Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 27 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 27
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (6.90 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 27

(1958)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

[Nummer 10]

Weer verder!

Het congres ligt achter de rug. Bijna achthonderd mensen uit alle streken van ons land en van zeer uiteenlopende beroepen hebben eraan deelgenomen. Het was in zijn geheel volkomen geslaagd. De sprekers waren, ieder op hun eigen manier, boeiend; de discussie was levendig en het ironische gevoel voor de betrekkelijkheid aller dingen, ook die van de taal, overstemde de zwaarwichtigheid waaraan congressen die zich op ‘problemen’ werpen, zo vaak lijden. Natuurlijk bezitten wij voldoende objectiviteit om ook de zwakke plekken te kunnen onderscheiden, maar het feit alleen al dat zo'n groot aantal gekomen was, bewijst dat het onderwerp heeft aangeslagen. De gedachtenwisseling over het juiste taalgebruik op gang te brengen, te verdiepen en te verlevendigen, is ons doel geweest en dat doel is bereikt.

Wij zijn de eersten om toe te geven dat er een groot gevaar schuilt achter ons streven naar taalverbetering, nl. verstarring, betweterigheid, hatelijke kritiek op hoe anderen het zeggen zonder daar zelf iets beters tegenover te kunnen stellen. Wie gebogen blijft over zijn woordenboek en spraakkunst en zijn stijlboekje met de rijtjes ‘niet zus maar zo’, wordt een eenzelvige vitter en vervreemdt zich van de maatschappij. Het grote voordeel van een genootschap als het onze is juist dat het samengesteld is uit mensen van zo uiteenlopende beroepen, mensen die ieder in hun eigen vak of bedrijf een verzorgd taalgebruik wensen en dit niet zozeer om der wille van de taal als wel om der wille van de zaak die zij dienen en het publiek dat zij beogen te bereiken.

Ook in dat opzicht is het congres een succes geweest. Het heeft ons geplaatst tegenover de vertegenwoordigers van de radio, de reclame en de pers, voor wie het taalgebruik geen thema is voor een min of meer aardig tijdverdrijf, maar voor wie het de kern van hun beroepsuitoefening betekent.

 

Hoeveel kritiek wij ook op hen mogen hebben, in de overtuiging dat wij daarmee onze taalcultuur bevorderen, wij weten uit eigen ervaring dat velen van hen oprecht ernaar streven onze taal geen geweld aan te doen. Hun moeilijkheden daarbij zijn talloos en zij moeten vele vooroordelen overwinnen. Het ligt daarom eerder op onze weg hen in hun werk bij te staan en hun, waar dat maar mogelijk is, raad te geven, dan ons in wellust te storten op een mateloze kritiek.

 

Het is in de laatste jaren ons steeds duidelijker geworden dat ons werk alleen vruchtbaar kan zijn wanneer het bekendheid gaat krijgen in zo verschillend mogelijke lagen van ons volk. Wij geloven niet dat wij het moeten hebben van wat men zo vaagweg ‘het grote publiek’ noemt. Meer gebaat zijn wij erbij als wij belangstelling verwerven van alle beroepen waarin men intensief deelneemt aan het openbare mondelinge en schriftelijke taalgebruik. Wanneer deze beroepen op de een of andere manier bij ons ‘vertegenwoordigd’ zijn, kunnen wij er zeker van zijn alle voor ons werk nodige inlichtingen te zullen krijgen. Honderden vragen over taalmoeilijkheden worden ons jaarlijks gesteld. Wij proberen ze allemaal op te lossen maar wij kunnen dat slechts als wij dichtbij het

[pagina 46]
[p. 46]

werkelijke leven van de taal blijven. De theorie van de woordenboeken, spraakkunsten en voorschriftenrijtjes blijkt telkenmale ten achter te zijn bij de praktijk van het taalgebruik.

 

In de gedachtenwisseling is terloops de opmerking gemaakt dat er in Nederland een kleine commissie zou moeten zijn die snel en met gezag kan beslissen in taalmoeilijkheden. Deze zou o.a. ook moeten beslissen over eventuele vertalingen van vreemde woorden, uitspraakgeschillen moeten beslechten en spellingkwesties moeten oplossen. Welnu, zo'n wondercommissie kan niet in het leven geroepen worden. Waar halen we de alwetende waardigheidsbekleders vandaan die op alle vragen antwoord kunnen geven? Wie zal die taalgezagvoerders bezoldigen? Welke middelen zullen ze bezitten om overtredingen te bestraffen?

 

Maar toch, maar toch... De opmerking was voor ons des te belangrijker omdat zij raakt aan een idee, een gedachte die wij sinds jaren koesteren.

 

Wij zien in het verre of nabije verschiet de oprichting van een taalcentrale waarin op deskundige wijze naar de oplossing van allerlei moeilijkheden in het taalgebruik van de techniek, de handel, de radio, enz. gezocht wordt. Dat lichaam moet zeker op enigerlei wijze met gezag bekleed worden. Men mag het zich niet voorstellen als een groep van vier, vijf, zes taalgeleerden die, verschanst in een fort van boeken, de zuiverheid van het Nederlands verdedigen. Deze centrale zal adviezen moeten geven, zal voortdurend besprekingen moeten voeren met de mensen uit de praktijk van het taalgebruik; zij zal duizend-en-een verbindingen moeten hebben met de duizend-en-een delen en deeltjes waaruit onze taalgemeenschap bestaat.

 

Zo'n commissie valt niet uit de lucht, ze kan bij K.B. in een fraai vertrek geplaatst worden met secretaresse, telefoon en schrijfmachine, maar daarmee is zij nog geen middenpunt. Na de eerste vraaggesprekken in krant of zelfs voor de televisie zou het nieuwtje er gauw af zijn en... alles zou bij het oude blijven. Eerst moet de belangstelling gewekt worden. Ons Genootschap heeft nu enige ervaring in het leiding geven aan het werk van de taalverbetering. Niemand zal het ons kwalijk nemen dat wij een klein beetje trots zijn op het feit dat de oplage van ons maandblad naar de tienduizend gaat en dat wij er, vooral in de laatste jaren, in geslaagd zijn de gedachtenwisseling over het juiste taalgebruik op gang te brengen, te verdiepen en te verlevendigen. We moeten weer verder. Op een Nederlands sprekende bevolking van zeventien miljoen mensen is ons aantal nog veel te gering. Nog zijn er beroepen genoeg die eigenlijk geheel buiten ons bereik liggen. Moge het door ons aller inspanning zo ver komen dat ook zij van ons horen en wij van hen! Het congres van oktober heeft ons in de overtuiging gesterkt dat het mogelijk is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken