Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51

(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 256]
[p. 256]

Ovide Puritanisé. De Conste der Minnen bewerkt door Andries Nuts

In 1564 verscheen Die Conste der Minnen / DE ARTE AMANDI / ghenaempt. int Latijne beschreuen door den vermaerden Poeet ende Meester der Minnen OVIDIUS NASO. Ende nv eerst in onser duytscher talen ouerghesedtGa naar voetnoot1). De vertaling, in rederijkersstrofen van vijftien regels, is direct naar het Latijn gemaakt. De auteur - zijn naam wordt niet vermeld in het werkje - is Marius Laurier uit YperenGa naar voetnoot2). Een herdruk van zijn Conste verscheen in 1581 te Antwerpen bij Jan van Ghelen de Jonghe.

In 1587, of eerder, verscheen, waarschijnlijk te Antwerpen bij Pauwels Stroobant, de eerste druk van DE ARTE AMANDI oft De Conste der Minnen / In Latijn beschreuen deur den vermaerden Poët Ouidius NasoGa naar voetnoot3). Deze Conste, in prosa, is gebaseerd op de berijmde Conste van Laurier. Hieraan zijn ontleend de rijmpjes Tot den Vrouwen en Tot den Berispers. Dan volgt de bewerking van de twee eerste boeken met raadgevingen aan de jongemannen. De twee slotregels van het eerste boek zijn woordelijk overgenomen uit Laurier. Het derde boek met raadgevingen aan de meisjes is komen te vervallen. Na de eigenlijke Conste volgen, zowel bij Laurier als bij de bewerker, minnebrieven en vervolgens vragen en antwoorden over de minne door ridder en jonkvrouw.

De bewerker van Laurier heeft niet het Latijn van Ovidius ter controle ingezien. Had hij dit gedaan of gekund, hij zou bepaalde blunders vermeden hebben. Door Laurier mis te verstaan heeft hij, onder meer, twee nieuwe minneparen verdicht.

 
Ga naar margenoot+Occidit Eurytion stultè data vina bibendo.
 
Ga naar margenoot+Deur den wijn liet Eurition zijn Lijf in gagie.
 
Ga naar margenoot+want deur den Wijn verliet Euriton zijn LieffGa naar voetnoot4).
 
 
 
Ga naar margenoot+Penelopen absens solers torquebat Vlysses,
 
Phylacides aberat Laodamia tuus.
 
Ga naar margenoot+Sghelijcx wy van Protesilao promant/
 
Van Vlysses en meer ander lesen.
 
Ga naar margenoot+Desghelijcx was ooc Protesila dorstich hakende na Vlisses
 
als hy by haer niet en was / om haer te troostenGa naar voetnoot5).

Wie was de bewerker? Enkele details wijzen op een koopmansstad en op verbinding met zeeGa naar voetnoot6). Het werkje kreeg de kerkelijke approbatie van een

[pagina 257]
[p. 257]

Antwerps kanunnik. In het voorwoord spreekt de bewerker van de goede gunst, die hij altijd der gemeyner welvaert heeft gedragen, in het bijzonder de jeucht. Hij heeft zijn bewerking gemaakt om sommighe ongeleerde persoonen te helpen. Hij kent waarschijnlijk geen Latijn en is niet welgeverseerd in de klassieke mythologie. Zijn doel is de jongemannen te helpen door een eerbare verkering te komen tot een Godgevallig huwelijk. Hij is, zoals wij beneden zullen zien, gereformeerd. Zijn initialen zijn A.N.

Welnu, op 2 April 1582 belastten in het toenmaals Calvinistisch geregeerde Antwerpen burgemeesters en schepenen Andries Nuts met het bewindt ende tosichte van het knechtkenshuys binnen deser stadtGa naar voetnoot1). De weesvader Andries Nuts is de bewerker van Laurier's Conste der Minnen.

Hier volgt de verantwoording, die Nuts van zijn bewerking aflegt.

DEN TRANSLATEUR DESES Boecks in prose ghestelt/ wenscht den goetwillighen Leser geluck ende welvaren.
Hoewel (Beminden Leser) dat ick vastelicken wel wete / datter vele zijn die mijnen arbeyt ten quaden nemen sullen / ende versmaden: Nochtans des niet tegenstaende / ouermits de goede gunste die ic altijt gedragen hebbe der gemeyner welvaert / sonderlinge de jeucht / so en heb ic niet connen na-laten / maer hebbe my vervoordert / dit Boecxken geintituleert (De Konste der Minnen / ) eerstmael gecomponeert door den hooch-geleerden Poeet Ovidius Naso / en nu onlancx in onser duytscher tale in rijme gestelt / door eenen onbekenden Autheur) nv ick in prose gestelt: Niet wt alsulcker meyningen / dat ic de vrije ende loffelicke Konste Rethorica versmade ofte vituperere / maer alleenlick / om dat sommighe ongeleerde persoonen (den rijm niet wel verstaende) hier door souden moghen geleert worden: Hoewel dat den rijm meer begrijpt in luttel woorden / dan de prose / nochtans soo wortmen beter geleert / ende men krijcht meer verstants door lanc verhaal ende expositie / dan door corte redenen: Hoewel dat de wijse mannen ende ingenieuse geesten prijsen bouen al de corte woorden. Wy hebben hier by gevoecht sommige brieue / om de leefde van eenige Jonghe Dochters te verkrijgen sonder hun gesproken te hebben / twelc wy alles nv wat neerstelick ouersien hebben / ende veel nieu brieuen daar by gedaen.
Daerom (beminde Leser) wilt desen mijnen arbeyt in dancke nemen: want het gedaen is ter goeder meyningen / om de Jongers te instrueren ende te leeren een vriendinne te krijgen / ende haer in alles getrou te zijn / om int eynde te comen totten Houwelicken staet / ende hen leuen tsamen ouer te brengen ter eeren Gods / ende tot grootmaking zijns H. Naems. Den welcken ons wil geuen peys / ende eendracht onder alle Christen Prince / ende hier naer maels het eewich leuen: twelck hy belooft heeft alle zijn wtvercornen
.
De al V.L. dienstwillighen A.N.

In het volgende wil ik laten zien, hoe Nuts de Conste van Laurier heeft bewerkt. Het gaat om heel wat meer dan paraphrase.

Met de ongeleerdheid van zijn lezerskring houdt Nuts rekening onder meer in mythologische zaken. Hij licht de trouw van PenelopeGa naar voetnoot2) en de ontrouw van HelenaGa naar voetnoot3) nader toe. Wat de Muzen zijn, is aan zijn ongeleerde leerlingen

[pagina 258]
[p. 258]

misschien niet duidelijk: daarom blijven zij onvermeldGa naar voetnoot1) of worden omschreven als de Goddinnen der geleertheytGa naar voetnoot2). Het advies van LaurierGa naar voetnoot3)

 
Sendt heur oock somtijts een Carmen elegant
 
Dat is eenen Brieff geschreuen in dichte

neemt Nuts voorwaardelijk over: Ende ghy sult haer somtijt ooc (ist dat ghy vander Consten zijt) eenen Brief gheven / die ghy selfs Constich geschreuen hebtGa naar voetnoot4). De raad

 
Leert goede consten / soo en meuchdy niet dwalen.
 
zijt neerstich om leeren twee oft drie talenGa naar voetnoot5)

laat Nuts geheel weg. Voor zijn eenvoudige, onbemiddelde leerlingen, die toch verder willen komen in de wereld, is het belangrijker dat hen gewezen wordt op correctheid in kleding en op heusheid van manieren, en hoe men avances moet maken tot meisjes van aanzienlijker en rijker huizeGa naar voetnoot6).

Ernstige levenswandel, dat is het wat de weesvader het naast aan het hart ligt. Wilt v toch / o Jongers met allen v ghedachten ende sinnen / scherpelick wachten van alle quaet gheselschap / te weten / onnutte dronckaerts / tuysschers / speelders ofte hoereerders / ende ten cortsten gheseyt / van alle het lichveerdich geselschapGa naar voetnoot1). Ziehier enkele adviezen, die Nuts van Laurier niet overneemt:

 
En altemet wat cluchtichs ghewaghen
 
Daermen mede lache / om sdroefheyts crincken.
 
 
 
Vertelt altemet een sotte Parabele.
 
 
 
Dus ghelaet v droncken met gheveynst opset.
 
 
 
Of sidy gheras van leden / wilt danssen en springenGa naar voetnoot8).

Eenich spel neemt Nuts wel over, maar de uitleg van Laurier

 
Caerten / dammen / rollen / oft desghelijcken

is er niet bijGa naar voetnoot9).

De minnaar is bij Nuts in alles één eerbaar lief getrouw. Nuts acht het raadzaam zijn leerling maar niet de overtuiging in te blazen, zoals Ovidius en Laurier doen, dat alle dochters te winnen zijn. Volsta, dat hij er niet aan twijfelt de dochter die ghy bemint te kunnen winnenGa naar voetnoot10). Trouw verwachten Ovidius en Laurier niet:

 
niet dat v maer een sal zijn behaghendeGa naar voetnoot11).

Dit is Nuts een gruwel: Ghy moet v scherpelic wachten om meer dan een te vrijen oft te beminnenGa naar voetnoot12). De ene, oprecht beminde mag men flatteren / al en ist niet altemael waer (want men seyt voor een spreec-woort: Een mans

[pagina 259]
[p. 259]

leughen is der Vrouwen troost)Ga naar voetnoot1). Maer siet toe dat ghy niet en gheloeft / oft haer toe en segghet / ten sy sake dat ghijt volbrenghen mochtGa naar voetnoot2).

 
Daer die rijcke spreect / darme simuleren moet

wordt bij Nuts: daer den rijcken spreeckt / daer moet den Armen swijghenGa naar voetnoot3).

Het meisje is te winnen, zo zegt LaurierGa naar voetnoot4), met

 
Behendicheyt / gheveynstheyt / en schoone spreken /
 
Sulcx en sal Cupido op v niet wreken.

Nuts draait dit om. De minnaar werve wt goeder herten ende meyninghe. Cupido zal een goet-hertich minnaar niet hinderlijk wezen, maer ter contrarien straft hijse altijt / ende brengtse in groote benautheden / de gene die valsche practijcken ofte listen soeckenGa naar voetnoot5). Bij Laurier neemt de minnaar onbeschroomd

 
den God Cupido toorconde /
 
Dat in my niet en ziin soo loose treken alGa naar voetnoot6).

Bij Nuts wordt dit: so neme ick God vanden Hemele (dewelcke een kender aller herten is) tot ghetuyghe / dat alsulcken dobbel treken in mijn herte niet en zijnGa naar voetnoot7).

De leerling van Nuts hoedt zich voor uitwassen der liefde. Thisbe en Pyramus, Hero en Leander hebben hun grote liefde met hun dood betuigd: Niet dat ic begeere dat onse liefde ooc metter doot bezegelt worde: want dat wort mede voor sotte liefde gheacht / midts datse onggetempert in hun saken zijnGa naar voetnoot8); niet dat wy ons leuen deur lichtveerdicheyt in perijckel sullen stellen / gelijc sy wel dedenGa naar voetnoot9). De verstandige geliefde zal dan ook de beperking waarderen in het compliment: ja v wtnemende schoonheyt die heeft ouer my alsulcken macht / dat sy alle dingen (behaluen tverstant) daer wt drijft ende verjaechGa naar voetnoot10).

Dit verstant is de vreze Gods. Nuts maant zijn leerlingen te houden altijt uwen Heere ende Godt voor ooghenGa naar voetnoot11). En om hen te helpen verandert hij hier en daar een uitdrukking:

 
Dien die nature heeft schoonheyt ghegeuen

wordt: so wie schoonheyt van Godt Almachtich ontfangen heeftGa naar voetnoot12).

 
Singt den Godt Pean een blye Lofsanck

wordt: ende louet Godt AlmachtichGa naar voetnoot13). Ook voegt hij een verwijzing naar de Allerhoogste in: Nu oft quame dat sy van Godt Almachtich met eenighe siecten gheuisiteert werde--Ga naar voetnoot14); hoe dat ghy haer ghebreck des lichams (twelc haer van God almachtich gegeuen is) suyverlick door v redenen sult connen bedeckenGa naar voetnoot15).

[pagina 260]
[p. 260]
 
Die blijschap mijnder herten voor alle lien
 
Wil ick openbaren / wie sal my deeren?Ga naar voetnoot1)

Dit is voor Nuts geen rhetorische vraag: de groote blijschap mijnder herten die wil ic stoutelicken voor alle menschen openbaren: want daer en is nu niemant die my hinderlick can wesen dan Godt alleeneGa naar voetnoot2).

De vreze Gods is het beginsel van alle wijsheid. Geleerdheid in de zin van eruditie hebben de geliefden bij Nuts misschien niet, maar wel de deuchdelicke wercken (het welcke de oprechte gheleertheyt is)Ga naar voetnoot3). Aan de onbemiddelde minnaar houdt Nuts voor uwe neersticheyt te doen om v wat te vercieren ende rijck te maken van deuchdelicke wercken / ende wijsheyt des verstants. Die als dan van God ontfangen hebbende -Ga naar voetnoot4). Deze werken kenmerken ook de ideale geliefde. Is zij rijk, zeg dattet goet aen haer wel besteet is / want sy metten Armen mede-lijdende is / ende geerne caritate doet; is zij arm, zeg datse God almachtich met eenen sonderlinghen Rijcken geest begaft ende verciert heeft / ende dat de Rijcdommen / te weten verstandicheyt der herten alle Rijcdommen te bouen gaet / want de rijcdommen der wijsheyt syn onverganckelick, zij worden den menschen door Gods bermherticheyt verleentGa naar voetnoot5).

De ernst en stemmigheid, de oprechtheid en trouw van de minnaar komen bij Nuts voort uit zijn besef van de hoogheid van het huwelijk. Heeft Nuts geweten, dat hij Ovidius heeft omgekeerd? Want bij deze sluiten liefde en huwelijk elkaar per definitionem uit. Laurier wilde met zijn Conste anderen leren, echter

 
Wtroeyende donreinigheyt voor Godt een afgrijsen
 
Maer eerlijcke minne en is niet te misprijsenGa naar voetnoot6).

Laurier wenst ook niet te spreken over betrekkingen met de hoere / oft venus nichteGa naar voetnoot7). Hij ziet het huwelijk als een doel der vrijage, maar niet als het enig doel:

 
Oft om die te trouwen / wie salt v verbien.
 
Oft om eens te sacreren voor Venus outaerGa naar voetnoot8).

Zijn leerling zou wel eens getrouwd kunnen zijn: Sijdy onghehouwet . .Ga naar voetnoot9). Hij sluit de mogelijkheid niet uit

 
dat ghi eenighe te valle ghebrocht hebt /
 
oft eenighe daer toe gheerne sout bringhen /
 
oft een broot gheleent / en niet ghecocht hebt,

al keurt hij zo iets niet goed:

 
Maer condy soo wacht v van touerspringhen
 
Die gheboden Godts deur sulcke sondenGa naar voetnoot10).

Aan het eind van het tweede boek, als de vrijage tot zijn bekroning komt, leert Laurier de minnaar, hoe hij bij het meisje de angst kan wegnemen voor

[pagina 261]
[p. 261]

de toorn van haar ouders en magen, en de angst om bedrogen en tot schande gebracht te worden. Heeft hij eenmaal haar trouwbelofte,

 
Wilt heur dan thoonen der liefden crachten /
 
En condy wilt corts by heur vernachten.
 
Maer en wiltse daer toe niet schijnen te dwinghen...
 
Segt altijt / Lieff ick ben tot uwen ghebode.
 
Maer dits die beste vander Minnen reghelen
 
Die belofte met een byslapen beseghelenGa naar voetnoot1).

Zijt ge eenmaal met v lief verlooft oft ghetrout

 
Leeft eerlijck in deuchden niet en verflout /
 
Volbrengt Gods gebot int houwelijc ydoone /
 
Want thouwelijc is te achten bouen schat en gout /
 
Als ingesedt van God wten throoneGa naar voetnoot2).

Deze lof van het huwelijk is Nuts niet sterk genoeg. Dus bidde ick v lieff dat ghy eenich gehoor wilt gheuen / op dat wy eendrachtelick na Gods beuel mogen met malcanderen vereenigen inden Houwelicke-staet / den welcken bouen alle staten ghepresen wordtGa naar voetnoot3). Ook is hij het zozeer oneens met de boven aangehaalde wijze, waarop bij Laurier de gelieven het met elkaar eens worden, dat hij deze passage delgt. Hij gaat zijn leerlingen de rechte opvattingen int lange exponeren oft wtlegghen / Hoewel nochtans dat alle Dochters also niet spreken en sullen als sy v troost laten verweruen. Men moet de groote dinghen ende questien kunnen solueren ende verantwoorden sonder achterhaelt of berispt te wordenGa naar voetnoot4). Het meisje heeft daghelicx God Almachtich gebeden / dat hy my doch in zijn heylighe gheleyde nemen wilde / ende mijne sinnen bewaren, opdat zij niet mocht consenteren tgene dat mijn eere te na sou gaen, Gods geboden versmaden ende syn insettingen breken. Indien de minnaar haar tot een ghetrouwde Huysvrouwe begheert / wt een oprecht herte / Ende met gheheelder meyninghen / verstandenissen / ende wt rechter liefden / niet door bedwanck / maer met eenen vryen wille / ooc niet door eenighe begheerlickheyt van tijdelicke goederen / waer na hedens-daechs meer gesien wort dan na den persoon / maer metten houwelickenstaet aen te nemen / den welcken staet van Godt Almachtich verordineert ende inghestelt is / ende den seluen tot sijnder eeren met my te volbrengen soo sift verblijtGa naar voetnoot5). Maar zij geeft haar trouw behoudens het consent van mijnen Ouders. De minnaar is opgetogen over het natuerlick verstant / groote wetentheyt ende diepe wijsheyt / de welcke ghy deur uwe cloecke woorden en rype redenen ouervloedelicken als eenen sterken waterstroom wt uwen mondt laet vloeyen. Hij dankt God almachtich / dat hy v so menichfuldelic deur zijn groote gratie met soodanichen verstant begaeft heeft / dat ghy v soo cloeckelicken cont verantwoorden. In zijn eigen verantwoording betreurt hij de groote ontrouwe ende valsheyt / de welcke onder vele van ons (God betert) dagelicx ghebeurt. Zelf is hij er geheel onschuldig aan en neemt (tot meerder

[pagina 262]
[p. 262]

bevestiginge) God almachtich tot een ghetuyghe / den welchen is een kender van alle herten. Wat zij gezegd heeft over vrije wil, oprechtheid en afwezigheid van begeerte naar tijdelijke goederen, onderschrijft hij, en bezingt dan schriftuurlijk den heyligen Houwelicken-staet / die van God almachtich int Paradijs eerstwerf ingestelt / ende de Heere door zijnen sone Jesum Christum heeft laten vereerlicken / met het loffelic mirakel dat hy in Cananeen (doen hy ter Bruyloft was) dede / van water wijn makende. Waer na ic met hert ende sin verlange / om den seluen staet met v / o mijn alderliefste / te aenveerden / ende den seluen eerlicken ende deuchdelicken met v te volbrenghen (soo lange als ons God almachtich sparen sal.) Ende ic hope my na zijnen Goddelicken wille (soo als hy ons achter gelaten heeft) alsoo te reguleren ende te schicken / dat hy ons (als wy te samen gevoecht sullen wesen / met consent ende wille van v Ouders ende vrienden) met zijn goddelicke gratie / wt louter ghenade sal ghebenedyen / gelijck hy Abraham / Isaac ende Jacob gebenedijt heeft: op dat wy tot zijnder eeren vruchten mogen voortbringen / daer zijnen Heylighen naem door aengeroepen mach wordenGa naar voetnoot1).

Zette Laurier een torentje op de tempel der minne, Nuts bouwde er een consistoriekamer aan. Het is duidelijk, dat Nuts' Conste evenzeer een plaats behoort te hebben in een studie van de praxis pietatis en van de huwelijksethiek der Puriteinen als in een studie van Ovidius' invloed. Nuts is een voorloper van CatsGa naar voetnoot2).

Nuts wist, getuige zijn voorwoord, dat zijn Ovidius bij velen op fel verzet zou stuiten. Diens minnekunst stond immers gelijk met wulpsheid. Naso, aldus J.A.F. in zijn Aen-spraecke aan alle belast met Maechden-sorghe (in het voorwerk van Cats' Maechden-plicht)Ga naar voetnoot3),

 
Naso heeft wel in zijn leven,
 
Veel gheschreven,
 
Hoemen mint, en wert gevrijt,
 
Maer veel dinghen, die wy lesen,
 
Zijn mis-presen,
 
Als onnut in onsen tijt.
 
 
 
Naso door sijn geyle streken,
 
Leert ghebreken
 
Daer een eerbaer hart om sucht:
 
Maer dit Bouxken soet in leere,
 
Vol van eere,
 
Geeft ons wijsheyt met ghenucht.

Nuts, belast met de zorg voor de weesjongens, kon zijn leerlingen nog niet Cats' Selfstrijt en andere werken in handen geven en verklaren. Dus smeedde hij een handleiding der godzalige en eerbare vrijage uit de erkende Meester der MinnenGa naar voetnoot4). Bij Laurier, de vertaler, gaat de Nederlandse titel aan de Latijnse vooraf; bij Nuts, de bewerker van de vertaling, staat de Latijnse voorop:

[pagina 263]
[p. 263]

als een garantie van authenticiteit? Het eigenlijke werkje begint met de Voorreden Ovidii Nasonis, waarin Ovidius zijn meesterschap poneert.

Habent sua fata libelli. Laurier's Conste, opgedragen aan de priester Jacob Sluperius, werd op de index geplaatstGa naar voetnoot1). Maar de puriteinse Conste van Andries Nuts kreeg, twee jaar na de val van Antwerpen, een roomse approbatieGa naar voetnoot2). In Noord en Zuid is de Conste van Nuts, soms met veranderingen, eeuwenlang herdrukt. In 1925 kon GeerebaertGa naar voetnoot3) nog zeggen, dat het werkje, wat gemoderniseerd (juister gezegd: sterk gemoderniseerd), in tienduizenden exemplaren onder het volk verspreid werd. Nuts' Conste heeft zelfs sporen nagelaten in de officiele litteratuur: in de Minne-spiegel ter Deughden van J.H. KrulGa naar voetnoot4).

Sterker nog: de Nutsiaanse Ovidius is in het Duits vertaald en verschillende malen herdrukt. Ik geef hier de titel van de uitgave van 1644:

DE ARTE AMANDI. Das ist / Die Kunst der Liebden. In Latein beschrieben durch den Sinreichen vnd Hochverständigen Poeten Ovidium Nasonem, der vorzeiten vnder dem Käyser Augustus zu Rom gelebt vnd floriert hat.
Erstlich in Nieder: nun aber in Hoch-Teutsch vbersetzt / vnd mit vielen newen Brieffen / artlichen Räthtzelein / lustigen Rheymen / vnd schönen Freyereyen gezieret / vnd an vielen Orten verbessert. Alles zu einer ehrlichen Ergetzung den Jungen Gesellen zu gefallen / zum dritten mahl in Truck verfertigt. Getruckt zu Liebstat im Jahr M.DC.XLIV.

De bewerker is P[aulus] V[on] D[er] Ae[lst]. Over de Duitse vertaling van Nuts' Conste hoop ik nog nadere gegevens te verstrekken.

J.C. Arens.

voetnoot1)
A. Geerebaert, Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers, Versl. en Med. d. Kon. VI. Ac. v. Taal en Lett. 1924, p. 799, s.n. Ovid. no. 3. Op de vertaling van Laurier ga ik hier slechts ten dele in. Zie nog aantekening 4.
voetnoot2)
Zie F. Kossmann, De Sleutel op de Conste der Minnen en de Rederijker Marius Laurier van IJperen, in TNTL 60 (1941), p. 207 vv.
voetnoot3)
A. Geerebaert p. 799, Ov. no. 5. De editie t'Hantwerpen, By Pauwels Stroobant, (volgens Geerebaert, ca 1605) heeft in fine de approbatie: ‘Potest imprimi & euulgari. Quòd attestor 29. Augusti. Anno 1587 VValtherius vander Steeghen, S. Theol. Licentiatus Canonicus; Ecclesiae Antuerpiensis.’ Over W. van der Stegen zie F. Prims, Geschiedenis van Antwerpen. VIII. Met Spanje (1555-1715) 3de Boek. De Geestelijke Orde, Antwerpen 1943, p. 49.
margenoot+
Ovidius
margenoot+
Laurier
margenoot+
wordt
voetnoot4)
Ov. 1.593; L. 1.743; N. 1.24. Ik citeer Nuts naar de oudste ons bewaarde editie van 1599 te Dordrecht bij Pieter Verhaghen, en Laurier naar de editie van 1581. Men moet weten, dat in de editie van 1564 2 bladzijden ontbreken (= 3.159-224) en in de editie van 1581 ook 2 bladzijden (= 1.217-280). Beide edities hebben de volgende onregelmatigheden gemeen: bk. 1 str. 30 telt 19 regels, bk. 2 str. 13 en 32 tellen 14 regels, bk. 3 str. 27 telt 19 regels, in plaats van de normale 15 regels.
margenoot+
Ovidius
margenoot+
Laurier
margenoot+
wordt
voetnoot5)
Ov. 2.355; L. 2.310-1; N. 2.12.
voetnoot6)
2.8: ‘Ende als ghy wter stede reysen moet / om uwe nootsakelicke dingen / als van wegen uwer coomenschap ofte anders- (Laurier 2.216: Erghens te reysen). L. 2.535 Soo veel als daer waters ten dale waert loopt is veranderd, 2.20, in: want alsoo veel waters als daer ter Zeewaerts is loopende.
voetnoot1)
‘Myne Heeren Borgermeesteren ende Schepenen der Stadt van Antwerpen hebben gecommitteert ende committeren mits desen Andriesen Nuts om te aenveerden het bewindt ende toesichte van het knechtkenshuys binnen deser stadt, in plaetse vanden gheenen dye tot noch toe daeraff den last gehadt heeft, ende dat op alsulcke instructie ende ordonnantie als hem by myne Heeren voers. dyenaengaende sal worden gegeven, authoriserende Joncker Godevaert Montens ende Meester Jacob Suerius, Schepenen, denselven int voers. huys te stellen ende de possessie daeraff te laten aenveerden. Actum IIa Aprilis 1582.’ Antwerpen, Stadsarchief, Tresorij 25, Collegiaal Aktenboek, fol. 116 v∘. Nuts wordt niet genoemd in de lijst van Vaders, in E. Geudens, Het Antwerpsch Knechtjeshuis sedert zijn voorhistorisch tijdperk tot op onze dagen, Antwerpen 1895, p. 416. Nuts behoort niet tot de wettige reeks van vaders.
voetnoot2)
1.20; 2.14.
voetnoot3)
2.12.
voetnoot1)
Voorreden Ovidii Nasonis.
voetnoot2)
2.7.
voetnoot3)
2.195-6.
voetnoot4)
2.7.
voetnoot5)
2.64-5.
voetnoot6)
1.1-8.
voetnoot1)
Voorreden Ovidii Nasonis.
voetnoot8)
1.705-6; 2.220; 1.751; 1.747.
voetnoot9)
L. 2.137; N. 2.4.
voetnoot10)
Ov. 1.343; L. 1.361; N. 1.15.
voetnoot11)
Ov. 2.387; L. 2.393.
voetnoot12)
2.15.
voetnoot1)
N. 2.9.
voetnoot2)
1.19.
voetnoot3)
N. 2.3; L. 2.105.
voetnoot4)
L. 2.820-1.
voetnoot5)
2.28.
voetnoot6)
2.656-7.
voetnoot7)
2.24.
voetnoot8)
1.27.
voetnoot9)
2.6.
voetnoot10)
2.14.
voetnoot11)
1.3.
voetnoot12)
N. 2.19; L. 2.509.
voetnoot13)
N. 2 inleid.; L. 2.1.
voetnoot14)
N. 2.10; L. 2.255.
voetnoot15)
N. 2.33; L. 2.1049.
voetnoot1)
L. 2.682-3.
voetnoot2)
2.25; cf. N. 2.30 (L. 2.879) en 2.23 (L. 2.637-8).
voetnoot3)
2.7 (L. 2.208-9).
voetnoot4)
1.15.
voetnoot5)
2.33.
voetnoot6)
Opdracht 44-5; cf. Voorwoord: ‘ouer te slaen en achter te laten donreyne onnutte propoosten die hy (sc. Ovidius) hier in gebruyckt heeft.’
voetnoot7)
1.462.
voetnoot8)
1.130-1.
voetnoot9)
2.694.
voetnoot10)
2.1019-24.
voetnoot1)
2.962-73.
voetnoot2)
2.1143-6.
voetnoot3)
2.36. Dit strookt niet met can. 10 van de canones de sacramento matrimonii van het Concilium Tridentinum (Dentziger no. 980): Si quis dixerit, statum coniugalem anteponendum esse statui virginitatis vel coelibatus, et non esse melius ac beatius, manere in virginitate aut coelibatu, quam iungi matrimonio: A.S. Ik wijs er terloops op, hoe de versregel van Laurier, 2.388, Qualijc twee Maters in een Convent accorderen door Nuts ontroomst wordt tot: twee vrouwen in een huys / of twee Amoreusen in eenen sin / en can nimmermeer tot goeden effecte comen, 2.15.
voetnoot4)
2.37.
voetnoot5)
2.38.
voetnoot1)
2.39
voetnoot2)
Zie H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht. Leven en werken Gedurende de Jaren 1623-1636, Groningen 1938, vooral p. 199 vlg. (Hoofdstuk VIII: De Trou-ringh met den proefsteen). Vgl. W. and M. Haller, The Puritan Art of Love, in: The Huntington Library Quaterly V (1941), p. 235-272. (Dit artikel handelt niet over puriteinse bewerkingen van Ovidius' Ars.).
voetnoot3)
Middelburgh 1618.
voetnoot4)
Cf. Cats, Maechden-plicht, p. 66 (Embl. 33): Den ouden Meester van de min Is in dit stuck van and'ren sin. J. de Brune, Zinne-werck, 2de druk, anno 1636, p. 257-8: OVIDIUS, die groote meester der vryagien.
voetnoot1)
Index Librorum Prohibitorum, Antverpiae, ec off. Chr. Plantini M.D.LXXX, p. 85 onder ‘Duytsche Verboden Boecken’: De Const der minnen.
voetnoot2)
Zie aantekening 3, pag. 256.
voetnoot3)
A. Geerebaert, De Antwerpsche uitgevers en de Nederlandsche vertalingen van klassieke schrijvers in de XVIe eeuw, De Gulden Passer 1925, p. 141-2.
voetnoot4)
Zie het volgend artikel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Die conste der minnen. De arte amandi ghenaemt. Int Latijne beschreven door den vermaerden Poeet ende Meester der Minnen Ovidius Naso. Ende nu eerst in onser duytscher talen overghesedt.


auteurs

  • J.C. Arens

  • over Andries Nuts