Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taaltuin. Jaargang 4 (1935-1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 4
Afbeelding van Onze Taaltuin. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

Scans (6.30 MB)

ebook (3.69 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taaltuin. Jaargang 4

(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbespreking

DR. CHR. KROES-LIGTENBERG. Klinkende rhythmen. G.B. van Goor Zonen's U.M. 1935.
J. BOGAERTS S.J. Spreekkoren. N.V. Standaardboekhandel. Bussel 1935.

Op hoeveel punten de methodiek van het moedertaal-onderwijs naar aller klacht de laatste jaren ook verstard en vastgeloopen moge zijn, bij één der onderdeelen, nl. dat der voordrachtkunst, waait althans een nieuwe wind. Daar wordt geëxperimenteerd en gezocht, en wil men met de tijd mee. Nergens traden de gebreken van de oudere stijl natuurlijk ook spoediger aan het licht; nergens reageerden de leerlingen heftiger als ze niet kregen wat ze - bewust of onbewust - verlangden; nergens ook - het dient eerlijk erkend - waren de practisch-paedagogische moeilijkheden ook gemakkelijker op te lossen dan hier. Voor enkele jaren verschenen de declamatieboekjes van Pollmann en Klooster, waarvan vooral het eerste veel nieuws bracht; daarna kwamen de drie prachtige bundels uitgegeven vanwege de Mij. tot bevordering van Woordkunst. En thans heeft Dr. Chr. Kroes-Ligtenberg, leerares bij het Nijverheidsonderwijs te 's Hage, in een keurig uitgegeven boekje Klinkende Rhyth-

[pagina 126]
[p. 126]

men, een aantal verzen en kleine spreekkoren verzameld. De keuze is zeer ruim; de klassieken zijn evengoed vertegenwoordigd als de modernen. In totaal een 80 stukken: arbeidsliederen (de Clerq, Streuvels); dansrythmen (Pol de Mont, reien); marschen; vaderlandsche liederen; beden (reien van Vondel en v. Eeden); treurzangen; oden (diverse reien en koren); beschouwende koren, en tenslotte spelen (H. Roland Holst, Vondel, Nijhoff, Stuiveling) etc.

Blijkens de voorrede is Schr's. bedoeling de verschillende stukken door de leerlingen gezamenlijk op te laten zeggen; en daarmede komt althans voor een bepaald type poëzie (gemeenschapspoëzie) de klankwaarde, die onmisbaar is voor het volledige verstaan, tot zijn recht. Iets van de fijne nuanceering van de individueele stem valt nu natuurlijk weg; en dat is zeer jammer. Want juist die kleine onderlinge verschillen geven bij een declamatieles zoo gemakkelijk aanleiding tot allerlei opmerkingen over stemkleur, spreektempo, voorkeur voor bepaalde rythmische typen, rompstanden etc., die de leerlingen gaarne hooren en voorbereiden op een latere meer theoretische en verantwoorde behandeling van dergelijke zaken. Maar men kan dit nadeel goeddeels compenseeren door de klasse weer in deelkoren, koren en tegenkoren etc. te splitsen, of zelfs enkele geschikte ‘krachten’ als koorleider, als solostem op te laten treden. En daarenboven zit er - de Schr. wijst er terecht reeds op - in dit gemeenschappelijk declameeren een mooi paedagogisch element. Niet toevallig hebben de jeugdbewegingen van allerlei richting in de laatste jaren zoo vaak naar het spreekkoor gegrepen om uit te zeggen en te verlevendigen wat in allen als hoogste ideaal leeft.

Slechts één punt dient hierbij van taalkundig standpunt nog aangeteekend. Met de voordrachtkunst, het zoozeer gepropageerde ‘inwerking-stellen van het spraakapparaat’ etc. wordt hoogstens één kant van het volle taalleven, één taalfacet bereikt: de spreek- en declamatietaal. En er zijn nog allerlei taaltypen en stijlsoorten meer, waartoe het onderwijs en de school eveneens hebben op te voeden. En dus, hoe dankbaar ook voor de vernieuwing, ne nimis! Ook elders liggen nog terreinen braak, die op bewerking wachten.

Het tweede genoemde boekje gaat van geheel andere opvattingen en bedoelingen uit. P. Bogaerts is blijkbaar een jeugdleider en ziet daarom in het spreekkoor vooral een middel om de gevoelens en de stemmingen, die in de opvoerenden leven, ook op het publiek over te dragen. Deze actie is de hoofdzaak, en daarom wordt alles wat epiek en lyriek is door hem consequent van het spreekkoor uitgesloten. Dit dient enkel ‘groepsuiting’ te zijn, de ‘aller-gemeenschappelijkste expressie van de aller-

[pagina 127]
[p. 127]

gemeenschappelijkste emotie’. Analoge opvattingen werden ten onzent voor enkele jaren verdedigd door J. Creyghton in het Spreekkoor-nummer van Dux (Juni '32). Verder is dit Vlaamsche boekje van veel belang door de practische wenken die het geeft. Hier is waarlijk niets vergeten; intonatie, rhythme, stemkleur, accentwisselingen etc. alles krijgt zijn beurt. Tenslotte volgt een elftal kleinere en grootere spreekkoren, telkens met een heele reeks aanwijzingen voor de opvoering. Een nuttig en handig boekje, dat velen misschien aanvankelijk af zal schrikken door de hooge eischen die aan het goede spreekkoor worden gesteld, maar waar men toch veel nut van zal hebben.

J. WILS

DR. CATHARINA YPES, PETRARCA IN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE (Amsterdamsche diss.) Amsterdam 1934. Uitgeversbedrijf De Spieghel.

Deze dissertatie behandelt den invloed, door Petrarca op de Nederlandsche letterkunde uitgeoefend, de bekendheid, die zijn persoon en zijn literair werk hier hebben genoten, van den vroegst mogelijken tijd tot heden toe. De omvangrijke, chronologisch gerangschikte stof laat zich gemakkelijker overzien door de voor ieder hoofdstuk gevoegde korte samenvattingen. Met ijver en speurzin, met enthousiasme en objectiviteit ging de schrijfster alles na, wat voor haar onderwerp eenig belang kon hebben. Den term Nederlandsche letterkunde nam zij zeer ruim. Citaten uit onze middeleeuwsch-latijnsche letterkunde hebben er hun plaats evengoed als Grieksche vertalingen, door geleerden van 's dichters verzen vervaardigd. Catalogen, woordenboeken, gelegenheidsartikelen in tijdschriften, alles werd mede geraadpleegd en opgenomen, zelfs de muziekgeschiedenis niet verwaarloosd. In de Italiaansche en Fransche literatuurgeschiedenis blijkt zij voor haar doel uitstekend ingewerkt. Leerzaam is het op te merken, hoe de Nederlandsche volksaard op de figuur en het werk van Petrarca heeft gereageerd. Tijdens de middeleeuwen wordt P., met zijn Latijnsche geschriften, alleen als moralist gelezen. De humanisten achten hem hoog als geleerde, ofschoon Agricola, de eerste niet-Italiaan die een leven van Petrarca schreef, ook diens Italiaansche poëzie reeds waardeerde. Met het Canzoniere begon Petrarca invloed uit te oefenen in de 16de eeuw; middellijk althans, door het langs Frankrijk binnengekomen Petrarquisme, dat naar den stijl de minst aesthetische elementen van Petrarca's poëzie 't meest bewondert, navolgt en tot gemeenplaatsen maakt, en naar den geest een minder platonische opvatting der minne huldigt. Dat de echte Petrarca, evenmin als het petrarquisme onzen volksaard

[pagina 128]
[p. 128]

niet lag, moet men zelfs voor onze 17de eeuw besluiten. Bewust wil Hooft (Huygens is veel meer aan Petrarca verwant) liefde en min vereenigd zien. Breero komt herhaaldelijk in opstand tegen de opgeschroefde petrarquistische minnepoëzie. En men begrijpt nu Vondels aard nog beter, die geen eigenlijke minnelyriek, wel uitbundige bruiloftspoëzie heeft voortgebracht. Intusschen is Petrarca dan als moralist evenzeer in eere. Bijzonder interessant in het boek van Dr. Ypes is de passage, waar het religieuse petrarquisme ter sprake komt. In de eerste helft der 18de eeuw trekt P. alleen als geleerde. Later zoekt Feith aanpassing van zijn poëzie aan den meer zinnelijken Nederlandschen aard. In de 19de eeuw, eerste helft, is het weer als geleerde dat hij aanzien geniet. De houding der godsdienstig-nationaal-huiselijke poëten wordt gekarakteriseerd door een lofspraak op Tollens, die grooter dan zelfs Petrarca zou zijn. De Tachtigers, onder wie er meerderen voor Petrarca groote bewondering gevoelen, voelen zich echter meer tot Dante getrokken. En dit blijft ook verder zoo. Diens degelijke, ethische inhoud spreekt onzen volksaard beter aan. De studie van Dr. Cath. Ypes laat aan volledigheid weinig te wenschen over. Jammer is alleen, dat onder alle historisch-ontledende beschouwingen de figuur van P. zelf teloor dreigt te gaan. Van P.'s grootheid als mensch en als dichter komt in het boek van Dr. Ypes maar weinig terecht. Ook wat meer kritische zin ten opzichte van al de geciteerde bronnen en auteurs ware zeer welkom geweest. Het (al te?) omvangrijke werk is verlucht met reproducties naar miniaturen, portretten, titelpagina's e.d. Uiterlijk is het boek goed verzorgd. De schrijfster volgde de spelling Marchant.

 

Nijmegen.

B. VAN DEN EERENBEEMT


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Petrarca in de Nederlandse letterkunde


auteurs

  • J.A.F. Wils

  • B. van den Eerenbeemt

  • over Christina Kroes-Ligtenberg

  • over J. Bogaerts