Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 37 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (8.41 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 37

(1968)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Lof der lengte

Het artikel van T. Steen over korte zinnen (O.T., mei 1968) heeft wat schrijfstof doen opwaaien: sommigen hebben een hekel aan een korte zin. Een van hen neemt de methode van de advertentie-tekstschrijvers op de korrel: ‘Ze schrijven of ze alléén met een publiek van Ot-en-Sien-lezers te maken hebben.’ Wij hebben een voorbeeld voor hen gevonden: een advertentie uit de N.R.C., dinsdag 20 februari 1968:

‘Een moeder sta je niet bij stil. Ze is zo vanzelfsprekend. Maar je moest eens weten. Wat ze doet. En zo goed. Zonder meer. Alles. Ze zorgt voor extra weerstand. Vitaminereserve. Davitamon 10. Nodig in dit ongerust seizoen. Elke dag’.

Ter verontschuldiging: bij de tekst staat een prentje van een 9- of 10-jarige schooljongen; blijkbaar is bedoeld dat hij de tekst zegt. Veertig woorden, verdeeld over dertien zinnen: 3,07 woorden per zin. (De maximale gemiddelde zinslengte van teksten die bestemd zijn voor mensen met niet meer dan lagere school, is 10,0).

Over kortheid of langheid van zinnen kan men eindeloos discussiëren. Het komt meestal op het volgende neer: 1e vaak is kort beter dan lang, soms andersom; 2e het hangt er vanaf wat de inhoud van de tekst is; 3e een zakelijke mededeling voor een bepaald publiek moet zo opgesteld zijn dat de schrijver redelijkerwijs mag aannemen dat hij begrepen wordt.

Als er een studie bestond over de ontwikkeling van de Nederlandse geschreven zin, zou daarin ongetwijfeld een grote plaats ingeruimd zijn voor de invloed van het Griekse en Latijnse kunstproza op onze schrijvers uit de zeventiende en achttiende eeuw. Zij die zelf klassie-

[pagina 35]
[p. 35]

ke talen tijdens hun schooltijd hebben moeten leren, kunnen over de lengte van de Griekse en Latijnse zinnen meepraten. De klassieke talen zijn als het ware geschapen voor lange zinnen. De ruime gebruiksmogelijkheid van hun deelwoorden (lopende, gelopen hebbende, gedaan zijnde) staat toe dat een klassieke zin dikwijls opgebouwd wordt als een hoogst ingewikkeld en soms ook uitermate kunstzinnig geheel, waarin tussen twee of meer kernen allerlei bepalingen, logisch en psychologisch verantwoord, worden geplaatst.

Een beroemd voorbeeld is een zin van de Griekse geschiedschrijver Thucydides (471-400 v. Chr.) uit zijn vierde boek, hoofdstuk 75. De zin heeft als kernen ‘de aanvoerders - namen de plaats weer in’ (hoi strategoi - analambanoesi to chorion palin). Het Nederlands hevig geweld aandoende, vertalen wij de zin aldus:

 

‘In dezelfde zomer echter, Antandros (een eiland) door de Mytileneërs zoals ze het van plan waren, op het punt staande ingericht te worden, de aanvoerders van de geld innende Atheners, Demodokos en Aristeides, zijnde bij de Hellespont - de derde namelijk van hen, Lamachos, was met tien schepen naar de Zwarte Zee gevaren - toen zij de oorlogsvoorbereiding van de plaats bemerkten en het hun scheen gevaarlijk te zijn dat het zoals Anaia bij Samos zou worden, waar de vluchtelingen van Samos, zich gevestigd hebbende, de Peloponnesiërs steunden, naar de schepen stuurlui zendende, en de Samiërs in de stad tot onrust brachten en de gevluchten opnamen, zo dan verzameld hebbende van de bondgenoten een leger en weggevaren zijnde en in een gevecht de uit Antandros gekomenen overwonnen hebbende, namen de plaats weer in.’

 

Ieder die wat thuis is in de negentiende-eeuwse literatuur, kan in de volzinnen van die tijd de klassieke zinsbouw herkennen. Een (nog niet eens zo kras) voorbeeld volgt hieronder. Het is uit de Voorrede van Da Costa's Bezwaren tegen de geest der Eeuw (1823):

 

‘Deze opmerkingen voorts, naar mate het vereischt werd tot beter inzicht van de zaak, die wy behandelen, en door het bestek van dit stukjen (hetwelk tot geheele boekdeelen zoude aangegroeid wezen, indien men hier alles, wat over ons gewichtig onderwerp te zeggen valt, met uitvoerigheid had willen bybrengen) gaan, of in het algemeen over den toestand van geheel de zoogenaamde beschaafde wereld in onzen tijd, of wel meer byzonder over het een of ander gewest, waar zich de geest des kwaads meer kenlijk door zijne jammerdragende instellingen heeft geopenbaard, of hebben eindelijk meer byzonder betrekking op dat Holland, hetwelk de Voorzienigheid, die het van ouds zoo wonderdadig steeds gehandhaafd heeft in het behoud der waarachtige Evangelieleer, thans wederom van een nieuwen zuurdeesem schijnt te willen zuiveren, dien namelijk der valsche en ongodlijke filosofie van den dag.’

 

De Leidse hoogleraar Jacob Geel (1789-1862) heeft in zijn opstel Nieuwe karakterverdeeling van den stijl deze zinsbouw prachtig bespot. Hij zegt: veronderstel dat ik openlijk voor mijn onzekerheid moet uitkomen, ‘zoudt gij mij voor opregt houden indien ik mij aldus uitdrukte?’

 

‘Zal een bewijs den stempel van eene onder eene gestadige wikking van voor en tegen, opheldering der denkbeelden, gesproten innerlijke overtuiging van den betoger zelven dragen, moet de betoger zelf (er zijn er die dit vergeten hebben) niet vergeten dat twee maal twee vier is, en dat de maan kleiner schijnt dan zij is: omdat er zich in het rijk der wetenschappen en der overdenking schijnen, en derzelver grenzen schijnen, aangezien de menigvuldigheid der voor- en onderwerpen, die zich in de, door de, behoudens de wonderlijkste keten van een onzigtbaar verband, onloochenbare verscheidenheid van hare, hetzij zigtbare of onzigtbare verschijnselen, ik zeg niet rijke, maar onuitputtelijke natuur, vertoonen of doen opmerken, niet af te zien, al te veel zwarigheden op te doen, dan dat wie geroepen is, of eene roeping gevoelt, of zich ongeroepen roept, om een betoog, in de meeste gevallen, niet in alle, een soort van bewijs te noemen, in de vorm eener leering, als hij, die thans de eer heeft tot u te spreken, te schrijven, een nog niet van alle zijden beschouwde stelling voor stevig zou houden, de uitkomst van een nog niet door al de slingerpaden der redeneering achtervolgd onderzoek: terwijl het natuurlijk is, dat eene levendige hoop dat men de waarheid gevonden heeft, en de zucht der mededeeling eenigszins sneller gaan dan de overtuiging.’

 

Deze parodie van Geel is afdoende. Opstellers van pensioenverordeningen, loonbelastingsformulieren en verzekeringscontracten moeten haar zorgvuldig bestuderen om voor eens en voor altijd te leren hoe ze niet moeten schrijven.

Toch kan er een misverstand ontstaan. De korte-zinpropagandisten moeten wel beseffen dat een lange zin een heel bepaalde functie kán hebben. Lees de volgende voorbeelden eens door en bemerk hoeveel er verloren gaat aan inhoud, aan spanning als de ene zin wordt verknipt tot kleine stukjes informatie.

Cees Nooteboom in De Volkskrant 4 juni 1968 over de Parijse revolutie (242 woorden niet uit een bericht, maar uit een beschouwing):

 

‘Na de rede, na de tanks, na het verschijnen, overal, op alle bruggen en strategische punten, van de luguber uitziende formaties dreigende ordepolitie, na de lange stoeten schreeuwerige gaullistische auto's die niettemin zeer wijselijk uit de buurt van de studenten bleven, na katers en wederzijdse verwijten, na de vrijwel zekere verwachting van een behoudende zege voor de Gaulle in de verkiezingen, na het tellen van wonden, nederlagen, vermisten (driehonderd studenten totaal verdwenen, een aantal voor het leven blind, geruchten over doden), na het afschrijven van Mitterrand, die gespeeld heeft en verloren, en na de koude woede van de communisten, die jaren lang getracht hebben om via democratische weg aan tafel te komen en die zich nu, door studenten en jonge arbeiders hebben laten verleiden de straat op te gaan voor een massademonstratie, waarbij iedereen gelukkig was maar die nu juist door de Gaulle gebruikt is als troefkaart bij het angstspel, nadat alles en de treurigheid die dat teweeg bracht, na het zich verraden voelen van arbeiders en studenten, na het besef dat Moskou en zelfs Castro gebaat waren bij een regime van de Gaulle, ofwel de stank van de grote politiek die dat meebrengt, is ineens, vandaag, toch het moment gekomen waarop zij, die de beweging begonnen zijn, beseft hebben hoeveel ze, ondanks de passen op de plaats en terug die nu gemaakt moeten worden, gewonnen hebben en vooral: hoeveel ze duidelijk gemaakt hebben, niet op de laatste plaats aan zich zelf.’

 

Een zin (179 woorden) van Gerard van het Reve, uit Nader tot U (1966), blz. 118:

 

Later was hij het wassen van de ramen van scholen en andere grote gebouwen gaan aannemen, en dat was hem beter bevallen, want hij had pittig verdiend en een keer met vrienden

[pagina 36]
[p. 36]

een feest aangericht, dat precies twee weken aan één stuk geduurd had, wat nog niets vergeleken was bij een ander feest, dat moest hij toegeven, dat had plaatsgevonden toen een jongeman van zijn glazenwassersploeg, die kennis had gekregen aan het dienstmeisje van de Turkse, of Brazilaanse, of Argentijnse militaire attaché, bij afwezigheid, voor ‘ruggespraak’ in eigen hoofdstad, van genoemde attaché, bij het meisje op bezoek was gegaan, met nog een man of zes, zeven aan vrienden bij zich, om ze ook wat te gunnen, waarna alles in het huis grondig ‘geattacheerd’ was geworden, tot de laatste druppel drank, het laatste blik zalm, de laatste slof sigaretten en de laatste grammofoonplaat toe, en niet te vergeten wat er aan kleding in de kasten hing, alles opgeluisterd met zang en dans, afgewisseld door het op een bromfiets, die met eensgezinde mankracht naar boven was gezeuld, rond de tafel rijden.

 

De bovenstaande zin doet aan ‘spreektaal’ vermengd met ‘schrijftaal’ denken; men vergist zich echter als men meent dat het een goedkoop ‘truukje’ is dat ieder wel kan nabootsen. (Probeer het maar eens...) Strenge spraakkunstmeesters kunnen bezwaren maken. De zin van Nooteboom is evenwel volstrekt gaaf, eigenlijk heel eenvoudig van opzet: ‘na dit en dat is het moment gekomen waarop zo en zo’.

Eenvoudig in opzet is eveneens de zin (273 wrd.) uit Jacques Hamelinks roman De rudimentaire mens (1968), blz. 98: Wat hem interesseerde, was de gevangene die... Achter gevangene, de aangeschoten verdoofde roofvogel komen tien bijvoeglijke bijzinnen (met die of wiens, in het navolgende door ons gecursiveerd):

 

Het enige wat hem werkelijk interesseerde was de gevangene, de aangeschoten verdoofde roofvogel die hen na een mislukte vlucht en een korte ongelijke worsteling van één tegen drie in handen gevallen was, die geen woord had losgelaten, de pijn van zijn door een sabelpunt uitgestoken oog zonder klacht, als gevoelloos verdragen had, op een wijze die niet eens dierlijk te noemen viel want dieren waren allesbehalve stemloos wanneer ze gewond werden en pijn voelden, die zich vanaf het ogenblik dat hij gegrepen werd niet meer scheen te realiseren wat er met hem gebeurde, die daarvoor in ieder geval niet de minste interesse aan de dag legde, wiens denken versteend leek op dat ene korte moment toen men hem overmeesterde en hij opeens begreep niet met een vergissing van degenen aan wier zijde hij zich geschaard had te doen te hebben maar met hen wier vijand hij om duistere redenen had willen zijn en die opnieuw aan een dier deed denken door de manier waarop hij moeiteloos het klimaat verdroeg, wiens handen en voeten niet eens bevroren, alsof een vreemd onoverwinnelijk volkomen aan zijn omgeving aangepast soort bloed door zijn aderen stroomde, kouder en vuriger dan bij ieder ander mens en die als slapend achter het paard aanstapte waaraan hij was vastgebonden, zo diep en onbereikbaar slapend dat geen zweepslag hem wakker had kunnen maken en die nu, aan handen en voeten geboeid, tot een donkere bonk ineengekromd, in het donker van de kamerhoek - die de jongen onafgebroken in het oog hield - gierende en slurpende ademgeluiden maakte, verzonken sedert de maaltijd in een nog dichter aan bewusteloosheid grenzende slaap dan die van daarvoor.

 

Wat is kort, wat is lang? Een kortere zin dan een zin met één woord bestaat niet. (In de advertentie staan twee van die zinnen). Voor de zinslengte in zakelijke proza is, na uitvoerig onderzoek, een tabel vervaardigd. De maximale gemiddelden zijn: lagere school 10 wrd., muloschool 15 wrd., middelbare school 22 wrd. en academische opleiding 26 wrd. Voor literair proza geldt geen maatstaf; ten minste niet in cijfers. Het moet voldoen aan de eis waaraan elk proza in zijn eigen soort moet voldoen: het moet goed zijn. De op-woorden-tellen-belusten moeten maar eens een roman van een der allerjongste schrijvers, Jacq Firmin Vogelaar, lezen: ze zullen het tellen snel laten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken