Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 37 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (8.41 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 37

(1968)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tussen de taalzwammen

Alle woorden zijn eens waar en goed geweest en kunnen te zijner tijd ook weer waar en goed, d.w.z. eerlijk, gemaakt worden. Met deze gedachte moet je je maar troosten, als de ergernis over die rare kleine leuzen die zich als bacillen in onze omgangstaal nestelen, je dreigt te overmannen. Ik weet het niet zeker, maar ik geloof dat in dezen de Eerste en Tweede Kamer en ook de kerken de aanstichtsters van het meeste kwaad zijn. Jaren geleden verzon een van onze kopstukken, dat het wel aardiger klonk, van ‘zinnig’ in plaats van ‘verstandig’ te spreken, en ofschoon in een eeuwenlang taalgebruik zinnig veeleer de betekenis van hartstochtelijk had, nam ieder die wat meer aandacht voor zijn woorden wilde opeisen dan waarop hij in zijn hart wel rekende, voortaan dit wat bizar en antiek aandoende adjectief in de mond: ‘geen zinnig mens zal...’ - en alle zinnige mensen zeiden graag ja en amen.

 

Sinds enige tijd worden wij ook op ‘inbreng’ en ‘inspraak’ getracteerd. Inbreng wil dan zoveel zeggen als de bijdrage die iemand op grond van zijn specifieke geaardheid, intellectueel vermogen of maatschappelijke positie belooft te zullen leveren. Dat de term eigenlijk betrekking heeft op hetgeen men aan geld of materieel bezit - dus iets zeer uitwendigs - meebrengt, hetzij op de spaarbank of bank van lening, hetzij in het huwelijk, en voor het overige slechts in de rechtstaal bestaat, waar hij op het geld doelt, dat de erfgenamen in de nalatenschap van de erflater, ‘als hun tijdens diens leven geschonken’, moeten inbrengen, doet aan de vreugde, een ogenschijnlijk nieuw woord voor het aloude begrip ‘bijdrage’ gevonden te hebben, niets af. ‘Die man moeten we hebben - hij heeft een waardevolle inbreng’. Klaarblijkelijk beseft men niet, de aldus aangeduide als mens - die allereerst is, en dan pas hééft - te degraderen: hij wordt als een functie van zijn intellectualiteit, belangrijkheid, wilskracht, eloquentie gevat. Hij vormt als het ware met zijn persoon - niet anders dan de bontmantel of zilvercassette in de handen van de mevrouw die met vakantie wil gaan en ontdekt niet over de nodige fondsen te beschikken (en dus naar de lommerd stapt) - een ademende, levend geworden inbreng. Het is van dezelfde orde als wanneer men zijn vrienden beschouwt als waren het relaties.

Inspraak is nog iets grilliger en hoort helemaal in de machtssfeer thuis. Het woord betekent ingeving en kwam tot voor kort alleen bij gewijde redenaars en dichters voor; een enkele archaïserende essayist bediende er zich soms van, en inderdaad, als men de invloed, het geweld zelfs, van de ‘inwendige stem’ wat beeldend wil uitdrukken, kan het in een bedaard voortlopende context een leuk effect sorteren. Maar zo hebben onze vakbondsbroeders of het ongeduldige lekenvolk uit de kerken het niet bedoeld. Als zij ‘inspraak’ zeggen - en zij zeggen het zo vaak, dat de aardigheid van het ongewone er wel totaal af is - dan wensen zij mee te kunnen praten, ook wat te zeggen te hebben, dan moet de vigerende macht hun gehoor geven, wanneer zij spreken. Nog een stap verder, en zij gaan op de zetel van het geweten zitten. Dan is de rondgang van binnen naar buiten, en van buiten naar binnen, helemaal voltooid. Volgde men tot dusver de inspraak van zijn hart, nu dient men de inspraak van een zaal met een podium en vol goedbedoelende, maar vaak verwarde hoofden te volgen. En de mannen op het podium zullen wel uitmaken of het ‘haalbaar’ is. Weer zo'n prachtstuk van een neologisme dat in alle geledingen van ons spraakgebruik is doorgedrongen en dat eenvoudig bestaat in het verwarren of met elkaar vermengen van twee betekenissen van het werkwoord halen: bereiken en slagen. ‘Dat varken haalt wel 100 kg’, ‘De regering zal het niet halen.’ Een iezegrim die zich aan de nuance stoort.

Exclusiever is het lapwoord ‘controversieel’, dat voornamelijk in intellectuele kringen gehoord kan worden en dat zich hierdoor onderscheidt, dat het niets betekent, omdat het namelijk alles kan betekenen. Als wij het woordenboek raadplegen, staat er: tot een controverse leidend. Controverse is: strijd, tegenstelling. Het adjectief in kwestie drukt bijgevolg uit: waarover men van mening kan verschillen, waarover men kan vechten. Het is, om een andere modeterm te gebruiken, een vrijblijvend woord. Vooral in de Angelsaksische landen is het populair, maar ook bij ons heeft men het graag over een controversiële figuur, een controversieel onderwerp of boek, een controversiële zienswijze - in welke gevallen men het telkens dankbaar aangrijpt om toch vooral niet te zeggen wat men denkt, of liever: helemaal maar niet te denken. Want vindt men iets goed of slecht, of dom of intelligent, of smerig of subliem, dan ziet men zich allicht genoopt het niet bij die verklaring te laten, maar er ook een uitleg of argumentatie op te laten volgen. ‘Een controversiële schrijver’ - maar ben je het nu met de man eens, ja of nee? Worden wij tegenwoordig zo met inlichtingen overstroomd, worden wij zo hardnekkig tot communicatie (daar is weer zo'n taalzwam) gedwongen, dat wij hierdoor het nadenken verleren, of het positie-kiezen, of de rondborstigheid? Wie zal ons ten langen leste beletten van het controversiële gedrag van een kindermoordenaar te spreken? Ridder van Rappard is controversieel, zo ook Mevrouw Zeldenrust-Noordanus - maar hebben wij niet iets meer over deze twee mensen te zeggen, of zullen wij er ons toe bepalen de uitslag van een enquête af te wachten? Over kwantificering van kwaliteit gesproken: dacht u niet, dat een vraag die wij aan onszelf stellen, iets wezenlijk anders is dan het invullen van een formulier?

 

Het ‘dacht u niet’ uit de laatste zin brengt mij op weer een andere grief - u merkt wel dat de ergernissen met de jaren stijgen; laten wij hopen eenmaal met de kinderlijk uitgestoken tong van prof. Einstein te kun-

[pagina 10]
[p. 10]

nen eindigen - namelijk het in geen gesprek, toespraak of monoloog ontbrekende ‘ik dacht’. De spreker zegt het voorzichtig, bescheiden, maar vooral onwillekeurig. Hetgeen hij te zeggen heeft, is ermee doorspekt. Over het ‘dus’ dat tegenwoordig in geen enkele uitgesproken zin ontbreken mag, hebben wij het nu niet; het is in deze dubieuze wedloop gemakkelijk eerste. Maar ‘ik dacht’, afgewisseld met ‘dacht ik’, mag toch wel op een eervolle tweede plaats rekenen. Het trof mij, jaren geleden, voor het eerst, toen ik naar een vooraanstaand en welsprekend man zat te luisteren. Waarom zegt hij, dacht ik, toch voortdurend ‘ik dacht’? Begin je eenmaal op zoiets te letten, dan wordt het eerst een spelletje en gaandeweg een obsessie. Van deze laatste ben ik, gehard door een wel niet uitsluitende, maar toch vrij geregelde omgang met intens in-de-verleden-tijd-denkers, gelukkig af. Niettemin blijft het me intrigeren waarom deze mensen niet gewoon: ‘ik vind’ of ‘ik geloof’ en ‘denk ik’ zeggen. Is het bescheidenheid, een soort van bagatellisering, ongeveer op de manier van: nu ja, het komt er niet op aan, het is ook al een tijd geleden en de gedachte is niet nieuw, maar toen en toen kwam dat en dat in me op, en dat breng ik hier nu maar te berde... ik dacht dus: vergeet het maar? Of heeft het daarentegen meer weg van een pontificatie, een op hoge benen uit het denkduister komen stappen, met het ei, het koekoeksei, dat men daar heimelijk en helemaal op zijn eentje heeft zitten uitbroeden en dat men nu vlak voor de creatieve explosie, behoedzaam voor ons neerlegt? Vroeger op school was er altijd wel een leraar die op onze stoplap na de gemaakte fout - ‘ik dacht’ - ons terechtwees met een: ‘je moet niet denken, je moet weten’. Ach, wat is er toch een schoolmeester aan ons verloren gegaan!

 

(Met toestemming van de redactie is bovenstaand stuk overgenomen uit de Zandloper-rubriek van de N.R.C. 14-12-'67).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken