| |
| |
| |
[Themanummer 22]
Leonie Cornips & Gunther De Vogelaer
Variatie en verandering in het Nederlandse genus: een multidisciplinair perspectief
1. Een genussysteem in verandering
Waarom een themanummer van Taal en Tongval over het grammaticaal geslacht in variëteiten van het Nederlands? Met dit themanummer tonen we aan dat zowel het adnominale als het pronominale genus aan variatie en verandering onderhevig is in de dialecten in het Nederlandse taalgebied én het gesproken Standaardnederlands. Een deel van de veranderingen is (nog) niet gesignaleerd door de grammatica's van het Nederlands zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997: 149, ANS) en de Modern Grammar of Dutch (2003, MGD) waardoor zij in feite een systematiek van het Nederlands presenteren die niet (meer) accuraat is.
| |
1.1 Adnominaal domein: geografische variatie
Laten we eerst enkele voorbeelden presenteren van de variatie die in het adnominale domein aanwezig is. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997: 147) beschrijft dat in het gesproken (noordelijk) Standaardnederlands het overgrote deel van de substantieven met het commuun bepaald lidwoord de of het onzijdig het gecombineerd wordt. Volgens de ANS kent het Standaardnederlands dan ook een twee-generasysteem. Indien we verder kijken dan het noordelijk gesproken Standaardnederlands, dan blijken vele gesproken variëteiten in België en Nederland een drie-generasysteem te bezitten. Dit geldt voor alle regionaal gekleurde variëteiten in België, inclusief de informelere registers van de gesproken standaardtaal (Plevoets, deze bundel). In de Oost-Vlaamse dialecten komt het volgende systeem voor (De Vos, deze bundel).
Tabel 1. Grammaticaal geslacht in het Oost-Vlaams (De Vos, deze bundel):
|
|
mannelijk |
vrouwelijk |
onzijdig |
bepaald lidwoord: |
den (h)ond |
de fles |
't huis |
onbepaald lidwoord: |
nen (h)ond |
een fles |
ee(n) huis |
voornaamwoord: |
o.a. mijnen |
o.a. mijn |
o.a. mijn |
adjectief: |
ne zieken (h)ond |
een lege fles |
ons groot huis |
| |
| |
Ook in Nederland komt het drie-generasysteem voor: in Limburg, het oostelijk deel van Brabant, Twente en de Achterhoek (MAND-1: kaart 67-84). In deze variëteiten is het grammaticaal geslacht, net zoals in het Oost-Vlaams, paradigmatisch meer verankerd dan in het Standaardnederlands. Het Heerlens dialect bijvoorbeeld kent een drie-generasysteem met verschillende verbuigingsvormen voor zowel het onbepaald als bepaald lidwoord:
Tabel 2. Grammaticaal geslacht in het Heerlens dialect (Veldeke 2000: 49):
|
|
mannelijk |
vrouwelijk |
onzijdig |
onbepaald lidwoord: |
inne |
ing |
e |
bepaald lidwoord: |
d'r |
de |
't |
Zoals het volgende paradigma laat zien, draagt het bijvoeglijk naamwoord in deze zuidoostelijke dialecten zoals het Heerlens geen sjwa bij onbepaalde onzijdige (enkelvoud) zelfstandige naamwoorden, bij vrouwelijke (enkelvoud) en meervoud. Het sjwa-suffix is fonologisch geconditioneerd: ‘zwakke’ adjectiva suffigeren altijd sjwa, bij ‘sterke’ adjectiva is deze uitgang optioneel (zie Hinskens & Muysken 1986)
Tabel 3. Het adjectief-paradigma van het dialect van Ubach over Worms (ca. 5 km ten noorden van Heerlen)
|
enkelvoud |
|
mannelijk: |
inne sjunne mangtel |
‘een mooie jas/mantel’ |
vrouwelijk: |
ing sjun books ‘sterk’ |
‘een mooie broek’ |
|
ing dieke books ‘zwak’ |
‘een dikke broek’ |
onzijdig: |
e sjun he:mme |
‘een mooi hemd’ |
|
e diek he:mme |
‘een dik hemd’ |
meervoud |
|
|
sjun kleejer ‘sterk’ |
‘mooie kleren’ |
|
dieke kleejer ‘zwak’ |
‘dikke kleren’ |
Variatie in het adnominale domein is dus gekoppeld aan verschillende vormen van lidwoorden, adjectieven en voornaamwoorden (bezittelijk, betrekkelijk, aanwijzend, vragend).
| |
1.2 Taalverandering
Het twee-generasysteem zoals bijvoorbeeld in het Standaardnederlands heeft zich gevormd uit een ouder drie-generasysteem, waarbinnen het onderscheid tussen het masculiene en het feminiene genus onzichtbaar is geworden door samenval van de betreffende genusmarkeringen. De vorming van een twee-generasysteem
| |
| |
past in een algemeen proces van deflectie dat het Nederlands de jongste eeuwen heeft doorlopen (zie b.v. Postma & Van Reenen 2008 voor een recente analyse). Er zijn tussen dialecten gradatieverschillen in de mate waarin genusonderscheidingen onzichtbaar zijn geworden, zowel in twee- als in driegenerasystemen. Zo is het onderscheid tussen masculien en feminien genus in de meeste West-Vlaamse dialecten minder zichtbaar dan in andere zuidelijke dialecten zoals de Oost-Vlaamse of Brabantse dialecten, door het ontbreken van een apart masculien onbepaald lidwoord (in casu ne(n), cf. De Vogelaer & De Sutter, te verschijnen) en zorgt de frequente lidwoorddeletie in bepaalde Groningse dialecten ervoor dat sprekers ook onzeker zijn over of woorden nu behoren tot de categorie van de de-woorden of het-woorden (Hoppenbrouwers 1990).
| |
1.3 Pronominaal domein
De impact van alle veranderingen in het grammaticale genus is wellicht nog het sterkst te voelen in de pronominale verwijzing, een domein waarin ook weer de nodige geografische variatie is terug te vinden. Die variatie wordt niet helemaal accuraat beschreven in recente referentiegrammatica's als de ANS en de MGD. Volgens de ANS (1997: 147) komt het zelfstandig voornaamwoord in grammaticaal geslacht met het antecedent overeen: ‘Naar de-woorden wordt bijv. verwezen met zelfstandige voornaamwoorden hij, zij, (...). Naar het-woorden wordt bijv. verwezen met de zelfstandige voornaamwoorden het (...).’ Hoe het systeem zich precies manifesteert, is geografisch bepaald. Het noorden van het taalgebied toont een sterke neiging om hij etc. te gebruiken voor alle de-woorden; in het zuiden onderscheiden veel sprekers nog mannelijke en vrouwelijke de-woorden, die respectievelijk verwijzing met hij dan wel ze oproepen.
Audring (2006, 2009) heeft preciezer onderzocht hoe het gesproken Nederlands het twee-generasysteem voor het bepaald lidwoord afbeeldt op het drieledige pronominale systeem. Op basis van het Corpus Gesproken Nederlands (CGN) toont ze dat een dergelijke één-op-één correspondentie tussen lidwoorden en anaforische pronomina als beschreven in de ANS en de MGD niet bestaat en dat het Standaardnederlands een multilateraal patroon van combinaties kent. Zo worden voorbeelden teruggevonden van het masculiene pronomen 'm dat
| |
| |
verwijst naar neuter nomina zoals verhaal, en van neuter het in verwijzing naar commune nomina zoals kleding of suiker.
Dergelijke ‘mismatches’ tussen nominaal en pronominaal genus kunnen volgens haar niet als incidentele vergissingen beschouwd worden (zie ook Audring en Booij, deze bundel). Eerder zijn ze het gevolg van een toegenomen belang van de semantiek van zelfstandige naamwoorden voor de pronominale verwijzing (cf. infra).
Wat in dit themanummer expliciet aan de orde komt, is dat zowel het adnominale als het pronominale domein in beweging is, ongeacht of het nu het twee-genera- of drie-generasystemen en ongeacht of het nu het Standaardnederlands of dialecten betreft. Hiertoe worden data gebruikt uit een scala aan variëteiten van het Nederlands: van (geschreven en gesproken) Standaardnederlands over substandaard en dialecten tot het Nederlands van taalverwervende (een- en meertalige) kinderen, anderstaligen en doven. Door de veelheid aan besproken variëteiten draagt dit themanummer onvermijdelijk een multidisciplinair karakter: patronen blootleggen tijdens de taalverwerving gebeurt nu eenmaal met totaal andere methodes dan de analyse van tekstcorpora en/of de studie van geografische variatie. Niettemin valt een grote convergentie op in de conclusies van de diverse artikelen. Twee vaststellingen springen eruit: 1. het problematische karakter van de Nederlandse genuscategorisering, en 2. de semantische aard van afwijkingen van het traditionele genus.
| |
2. Een multidisciplinaire kijk op het Nederlandse genus
2.1. Visibiliteit en arbitrariteit van de Nederlandse genuscategorisering
Het problematische karakter van het Nederlandse genus blijkt misschien het duidelijkst uit de analyse van drie-generasystemen in transitie naar een twee-generasysteem (zie b.v. Geerts 1966, Hoppenbrouwers 1983). Een centrale observatie in deze studies is dat het drie-generasysteem, ook in de pronominale aanduiding, verdwijnt wanneer binnen de adnominale bepalingen niet langer een
| |
| |
duidelijk onderscheid gehandhaafd blijft tussen masculien en feminien genus. Op die manier blijkt de vitaliteit van een genusonderscheid cruciaal samen te hangen met de visibiliteit ervan (zie ook De Vogelaer & De Sutter, te verschijnen). In deze bundel behandelt Plevoets' artikel de visibiliteit van het onderscheid tussen masculien en feminien in België, waar het drie-generasysteem tot vandaag het best bewaard is gebleven. Ook in het Belgische Standaardnederlands wordt de adnominale masculiene uitgang -e(n) in principe niet gebruikt. Uit Plevoets' statistische analyse blijkt evenwel ook dat de uitgang intussen een stevige positie heeft veroverd in het ‘Soapvlaams’ dat in toenemende mate wordt gesproken, vooral door jonge vrouwen uit de (economische) elite (zie ook Taeldeman 2008), wat aangeeft dat het drie-generasysteem in de betreffende gebieden verre van dood is (zie ook De Vogelaer 2009 en De Vos, deze bundel).
| |
2.2. Taalverwervingsonderzoek
Er zijn redenen om aan te nemen dat ook het tweegenerasysteem dat o.a. in het Standaardnederlands wordt gebruikt het potentieel draagt voor nog veel meer variatie en verandering dan op de dag van vandaag zichtbaar is. Het genus blijkt een bijzonder problematische categorie in het Nederlands, zowel voor taalverwervers als voor volwassenen. Uit eerste en tweede taalverwervingsonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat kinderen zeer veel problemen hebben met het verwerven van het genus van zelfstandige naamwoorden, en dan vooral met het bepaald lidwoord het: zij overgeneraliseren het bepaald lidwoord de (waar volgens de standaardnorm het geselecteerd moet worden) (zie Cornips & Hulk 2008). Dit geldt zowel voor eentalige als tweetalige kinderen uit voormalige migrantengezinnen (Turks, Marokkaans, Ghanees etc.) als tweetalige Nederlands-Engelse (Unsworth 2008) en Nederlands-Franse kinderen (Hulk 2007) uit expat-gezinnen. Van Emmerik e.a. (deze bundel) laten overtuigend zien dat dezelfde problematiek optreedt bij dove kinderen en Turkse en Marokkaanse leerders van het Nederlands. Deze verwervingsstudies tonen bovenal hoe gering de evidentie is voor het kenmerk grammaticaal geslacht - commuun versus onzijdig - voor verwervers van het Nederlands. Ook voor volwassenen blijkt het genussysteem niet zonder problemen. De problematische status van het genus bij volwassenen wordt besproken door Audring & Booij (deze bundel), die voorbeelden geven van ‘gender mismatches’ op zowel het adnominale als het pronominale domein.
In z'n problematische karakter verschilt het Nederlandse genus sterk van het genus in verwante talen als het Duits en het Frans, waar kinderen al op zeer jonge leeftijd nauwelijks nog afwijken van het grammaticaal genus. Behalve
| |
| |
met de verminderde zichtbaarheid van het genus in adnominale bepalingen (cf. supra) kan dat ook te maken hebben met het feit dat het genus in talen als het Duits en het Frans in zekere mate afgeleid kan worden uit de fonologische, morfologische en semantische eigenschappen van het woord zelf (zie o.a. Mills 1986, Köpcke & Zubin 1996 voor het Duits en Tucker, Lambert & Rigault 1977; Matthews, te verschijnen voor het Frans). De Nederlandse genuscategorisering wordt daarentegen als arbitrair beschouwd (Booij 2002: 36-39; Audring & Booij, deze bundel), en die karakterisering wordt ondersteund vanuit computationele hoek, waar geautomatiseerde detectieroutines geen duidelijke formele patronen hebben blootgelegd, althans niet bij monomorfematische woorden (Durieux, Daelemans & Gillis 1999).
In het Standaardnederlands vormen morfologisch complexe woorden de belangrijkste uitzondering op de karakterisering van de Nederlandse genuscategorisering als arbitrair. De Schutter & Taeldeman (deze bundel) bespreken de relevantie van enkele formele factoren voor de genustoekenning van een andere categorie lexemen, namelijk leenwoorden, voornamelijk uit het Frans (cf. ook Pauwels 1938, Van Marle 2004). Afhankelijk van regio tot regio spelen verschillende factoren een belangrijke of minder belangrijke rol. Bij die factoren zit onder meer de eventuele aanwezigheid van een eind-sjwa, net als andere elementen in de auslaut. Bovendien zien De Schutter en Taeldeman ook aanwijzingen dat bij ontlening het genus uit de donortaal wordt gerespecteerd.
| |
2.3. Hersemantisering
De lage visibiliteit en de (veronderstelde) arbitrariteit van het Nederlandse genus zorgen ervoor dat het hedendaagse Nederlands frequent afwijkt van het grammaticale genus uit oudere taalstadia. Er is meermaals gewezen op de semantische aard van veel van de afwijkingen van dat historische grammaticale genus (Van Haeringen 1954, Fletcher 1987, Audring 2006). Deze afwijkingen worden gevat onder de noemer hersemantisering. Zoals Lien De Vos in deze bundel beschrijft is hersemantisering van het grammaticaal geslacht niet een typisch Nederlands maar: ‘(...) een wijdverbreid verschijnsel dat in heel wat Indo-Europese talen geattesteerd is. Het verschijnsel bestaat erin dat het oorspronkelijke systeem van pronominaal genus, wordt vervangen door een nieuw systeem dat gebruik maakt van semantisch gemotiveerde pronomina. (...) In het semantisch systeem dat het oude vervangt, stemt het genus van het pronomen niet langer overeen met het genus van het antecedent, maar wordt de keuze van het pronomen gebaseerd op de conceptuele eigenschappen van de referent. (...) Daarbij speelt de graad
| |
| |
van individuering (Siemund 2008: 139-144) de voornaamste rol. (...) hoe meer geïndividueerd een item is, hoe groter de kans dat er een niet-neutraal pronomen wordt gekozen. Omgekeerd geldt dat hoe abstracter en minder geïndividueerd een item is, hoe waarschijnlijker er voor een neutraal pronomen wordt gekozen’. De Vos (deze bundel) toont dat haar 80 informanten tussen 7 en 65 jaar in het Oost-Vlaamse Moerzeke, een plaats met een drie-generasysteem, vaker dan verwacht voor het onzijdige voornaamwoord kiezen om te verwijzen naar een niet-telbaar of abstract nomen, ongeacht het grammaticaal geslacht van het antecedent.
Ook in kindertaalverwerving is het inmiddels wel zeker dat hersemantisering een cruciale rol speelt, in de eerste plaats in de pronominale verwijzing. De Vogelaer (2006) en De Paepe & De Vogelaer (2008) hebben twee studies verricht naar het gebruik van pronomina bij 6 en 7-jarige kinderen uit Oost-Vlaanderen. Hun studies wijzen uit dat ‘zodra woorden abstract of niet-telbaar zijn, er een sterke neiging bestaat om met het te verwijzen’, ook als het nomen waarnaar verwezen wordt een de-woord is. Een recent onderzoek uitgevoerd door Beltman (2009) toont dat eentalige kinderen tussen 4 en 6 jaar met het pronomen het significant refereren aan een antecedent dat het kenmerk [-telbaar] heeft terwijl het grammaticaal geslacht van hetzelfde antecedent - commuun of onzijdig - geen enkele invloed heeft op de keuze van hem of het om aan het zelfstandig naamwoord te refereren. Pas zeer recent is gebleken dat het proces van hersemantisering tijdens de taalverwerving ook speelt op het adnominale domein, zij het dan in beperktere mate dan bij pronomina: Roodenburg en Hulk (deze bundel) laten zien dat het semantische kenmerk [-telbaar] ook een rol lijkt te spelen bij verwerving van het bepaald lidwoord het door eentalige kinderen tussen circa 4 en 7 jaar oud. De keuze tussen het bepaald lidwoord de of het wordt beïnvloed door de interactie tussen de kenmerken [+/-telbaar] met het lexicale grammaticaal geslacht van het zelfstandig naamwoord. Roodenburg & Hulk concluderen dat verwerving van het zo problematisch verloopt omdat het in het Standaardnederlands ambigu is tussen een vorm van het bepaald lidwoord en voornaamwoord, in tegenstelling tot de, dat altijd een bepaald lidwoord is. Onzijdig het kan in het Nederlands als een
on(der)gespecificeerd element functioneren dat optreedt wanneer het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst of waarbij het als lidwoord fungeert geen gender-kenmerken heeft. Bovendien zijn pronominaal het en het als lidwoord allebei niet alleen on(der)gespecificeerd voor geslacht, maar ook voor getal.
Deze verwervingsdata tonen aan dat het Nederlands minstens het potentieel vertoont tot grote herstructureringen in de genustoekenning aan nomina (zie
| |
| |
Siemund 2002 voor een paar mogelijke voorbeelden van semantisch gestuurde genusveranderingen).
De cruciale parameter in hersemantiseringsprocessen lijkt individuering te zijn: sterk geïndividueerde entiteiten neigen naar verwijzing met masculiene pronomina als hij; laag geïndivideerde het (zie vooral Audring 2006, 2009). Daarnaast is uit de literatuur bekend dat collectiva een sterke tendens vertonen om feminiene pronomina op te roepen (de zgn. haar-ziekte; zie o.a. Geerts 1977, van der Sijs 2004: 450-451). Ook die tendens wordt door De Vos (deze bundel) beschouwd als een deel van het hersemantiseringsproces. De associatie tussen collectiva en feminien genus staat ook centraal bij Scott (deze bundel), die vaststelt dat collectiva ook een vorm van congruentie lijken te veroorzaken bij nomina die naar het collectivum terugverwijzen (b.v. De stichting is eigenares en beheerster van een tiental studentenhuizen).
| |
3. Besluit
Deze studies laten zien hoe onoverkomelijk het Nederlands in beweging is. Alle onderzoeken samen wijzen een veelvoud aan factoren aan die een gedeelte van de problematiek kunnen verklaren. Meer bepaald blijkt het Nederlandse genussysteem van een dergelijke aard dat kinderen de evidentie voor grammaticaal geslacht ‘over het hoofd zien’ en innovatieprocessen (zoals hersemantisering) ruimte krijgen. De belangrijkste oorzaken daarbij zijn ongetwijfeld deflectie en de tanende visibiliteit van genusonderscheidingen, en de gegroeide arbitrariteit van het genus. De artikelen in deze bundel vormen een mooi overzicht van de innovaties die zich aandienen. Het is evenwel koffiedik kijken of die innovaties zich in de toekomst zullen doorzetten, en zoja, hoe snel dat zal gebeuren. Wij spreken dan ook de hoop uit dat dit themanummer andere taalkundigen zal aanzetten tot verder onderzoek in de genusmaterie, waarover ongetwijfeld het laatste woord nog niet is gezegd.
| |
Bibliografie
ANS = Haeseryn, Walter, Kirsten Romijn, Guido Geerts, Jaap de Rooij & Maarten van den Toorn |
|
(1997). |
Algemeen Nederlandse Spraakkunst. Groningen, Martinus Nijhoff & Deurne, Wolters Plantijn. |
| |
| |
Audring, Jenny |
|
(2006). |
Pronominal gender in Dutch. In: Journal of Germanic Linguistics 18, 85-116. |
|
Audring, Jenny |
|
(2009). |
Reinventing pronoun gender. Utrecht, LOT. |
|
Beltman |
|
|
(2009) |
Hoe leer je het? De invloed van semantische factoren op de verwerving van het als persoonlijk voornaamwoord. Masterscriptie Meertens Instituut/Universiteit Utrecht. |
|
Booij, Geert |
|
(2002). |
The morphology of Dutch. Oxford, Oxford University Press. |
|
Cornips, Leonie & Aafke Hulk |
|
(2008). |
Factors of success and failure in the acquisition of grammatical gender in Dutch. In: Second Language Research 24, 267-296. |
|
De Paepe, Jessie & Gunther De Vogelaer |
|
(2008). |
Grammaticaal genus en pronominale verwijzing bij kinderen. Een taalverwervingsperspectief op een eeuwenoud grammaticaal probleem. In: Neerlandistiek.nl 08.02, 1-23. |
|
De Vogelaer, Gunther |
|
(2006). |
Pronominaal genus bij ‘Zuid-Nederlandse’ taalverwervers: van grammaticaal naar semantisch systeem. In: Hüning, Matthias, Ulrike Vogl, Ton van der Wouden & Arie Verhagen (red.). Nederlands tussen Duits en Engels. Leiden, Stichting Neerlandistiek Leiden. p. 89-102. |
|
De Vogelaer, Gunther |
|
(2009). |
Changing pronominal gender in Dutch: transmission or diffusion? In: Tsiplakou, Stavroula, Marilena Karyolemou and Pavlos Pavlou (eds.). Language variation, European perspectives II. Amsterdam & Philadelphia, John Benjamins. p. 71-80. |
|
De Vogelaer, Gunther & Gert De Sutter |
|
(to appear). |
The geography of gender change: pronominal and adnominal gender in Flemish dialects of Dutch. In: Language Sciences. |
|
Durieux, Gert, Walter Daelemans & Steven Gillis |
|
(1999). |
On the arbitrariness of lexical categories. In: van Eynde, Frank (red.). Computational linguistics in the Netherlands 1998. Amsterdam, Rodopi. p. 19-35 |
| |
| |
Fletcher, William |
|
(1987). |
Semantic factors in Dutch gender choice. In: Fletcher, William (ed.). Papers from the second interdisciplinary conference on Netherlandic studies. Lanham, NY, University Press of America. p. 51-63. |
|
Geerts, Guido |
|
(1966). |
Genus en geslacht in de Gouden Eeuw. Brussel, Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. |
|
Geerts, Guido |
|
(1997). |
Het collectivum als haar-syndroom. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 93, 153-200. |
|
Hinskens, Frans en Pieter Muysken |
|
(1986). |
Formele en functionele benaderingen van dialectale variatie: de flexie van het adjectief in Ubach over Worms. In: Cor Hoppenbrouwers, Ineke Schuurman, Ron van Zonneveld en Frans Zwarts (red.). Syntaxis en lexicon. veertien artikelen bij gelegenheid van het emeritaat van Albert Sassen. Dordrecht, Foris. p. 13-24. |
|
Hoppenbrouwers, Cor |
|
(1983). |
Genus in een Brabants regiolect. In: Tabu 13, 1-25. |
|
Hoppenbrouwers, Cor |
|
(1990). |
Het regiolect. Van dialect tot Algemeen Nederlands. Muiderberg, Coutinho. |
|
Hulk, Aafke |
|
(2007). |
Deviance in early child bilingualism. In: Camacho, José, Nydia Flores-Ferrán, Liliana Sánchez, Viviane Déprez & María José Cabrera (eds.). Romance Linguistics 2006: Selected papers from the 36th Linguistic Symposium on Romance Languages. Amsterdam/Philadelphia, Benjamins. p. 177-198 |
|
Köpcke, Klaus-Michael & David Zubin |
|
(1996). |
Prinzipien für die Genuszuweisung im Deutschen. In: Lang, E. & G. Zifonun (eds.). Deutsch-typologisch. Institut für deutsche Sprache Jahrbuch 1995. Berlin, Walter de Gruyter. p. 473-491. |
|
MAND = De Schutter, Georges, Boudewijn van den Berg, Ton Goeman, Thera de Jong |
|
(2005). |
Morfologische atlas van de Nederlandse dialecten. Volume 1. Amsterdam, Amsterdam University Press. |
|
Matthews, Clive |
|
(te verschijnen). |
On the nature of phonological cues in the acquisition of French gender categories: Evidence from instance-based learning models. In: Lingua. |
| |
| |
MGD = Broekhuis, Hans, Evelien Keizer & Marcel den Dikken |
|
(2003). |
Modern Grammar of Dutch. Nouns and noun phrases. Occasional papers 4 (part 1). |
|
Mills, Anne |
|
(1986). |
The acquisition of gender. A study of English and German. Berlin: Springer. |
|
Pauwels, Jan L. |
|
(1938). |
Bijdrage tot de kennis van het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland. Tongeren, Michiels. |
|
Postma, Gertjan & Piet Van Reenen |
|
(2008). |
Over de wisselwerking tussen spontane palatalisatie, umlaut en genus: implicaties van de ‘Hollandse expansie’ voor dialectgeografie en morfosyntaxis. In: Taal en Tongval, themanummer 21 (‘Dialectgeografie en interne factoren’). p. 109-152. |
|
Siemund, Peter |
|
(2002). |
Mass versus count: Pronominal gender in regional varieties of Germanic languages. In: Language typology and universals (STUF) 55, 213-233. |
|
Siemund, Peter |
|
(2008). |
Pronominal gender in English: a study of English varieties from a crosslinguistic perspective. London, Routledge. |
|
Taeldeman, Johan |
|
(2008). |
Zich stabiliserende grammaticale kenmerken in Vlaamse tussentaal. In: Taal en Tongval 60, 26-50. |
|
Tucker, Richard, Wallace Lambert & André Rigault |
|
(1977). |
The French speaker's skill with grammatical gender: An example of rule-governed behavior. Den Haag, Mouton. |
|
Unsworth, Sharon |
|
(2008). |
Age and input in the acquisition of grammatical gender in Dutch. In: Second Language Research 24, 365-396. |
|
Van der Sijs, Nicoline |
|
(2004). |
Taal als mensenwerk: de geschiedenis van het ontstaan van het ABN. Den Haag, SdU Uitgevers. |
|
Van Haeringen, Coenraad B. |
|
(1954). |
Genus en geslacht. Het voornaamwoordelijk gebruik in de Gesproken Taal. Amsterdam, Meulenhoff. |
| |
| |
Van Marle, Jaap |
|
(2004). |
Nogmaals het genus van Franse leenwoorden in het Nederlands. In: De Caluwe, Johan, Georges De Schutter, Magda Devos & Jacques Van Keymeulen (red.). Schatbewaarder van de taal. Liber amicorum Johan Taeldeman. Gent, Academmia Press. p. 917-926. |
|
Veldeke Heële en umsjtrieëke |
|
(2000). |
Woadbook Heëlesj - Hollendsj, Heerlens-Nederlands. Heerlen: Van Hooren drukkerij. |
|
|