het continentaal Germaans (Fries, Hollands, Vlaams, Saksisch, Beiers, etc), is het bestaan van een dubbel presensparadigma voorbehouden aan Nederlandse dialecten: Holland (je loopt-loop je), Zuid-Nederland (ge komt-komde ge), Overijssel (wie leupt-leupe wie), etc. Voor de Duitse dialecten lijkt van een werkelijk onafhankelijk paradigma's geen sprake. Alle verschillen lijken synchroon uit fonologische adjacentie verklaard te kunnen worden. Ik houd het erop dat dit ook voor de Friese dialecten het geval is (dou giest/giestou). Gezien het niet samenvallen van de twee genoemde verschijnselen (zie Zwart 1997) zou men op het eerste gezicht kunnen denken dat er in Goeman en in Zwart van een overgeneralisatie sprake is. Maar er is geen probleem. Het door Goeman gelegde verband tussen inversie-flectie en voegwoordsflectie kan zonder meer gehandhaafd worden voor het gehele Germaanse gebied. In de Friese en Duitse gebieden valt het rechte paradigma gewoon samen met het geïnverteerde. Dat lijkt ook diachroon gezien de juiste invalshoek. Ook in de Duitse en Friese dialecten is de geïnverteerde structuur immers een diachrone bron van flectie. Zo wordt het dentale deel van de latere de tweede persoons -st verklaard uit enclise van het tweedepersoons pronomen (du) in inversie-contexten (Schönfeld 1970). Vanuit dit gezichtspunt is in het Duits en het Fries de flectie die ontstaan is in inversiecontexten over de rechte contexten gegeneraliseerd door analogiewerking: du sprichst, dou seist. De cruciale vraag is dan wat in de Nederlandse dialecten met dubbele paradigma's deze analogie blokkeert. Zwart (1993) geeft een structurele rechtvaardiging voor het bestaan van twee paradigma's. In afwijking van Den Besten die aanneemt dat zinnen altijd CPs zijn, stelt Zwart dat rechte zinnen geen CP projecteren maar kale IPs zijn. Geïnverteerde zinnen en complementzinnen zijn CPs. Het werkwoord in geïnverteerde hoofdzinnen en het voegwoord in bijzinnen nemen dezelfde positie in (Co), terwijl het werkwoord in rechte zinnen en in bijzinnen een positie innemen in een lager IP domein. Deze twee posities hebben een verschillende set van congruentie-morfemen. Hiermee heeft Zwart ook een tegenkracht gegeven voor genoemde analogiewerking: er ís geen analogie tussen de twee sets van flectiemorfemen omdat ze verschillende syntactische posities innemen. Maar dan volgt ook dat in die dialecten waar die analogie wél heeft gewerkt, zoals in het Fries en het Duits, er geen onafhankelijke I en C posities zijn. Voor die
talen geldt het systeem van Den Besten (1983). Dan zouden we kunnen spreken van Den Besten-talen (Fries, Duits) en Zwart-talen (Nederlandse dialecten). We komen hier nog op terug.
2. Een contrastieve analyse van Goeman en Zwart
In de inleiding beschreven we kort Goemans verklaring voor de observatie dat de vormen van het geïnverteerde paradigma gelijk zijn aan die van de voegwoordflectie. Volgens Goeman bestaat er een onafhankelijke set van enclitische vormen van pronomina. De flectie in speule-wi en datte-wi ontstaat door enclise van het subject. Goeman geeft voor de ingebedde context een structuur als in (2), waarin het flectie-matriaal gecliticeerd is aan de rechterkant van de voegwoordpositie.

Goeman zegt er echter niet bij waar dit clitic cq dit zwakke pronomen (ie in (2)) vandaan komt. Wordt het in C geïnserteerd of wordt het vanuit een andere positie aan C geadjungeerd? Duidelijk is wel dat het clitic soms gedubbeld wordt/kan worden door een vol pronomen: da-de-gij.Ga naar voetnoot(3) Onder een verplaatsingsanalyse zouden we Goeman als volgt in de moderne structuur kunnen vertalen. We zouden een soort dubbelingsstructuur kunnen aannemen als in Kayne 2003: [ghi [-de-]]. Gezien de beperkte uitbouw van dit voorstel in de literatuur zullen deze weg hier niet exploreren. We zouden ook een complexe structuur van DP kunnen aannemen (Abney 1987) waarin wie en -e, respectivelijk ghi en -de- onafhankelijke posities innemen. Gezien de relatie tussen de morfemen is een structuur met daarin de AGR positie als in (3) een voor de hand liggende implementatie van dit idee.
3) | a | [DP wiei [Do -ei] [NP ø]] |
b | [DP ghii [Do -dei] [NP ø]] |
Hierin is de paradigmatische relatie tussen het zwakke pronomen en het volle pronomen uitgedrukt via een syntagmatische congruentierelatie in de DP-projectie. Het congruentie-morfeem zou dan aan C moeten adjungeren, als in (4).
(4)

Laten we deze structuur nu met de analyse van Zwart (1993) contrasteren. Zwart neemt onder C een complexe IP aan bestaande uit AGRP en TP (volgens de split-INFL hypothesis, Pollock 1989, Chomsky 1992). Vandaaruit vindt in het Germaans een abstracte verplaatsing van AGRo naar Co plaats. De complementizer-flectie ontstaat als een uitspelling van dit Co+AGRo complex. De structuur staat in (5).
(5)

In beide implementaties hebben we dus te maken met een hoofdverplaatsing naar Co. In beide implementaties is dit een hoofd dat congruentie onderhoudt met wie. Maar in Goemans benadering is dit een subextractie van het hoofd vanuit de subjectspositie naar Co, in Zwarts benadering is dit een hoofdverplaatsing van de sententiële AGR. Anders gezegd: in Goeman betreft het een nominaal AGR-hoofd: AGR als een ‘extended projection’ van NP. Bij Zwart betreft het een verbaal AGR-hoofd: AGR als ‘extended projection’ van VP. In de lijn van Van Koppen (2005) zou men ook nog kunnen denken aan de mogelijkheid de twee verschijnselen te combineren: een verplaatsing van zowel de werkwoordelijke als nominale flectie naar COMP. Beide extracties grijpen immers aan op posities die evenzeer ‘close’ tot het aantrekkende hoofd zijn! In de volgende paragrafen zullen de verschillen tussen deze drie mogelijkheden evalueren aan de hand van een aantal verschijnselen die eerder in de literatuur zijn gerapporteerd.
2.1 Adhacentie van het subject
Hoekstra (1994) doet de observatie dat tweede persoonspronomina in inversie contexten zich verzetten tegen modificatie. Dus terwijl de ongemodificeerde structuren in (6) onberispelijk zijn, veroorzaakt modificatie een reductie van de grammaticaliteit, zie (7).
(6) | a | Dan ga jij weg |
b | Dan giestou fuort | |
(7) | a. | *dan ga ook jij weg |
b. | *dan giest ek dou fuort |
Opmerkelijk is dat dit effect niet optreedt bij vormen van de derde persoon. Dergelijke structuren zijn geheel welgevormd.
(8) | a. | dan gaat (ook) hij weg |
b. | dan giet (ek) hy fuort |
In het Fries treedt hetzelfde op met geïnflecteerde complementizers.
(9) | a. | ?dat ek dou fuort giest |
b. | *dast ek dou fuortgiest |
Men zou dit kunnen opvatten als een aanwijzing dat het subject ingeval van een dubbel paradigma (jij gaat-ga jij) en ingeval van complementizerflectie (datst) een zeer nauwe betrekking met de voorafgaande C onderhoudt. Dit zou uitgedrukt worden in de verplaatstingsrelatie in de subextractie-structuur van (4), maar niet in hoofdverplaatstingsstructuur (5). Modificatie met ook/ek zou dus een opaciteit voor deze verplaatsing scheppen. Probleem voor deze opvatting is dat de ongrammaticaliteitsoordelen in (7b) en (9b) niet parallel zijn. En verder dat de oordelen slechts een reductie van de grammaticaliteit geven en geen absolute onwelgevormdheid. Maar - voorzover geldig - lijkt deze test het meest voor de structuur in (4) te pleiten.
2.2 Agglutinatieve flectie
De tweede overweging die belangrijk is ter evaluatie van de twee voorstellen betreft een door Hoekstra (1993: 65) gerapporteerde restrictie op Compl-flectie. Hoekstra's oorspronkelijke formulering was dat compl-flectie dan slechts voorkomt als het meervoudsmorfeem gelijk is in het nominale en het verbale domein.
(10) | Voorwaarde voor meervoudsflectie op C is dat het verbale meervoudsmorfeem homofoon is aan die van het nominale domein |
Zo is /- e/ in Zuid-Hollandse dialecten de meervoudsindicator in het verbale domein en in het nominale domein. Daarom kunnen Zuid-Hollandse dialecten comp-flectie vertonen met dit meervoudmorfeem. Evenzo is in het Gronings de /-n/ het meervoudsmorfeem in zowel het verbale als het nominale domein. Het Gronings kan daarom de /- n/ als flectie morfeem op C gebruiken. Omgekeerd is in het Fries de werkwoordflectie (in het presens) - e, en in het nominale domein - en.
Afgaande op deze generalisatie zou men kunnen denken dat compflectie een complex nominaal-verbaal effect is. Dan zou men kunnen denken aan een gecombineerde Goeman-Zwart verplaatsing naar COMP. Alleen als deze een non-distinct resultaat geven zou comp-flectie kunnen optreden. Er zijn twee redenen om te denken dat deze benadering niet goed is. Een gecombineerde adjunctie van de nominale AGR en de verbale AGR aan C zou een (niet-cyclische) dubbele hoofdadjunctie zijn. Dat schendt echter het Lineaire Correspondentie Axioma (Kayne 1994: 19).Ga naar voetnoot(4) Een belangrijker argument tegen de nominaal-verbale verklaring is dat Hoekstra's oorspronkelijke formulering van (10) niet juist is. De formulering overgenereert en ondergenereert. Hij ondergenereert in de zin dat het Duitse dialect van Stuttgart comp-flectie heeft maar geen uniform meervoudsmorfeem.Ga naar voetnoot(5) Het ondergenereert in de zin dat het slechts van toepassing is op derde-persoonsmorfemen. Complementizerflectie komt echter in allerlei persoons-uitghangen voor. Om dit te ondervangen herroept Hoekstra zijn oorspronkelijk nominaal-verbale benadering en komt in Hoekstra & Smit (1997: 23) met andere formulering.Ga naar voetnoot(6)
(11) | Voorwaarde voor flectie op C is dat er een eenduidig verbaal flectiemorfeem is. |
Zo is de Friese 2de persoon / - st/ gelijk in alle tijden (dou rin-st/dou roun-st), evenals de Zuid-Hollandse meervoudsmorfeem / - e/ (wij lope/wij liepe). Correlerent hiermee kunnen deze vormen voor C-flectie gebruikt worden. Omgekeerd wordt het standaard-Nederlandse tweedepersoons / - t/ morfeem alleen gebruikt in het presens (jij loopt/jij liep). Daarom geen comp-flectie in de tweede persoon in het standaard Nederlands.Ga naar voetnoot(7) De formulering vereist enige precisie in verband met dubbele paradigma's. Zo is de 1ste persoons meervoud in het Overijssels /-t/ of /-e/ in het presens en / - e/ in de verleden tijd. Dus kan / - e/ als C-flectie worden gebruikt. Maar hierin is nog niet verdisconteerd dat die presens / - e/ juist de geïnverteerde vorm en niet de rechte vorm. Ik zou daarom de restrictie willen (her)formuleren als een beperking tot agglutinatieve flectie morfemen.
(12) | C-flectie is agglutinatief (i.e. niet port-manteau met tense) |
Deze formulering geeft de goede voorspellingen voor alle persoonsmorfemen in alle dialecten. Bovendien werpt zij nieuw licht op de te evalueren analyses. Laten we beginnen met de scheiding tussen tense en phi-kenmerken te bespreken. Als complementizer-agreement via een enkele verplaatsing tot stand zou komen, blijft (12) een mysterie. Maar als er een gecombineerde verplaatsing uitgevoerd wordt, lijkt deze splitsing geheel voorspeld: een T-naar-C volgens algemene assumpties (Zwart 1993, Pesetsky & Torrego 2001, Koster 2003) plus een AGR naar C vanuit de complexe subject-NP. Hoekstra's generalisatie in (12) is dus een argument voor een gecombineerde Goeman-Zwart verplaatsing.
2.3. Meervoudsneutralisatie
Een derde verschijnsel dat belangrijk is bij de evaluatie van de twee cq drie theorieën is de distributie van enkelvoud-meervoud-neutralisatie in pronomina, zoals in het Nederlands (zij, 3p enk/mv). Zoals betoogd in Postma (2005a), is er
een correlatie tussen neutralisatie in het pronominale systeem en asymmetrische V2 in het verbale systeem. Laat ik eerst getalsneutralisatie bespreken. In het Nederlands kan het pronomen zij zowel een meervoudspecificatie hebben als een enkelvoudspecificatie. In het IJslands is dat niet mogelijk.
(13) | a. | zij lopen op straat |
b. | zij loopt op straat |
Opmerkelijk is de cross-linguistische distributie van dit morfologische effect. Het komt slechts voor in zogenaamde asymmetrische V2 talen, d.w.z. talen die wel topicalisatie in hoofdzinnen maar niet in bijzinnen (met een voegwoord) toestaan. Asymmetrische V2 wordt geïllustreerd in (14)
(14) | a. | morgen gaat Jan een boek kopen |
b. | *ik denk dat morgen gaat Jan een boek kopen |
In het IJslands is (14b) wel mogelijk (Vikner 1985, Roberts & Biberauer 2004). Hierbij betekent symmetrische V2 dus dat er zowel in hoofd als in bijzinnen (met complementizer) topicalisatie kan plaatsvinden. Ik verwijs naar Postma (2005a) voor details. Een vereenvoudigde tabel in (15) illustreert het verband. Het verband geldt ook diachroon, bijvoorbeeld bij de opkomst van Engels they (‘zij’-mv) verdwijnt de asymmetrische V2.
(15) | Dialects | asymmetrische V2 | getalsneutralisatie (m.sg/f.sg//m+f.pl) | C-infl |
---|---|---|---|---|
I | Dutch | ja | ja (hij/zij//zij) | mogelijk |
German | ja | ja (er/sie//sie) | mogelijk | |
Frisian | ja | ja (hy/hja//hja) | mogelijk | |
II | Swedish | nee | nee (han/hon//de) | nee |
Yiddish | nee | nee (er/si//sii) | nee | |
English | nee | nee (he/she//they) | nee | |
Icelandic | nee | nee (hann/hun//their/thaer | nee |
Op dit schema is aan te merken dat de tweede groep niet homogeen is in de zin dat alleen IJslands en Yiddish strikt-symmetrische V2 talen zijn. In de continentaal-Scandinavische talen lijkt symmetrische topicalisatie voorbehouden aan inbeddingen onder bepaalde (brug-)werkwoorden. Maar het verband tussen een morfologische eigenschap (neutralisatie) en verbale syntaxis is interessant. In voornoemd artikel wordt een gedachte uit Kayne (2000) nader uitgerwerkt dat ondergespecificeerde pronomina anaforen zijn. Zo blijkt dat type I talen altijd een abstracte AGR in C heeft die als antecedent kan optreden voor het ondergespecificeerde pronomen.Ga naar voetnoot(8)
(16) | [CP AGRi [TP ziji |
Deze AGR stamt uit het verbale domein. Het feit dat hij daaruit verplaatst is, vermindert het aantal landingsplaatsen van het werkwoord in het verbale domein. Vandaar de correlatie met onmogelijkheid tot ingebedde V2.
(17) | [CP spec (Co+AGRαo) [IP [[zijα]] tagr... |
Er is met andere woorden een derde correlaat: de talen van de tweede klasse laten geen verbogen voegwoorden toe. We hebben hier dus een correlatie tussen de mogelijkheid tot geïnflecteerde complementizers enerzijds en anderzijds zowel eigenschappen in het nominale domein (neutralisatie) als in het verbale domein (topicalisatie). In de structuur in (17) is alles herleid tot een enkele verplaatsing AGR-naar-C vanuit het verbale domein. Deze vernietigt een landingsplaats maar schept tevens de mogelijkheid to anaphora van pronomina aan deze projectie. Co heeft met andere woorden een dubbele antecedents-relatie: met zijn verbale spoor en met de subjectspositie. Omdat anaphora en verplaatsingen notationele varianten van elkaar zijn, zou men de structuur in (17) ook kunnen interpreteren als een AGRV-naar-C + een AGRN-naar-C. Daarmee zou dit een argument kunnen zijn voor de gecombineerde Goeman-Zwart benadering.
Merk op dat uit deze analyse volgt dat de Scandinavische talen geen AGR-naar-C hebben. Daarmee is Zwarts (overigens onnodige) generalisatie van algemeen Germaanse AGR-naar-C als onjuist terzijde gelegd.
2.4 Comparatief dan
In paragraaf 1 werd vastgesteld dat het Middelnederlands geen complementizer-inflectie had. Dat is strikt genomen niet juist. Er is wel degelijk sprake van een morfologisch complexe C, namelijk in de vorm van dat+negatief cliticum. Zoals ik bij een eerdere gelegenheid heb betoogd moet het voegwoord van de vergrotende trap dan geanalyseerd worden als dat waarin het negatief cliticum ne/en is geïncorporeerd (Postma 2006). Zie ook Bossuyt (1982: 237). Voor een vergelijkbaar idee voor de samengestelde aard van het Engelse than, zie Joly (1967). Zoals Stoett (1927) reeds heeft laten zien zijn Frans en Middelnederlands vrijwel geheel parallel in de syntaxis van negatie. Voor de enkelvoudige clitische negatie spreekt Stoett zelfs van een ‘calque’. Een van de weinige contexten waarin Frans en Middelnederlands evenwel verschillen is het voorkomen van ne onder de comparatief in het Frans (17a), maar niet in het Middelnederlands (17b).
(17) | a. | Il est plus riche qu'on ne croit
Hij is rijker dan men NEG denkt |
b. | Die vilain hi ginc hem weren seere dan noit liebaert (*en) dede ‘die booswicht ging zich nog meer verdedigen dan een leeuw’ |
Ofschoon het Middelnederlands wel n-items onder comparatieven toelaat (zoals noit in 18), verschijnt er geen negatief preverbaal cliticum. Dit gat in het paradigma is onverwacht. Als we evenwel dan als dat + en analyseren wordt de parallellie met het Frans hersteld. Bovendien verklaart het de vreemde preverbale afwezigheid van ne/ne. Het cliticum is wel aanwezig maar verschijnt op het voegwoord.
(18) | Die vilain hi ginc hem weren seere da-eni noit liebaert ti dede |
Het enige verschil met het Middelnederlands is dat het negatieve cliticum niet aan het werkwoord clitiseert (‘werkwoordelijke inflectie’), maar op de complementizer (‘complemetizer-flectie’). Gezien de algemeenheid van X-naar-C in de Germaanse talen komt dit niet als een verrassing. Hiermee komt het verval van dan in het centrum van de discussie naar complentizer-flectie te staan.
In Postma (2006) schrijf ik het vrijwel complete verval van comparatief dan in de dialecten (Paardekooper 1950) toe aan het verdwijnen van het negatieve cliticum na de Middeleeuwen. Hoe plausibel dit ook moge zijn, de
verklaring heeft een probleem. Het probleem is dat het Engelse than, dat op dezelfde wijze ontleed moet worden (Joly 1667), stabiel blijft ook na het verdwijnen van het negatieve cliticum in die taal. Vanuit het perspectief van de opkomst van geïnflecteerde complementizers komt een verband met de opkomst van de complementizer met persoonskenmerken in zicht. In dit scenario zou de /n/ in dan = dat + /-n/ geheranalyseerd zijn als een meervoudsmorfeem i.p.v. als negatief cliticum.
Om de plausibiliteit van het scenario in te zien en om tot een syntactische analyse te komen, is het belangrijk terug te gaan naar vóór de Middelnederlandse tijd. Hoe kan in het vroege Middelnederlands een verbaal cliticum op C terecht komen? Laten we daarom een context beschouwen die als bron voor de heranalyse van dat + en heeft gediend: de inversiecontexten. In het Middelnederlands trad er (optioneel) inversie op onder comparatieven, cf. (19a).
(19) | a. | Dese was vromegere ende argere dan was die vader ‘deze was (nog) bigotter en verwijfder dan de vader (was)’ |
b. | Jean a dit plus que n'a dit Pierre.
‘Jan zei meer dan Pierre (zei)’ |
|
c. | Bill was much more of a fighter than was his fatherGa naar voetnoot(9)
B was veel meer een vechter dan zijn vader (was) |
In deze contexten staat het werkwoord adjacent aan de complementizer en kan dus als herstructureringscontext gediend hebben ter vorming van dan in de pre-Middelnederlandse periode.
(20) | dat en + V → dat + en V |
Opmerkelijk genoeg zijn dergelijke inversies niet grammaticaal in de talen die dan hebben verloren: in het Nederlands, Fries en het Duits.
(21) | a. | *Wim was veel meer een vechter dan/als was zijn vader |
b. | *Willem wie folle mear in fjochter as wie syn heit | |
c. | *Wim war viel mehr ein Kämpfer als war sein Vater |
Blijkbaar is de mogelijkheid tot verplaatsing ook synchroon een licentiërende factor voor de complexe complementizer dan.
(22) | Generalisatie
Talen met een negatief cliticum in comparatiefconstructies (Frans, Engels, Middelnederlands) licentiëren dit door werkwoordsinversie |
Dit idee kan als volgt geïmplementeerd worden. Er moet in het Middelnederlands, Frans en Engels een landingsplaats zijn van het predikaat vóór het subject, maar niet in het Nederlands, Fries en Duits. In dit stadium van analyse maakt het niet uit hoe we die projectie noemen. Gezien de negatieve polariteit van het predikaat (veelal subjunctivisch), kunnen we die als een polariteitsprojectie ΣP labelen (Laka 1990) danwel als een NegP (Haegeman & Zanuttini 1991). We kiezen hier voor NegP. We krijgen dan de structuur in (23) voor het Middelnederlands.

Engels, Frans
(23)
In het Middelnederlands residieert de structurele subjectspositie (specAgrP) niet onmiddellijk onder CP, maar onder NegP. In deze structuur hebben we al-
leen de inversie weergegeven en de hoofdverplaatsing van X, het eerste hoofd onder Co, naar Co Die laatste verplaatsing is dus een instantiate van de eerder genoemde X-naar-C. X-naar-C leidt in (23) tot de vorming van het comparatief-voegwoord dan. De enige verandering die het Nederlands ondergaat van het Middelnederlandse stadium naar het vroeg-Nieuwnederlandse is dat de eerste projectie onder C geherinterpreteerd wordt als AGRP. De twee projecties AGRP en NegP verwisselen dus van plaats in de hiërarchie. We krijgen dan de structuur in (24).

Duits, Fries
(24)
We zien hier dat ten gevolge van de noodzakelijke X-naar-C een hoofd naar C verplaatst dat congruentie-kenmerken vertoont met het structurele subjectspositie (aangegeven met SUBJ). Bovendien zien we dat de negatief polaire VP niet meer voorbij de subjectpositie hoeft te verplaatsen om in de polariteitsprojectie gelicentieerd te worden. De twee structuren verantwoorden dus het verval van dan, de opkomst van C-flectie, en de empirische generalisatie met betrekking tot comparatief-inversie in (22). Wat hier ter afsluiting relevant is dat we hiermee een sterk argument in handen hebben voor de analyse van comp-flectie als een eigenschap van het verbale domein.
3. Samenvatting en conclusie
Er zijn in de literatuur twee voorstellen gedaan voor een externe syntaxis van vervoegde voegwoorden: de vervoeging is een pronominaal affix dat uit de structurele subjectspositie afkomstig is (Goeman 1980), de vervoeging is een onafhankelijke vervoeging van de C-positie (Zwart 1993). De voorstellen sluiten elkaar niet wederzijds uit. We hebben syntactische, morfologische, dialectologische, en diachrone bespiegelingen gegeven die licht kunnen werpen op de aard van de comp-flectie. We hebben in totaal vijf onafhankelijke verschijnselen besproken: de blokkade op modificatie van het subject bij comp-flectie (pro Goeman), de agglutinatieve aard van de comp-flectie (pro Goeman + Zwart), correlatie met getalsneutralisatie (pro Goeman + Zwart) en assymmetrische V2 (pro Zwart), diachrone correlatie met verval van negatieve flectie op complementizers (pro Zwart), en de correlatie met inversie (pro Zwart). We mogen daarom concluderen dat alleen het gecombineerde Goeman-Zwart scenario alle verschijnselen kan beschrijven en verklaren.
Bibliografie
Abney, S. | ||
1987, | The English Noun Phrase in Its Sentential Aspect. Unpublished Ph. D dissertation, MIT. | |
Besten, H. den & Edmondson, J. | ||
1983, | ‘The Verbal Complex in Continental West-Germanic’. In: W. Abraham (eds.), On the Formal Syntax of the West Germania. Amsterdam: Benjamins. 47-138. | |
Bossuyt, Allain | ||
1982, | Aspecten van de geschiedenis van de negatieve zin in het Nederlands. Proefschrift Vrije Universiteit Brussel. | |
Chomsky, N. | ||
1991, | Some Notes on Economy of Derivation and Representation. In R. Freidin (ed.), Principles and Parameters in Comparative Syntax. Cambridge, MA: The MIT Press. | |
De Vogelaer, Gunther | ||
2005, | Subjectsmarkering in de Nederlandse en Friese dialecten. Proefschrift Universiteit Gent. |
Goeman, A. | ||
1980, | ‘COMP-agreement?’. In: W. Zonneveld & F. Weerman (eds.), Linguistics in the Netherlands 1979. Dordrecht: Foris Publications. 291-306. | |
Goeman, T. | ||
1997a, | ‘De zeldzaamheid van Comp-agreement’. In: E. Hoekstra & C. Smits (eds.), Vervoegde voegwoorden. Amsterdam: P.J. Meertensinstituut. 87-111. | |
Goeman, T | ||
1997b, | ‘Historiografie van het onderzoek naar voegwoordvervoeging: een bibliografisch overzicht (1821-1996)’. In: E. Hoekstra & C. Smits (eds.), Vervoegde voegwoorden. Amsterdam: P.J. Meertensinstituut. 112-145. | |
Haeringen, C.B. van | ||
1958, | ‘Vervoegde voegwoorden in het Oosten’. Driemaandelijkse bladen NS 10, 115-124. | |
Hoekstra, E. & C. Smits | ||
1997, | ‘Vervoegde voegwoorden in de Nederlandse dialecten: een aantal generalisaties’. In: E. Hoekstra. & C. Smits (1997) (eds.). Vervoegde Voegwoorden. Cahiers van het P.J. Meertensinstituut 9. p. 6-30. | |
Hoekstra, E. & C. Smits | ||
1998, | Everything you wanted to know about complementizer agreement. To be published in Proceedings of WECOL. | |
Hoekstra, E. | ||
1991, | ‘Agreement and the Nature of Specifiers’. J.-W. Zwart (ed) Minimalism and Kayne's Antisymmetry Hypothesis. Groninger Arbeiten zur Germanistischen Linguistik 37, 159-168. | |
Joly, André | ||
1967, | Negation and the comparative particle in English. Cahiers de psychomécanique du langage 9. Québec: Les Presses de l'Université Laval. | |
Haegeman, L. and R. Zanuttini. | ||
1991, | ‘Negative Heads and the Neg Criterion’. The Linguistic Review 8: 233-251. | |
Kayne, Richard | ||
2003, | Pronouns and their Antecendents. Ms. University of New York. | |
Koelmans, L. | ||
1968, | ‘Vervoegde voegwoorden in het dialect van Bruinisse’. De Nieuwe Taalgids 61, 195. | |
Koppen, Marjo van | ||
2005, | One Probe - Two Gals: Aspects pf agreement in Dutch dialects. Proefschrift Universiteit van Leiden. |
Koster, Jan | ||
2003, | ‘All Languages are Tense Second’. In: Jan Koster and Henk van Riemsdijk, eds., Germania et Alia: A Linguistic Webschrift for Hans den Besten. http://odur.let.rug.nl/~koster/DenBesten/Koster.pdfLaka, Itziar. | |
1990, | Negation in Syntax: on the Nature of Functional Categories and Projections. PhD dissertation, MIT. | |
Loey, A van | ||
1948, | Middelnederlandse Spraakkunst. Deel 2 - vormleer. Wolters: Groningen. | |
Paardekooper, P.C. | ||
1950, | ‘Als en dan bij vergelijkingen’. De Nieuwe Taalgids 43, 160-167. | |
Pollock, J-Y. | ||
1989, | ‘Verb Movement, Universal Grammar, and the Structure of IP’. Linguistic Inquiry 20, 365-424. | |
Postma, Gertjan | ||
2005a, | ‘Toward a Syntactic Theory of Number Neutralisation - the Dutch pronouns je “you” and ze “them”’. To be published in: Hartman, J. et al. (eds). Proceedings of CGSW Tilburg. | |
Postma, Gertjan | ||
2006, | ‘Van “groter dan” naar “groter als”’. Nederlandse Taalkunde 11(1). p. 2-22. | |
Postal, P. | ||
1966, | ‘On So-Called Pronouns in English’, in F. Dineen S.J. (ed.), Report of the 17th Annual Round Table Meeting on Languages and Linguistics, Georgetown University Press, Washington, D.C. Reprinted in D.A. Reibel and S.A. Schane (eds.), Modern Studies in English: Readings in Transformational Grammar. Prentice-Hall, Englewood Cliffs, New Jersey (1969). | |
Schönfeld, M | ||
1970[1921]). | Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands: klankleer, vormleer, woordvorming / Thieme: Zutphen. | |
Verdenius, A. | ||
1941, | ‘Congruerende voegwoorden’. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 60, 126-127. | |
Vikner, S. | ||
1995, | Verb Movement and Expletive Subjects in the Germanic Languages, Oxford University Press, Oxford. |
Zwart, C.J.W. | ||
1993, | Dutch syntax. A minimal approach. Diss. Groningen: Groningen Dissertations in Linguistics. | |
Zwart, J-W. | ||
1997, | Morphosyntax of Verb Movement. A Minimalist Approach to the Syntax of Dutch. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers |
- voetnoot(1)
- De Middelnederlandse voorloper hiervan was de oppositie ghi hoert/hoerdi. Deze kan geheel fonologisch verklaard worden een enclitische structuur (Van Loey 1940: 49), dus uit V-SU. De vorm kan geen onafhankelijk pronomen dragen (*hoerdi ghe). Pas in het laat-Middelnederlands verschijnt hoerde-ghi.
- voetnoot(2)
- De Fries-Groningse vorm -ste komt alleen in bijzinnen voor, zowel op C als op I.
(i) daste biste (ii) *dou biste (iii) *dan biste dou dat-2sg pro bent-2sg jij bent.2sg dan bent.2sg jij
- voetnoot(3)
- dadde gij (bijv. Herwijnen), of datte gij (Ekeren), zie SAND bij testzin 339. Zie ook DeVogelaer (2005: 67).
- voetnoot(4)
- We zouden dit kunnen omzeilen door aan te nemen dat de verbale AGR-naar-C een substitutie is en de nominale AGR-naar-C een adjunctie.
- voetnoot(5)
- Gegevens reeds in Hoekstra 1993: 67, noot 6.
- voetnoot(6)
- Zie ook Hoekstra & Smits (1998). Daar wordt een relatie tussen AUX-flectie en COMP-flexie gelegd.
- voetnoot(7)
- Dit kan men zien aan de negatieve complementizer of, die niet geflecteerd wordt tot oft. Comp-flexie zou in principe mogelijk zijn in het meervoud, gezien het uniforme -e morfeem. Dit ziet men inderdaad optreden in allerlei Hollandse dialecten.
- voetnoot(8)
- De analyse is iets complexer. Postma 2005 neemt een abstracte distributor aan die anaforisch is aan C.
- voetnoot(9)
- Ik dank deze observaties aan Wim Klooster.