Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 37 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (8.41 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 37

(1968)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

P.C. Smit jr.

Deze maand is het twintig jaar geleden dat P.C. Smit Jr. stierf. Hij was de eerste redacteur van O.T. Zonder hem, zou O.T. nooit geworden zijn wat het nu is.

De aanleiding tot de stichting van het Genootschap Onze Taal is een journalistieke taalbeschouwing, te vinden in een tweetal zogenaamde hoefijzerartikelen in het Algemeen Handelsblad: Het Paard van Troje en Trojaansche Veulens. Ze zijn geschreven door C.K. Elout (1870-1947). Deze markante journalist, die bijna een halve eeuw - van 1891 tot 1940 - als redacteur van het Algemeen Handelsblad heeft gewerkt, had een sterke zin voor geestelijke onafhankelijkheid. Het herdenkingsartikel Bij Elouts verscheiden in het Algemeen Handelsblad schrijft dat zijn woord bij vrienden en tegenstanders een gezag had ‘dat slechts voor weinige journalisten is weggelegd’. De strijd voor een eigen Nederlandse beschaving, open voor buitenlandse invloeden maar tegelijk onafhankelijk daarvan, was een thema dat in menig artikel van hem voorkwam.

Elout streed tegen wat hij noemde de verduitsing van onze volksgeest. In een beschouwing in 1930, Het paard van Troje, betoogt hij dat in de laatste eeuw de Franse invloedsfeer steeds meer in zuidelijke richting is teruggedrongen, maar dat daarvoor in de plaats een druk van de Duitse ‘vorm der Germaansche cultuur’ is gekomen. Deze bedreiging acht hij veel gevaarlijker dan de Franse.

Elout's hartekreet vond vele blijken van instemming. Hij spreekt in zijn krant van een ‘brievenstroom’. Een van de lezers oppert het idee, een vereniging te stichten tot het bestrijden van germanismen, maar Elout wijst het plan van de hand. Hij trekt zich zelfs wat terug door te beweren dat een taal ook een gebruiksvoorwerp is dat met de tijd moet meegaan; zij is ook een ‘brok van het volkswezen’, dat ‘met dat wezen groeit en verandert’.

Een week later bezwijkt Elout voor de aandrang van sommige zijner lezers: hij vermeldt in een hoefijzerartikel dat hij een bondgenoot heeft gevonden in een Amsterdamse handelsman. Ook deze wil een vereniging oprichten, maar zijn idee is anders. De handelsman wil geen vereniging die naar buiten optreedt, maar ‘eene die zich toelegt op het beoefenen van zuiver Nederlandsch door de leden’. Elout voelt voor dit denkbeeld. De handelsman die hem had overgehaald, was P.C. Smit Jr.

Pieter Cornelis Smit was op 10 november 1879 in Amsterdam geboren. Na zijn h.b.s.-examen ging hij in de handel en klom langzamerhand op, zodat hij een eigen zaak kon stichten, die in het handelsregister werd ingeschreven als P.C. Smit & Co. Hij was een beminnelijk man. Als handelsagent van verschillende buitenlandse (merendeels Duitse) firma's kon hij gemakkelijk met mensen omgaan.

Smit was iemand die op anderen grote indruk maakte: hij had een charmant optreden, zonder dat hij deed denken aan het louter uiterlijk beschaafde van een ‘gladde’ handelsman; hij sprak en schreef een bijzonder verzorgd, wat archaïsch getint Nederlands, zonder aanstellerig te zijn; hij had een brede belangstelling voor culturele zaken, zonder oppervlakkig te zijn. Naarmate hij doordrong in de kennis van de neerlandistiek, werd zijn oordeel over taalzaken voorzichtiger. Mensen die jarenlang met hem samengewerkt hebben, zeggen van hem: wat hij ook deed, hij was nooit tevreden voor het goed was.

Zijn huwelijk is kinderloos gebleven. Toen hij in 1928 weduwnaar was geworden, nam hij zijn intrek in zijn Amsterdams kantoor: Keizersgracht 194, een prachtig grachtenhuis vlak bij de Westerkerk. Daar te midden van zijn kleine bibliotheek verbleef hij het liefst. Als importeur van muurverven had hij veelvuldig contact met architecten en schilders. Zelfs esthetisch begaafd, moet hij in zijn gesprekken met dezen zijn liefde voor het oorspronkelijke hebben vergroot. Zijn afkeer van namaak en onwaarheid roemen allen die hem van nabij gekend hebben.

Aan de oproep in het Algemeen Handelsblad en in enige andere dagbladen gaven dertig personen gehoor; onder hen waren twee vrouwen. Zij kwamen op 16 mei 1931 in het Centraal Hotel aan de Stadhouderskade in Amsterdam bijeen ‘tot het voorbereiden der oprichting van een taalgenootschap’. Elout zette, te zamen met Smit, het plan uiteen, door middel van een blad te velde te trekken ‘tegen de toenemende verontreiniging van onze taal, in de eerste plaats tegen het voortdurend in grooter mate binnendringen van germanismen’.

Men zag in dat politieke voorkeur en weerzin, hoe be-

[pagina 42]
[p. 42]

grijpelijk ook, met alle mogelijke moeite buiten de discussies over taalzaken gehouden moest worden. Tegen de zin van Elout besloot men zich niet te beperken tot de strijd tegen de germanismen, maar de gehele taalzorg ter hand te nemen.

Het idee van Elout en Smit bleek vruchtbaar te zijn. Blijken van instemming kwamen binnen vooral van de mensen uit de handel, de industrie en de pers. De stuwende kracht van Onze Taal in de eerste jaren was Smit. Misschien is zijn belangstelling voor taalzaken gewekt door zijn ergernis over het slecht vertaalde Duits in de handelsterminologie van zijn dagen. Als leek bezat Smit een verbazingwekkende kennis van de neerlandistiek; daarbij beschikte hij over een fijn taalgevoel en kon vlot schrijven. Smit was geen scherpslijper. Ondanks fouten die hij wel moest maken, en ondanks de harde kritiek van sommige leden en buitenstaanders, wist hij - wat hij zelf graag noemde - maat te houden. Daarvan getuigen o.a. zijn woorden in 1939: ‘Toch mogen wij ons niet ontveinzen dat er iets gevaarlijks schuilt in dit uit-den-treure naar voren brengen van Sprachdummheiten’, althans van hetgeen de schrijvers der rubrieken als zoodanig beschouwen; en bepaald af te keuren vinden wij het, als daarbij den naam van den ‘delinquent’ aan de openbaarheid wordt prijsgegeven. Want waartoe dient het, een medeburger of een collega publiekelijk belachelijk te maken: heeft iemand daartoe ook maar een schijn van recht? Taalfouten aanwijzen, goed - maar dan alleen de fout, als verschijnsel; niet den ongelukkigen schrijver, of de krant waarin hij schreef, aan de kaak stellen. Misschien kent die schrijver zijn taak nog wel beter dan wij, die niet gedwongen zijn in het publiek te verschijnen, en dus onze zonden mogen verborgen houden. En dan, critiek is gemakkelijk, maar werkelijk goede critiek te leveren, dat is, stellig ook op taalgebied, niet ieder gegeven’.

Smit schreef de eerste jaargangen van O.T. vol. Hij gaf leiding aan de propaganda, maakte de bijdragen van de leden rijp voor de drukker, voerde de correspondentie met de leden van de Raad van Deskundigen, kortom zijn Amsterdamse kantoor was niet alleen offieel de zetel van het genootschap, maar ook in werkelijkheid het hoofdkwartier van O.T.

Het eerste nummer van O.T. verscheen in maart 1932, in een oplaag van 500 exemplaren. Het ledental van het genootschap bedroeg toen 89. Tot 1935 verscheen O.T. om de twee of drie maanden. Vanaf januari 1935 kwam het blad maandelijks uit, in den beginne met vier pagina's; later werden de nummers dikker. Het ledental groeide langzaam.

Smit stierf op 26 september 1948. In die maand is een herdenkingsartikel opgenomen, waarin deze bescheiden, harde werker werd geprezen om zijn waarlijk onbaatzuchtige arbeid: ‘Mocht hij dan ook wars zijn van alles wat naar uiterlijke erkenning zweemde, innerlijke voldoening heeft zijn werk hem zeker verschaft’. Hij was inderdaad de motor van O.T. geweest. Voor hem was de opbouw van het genootschap zijn levenswerk. Daarvoor had hij alles overgehad: zijn tijd, zijn energie, zijn geld. Zeker, anderen hadden hem geholpen, hadden hem geadviseerd en geïnspireerd. Van raadgevingen en sympathiebetuigingen alleen kan een onderneming echter niet bestaan. Smit had ook de ondankbare corvee van de kleinigheden op zich genomen, die met de uitgave van een maandblad verbonden zijn. Men kan zeggen dat hij - op het drukken na - het blad geheel alleen verzorgde. Zonder zijn werkkracht en zijn volkomen onbaatzuchtigheid zou er van het idee van 1931 nooit iets terechtgekomen zijn.

De laatste jaren van zijn leven moeten verschrikkelijk voor hem zijn geweest: sedert 1942 wist hij zich door een ongeneeslijke ziekte ten dode opgeschreven. Hij trok zich steeds meer terug in zijn grachtenhuis, studeerde en werkte daar. Na zijn toch nog onverwachte dood in 1948 vond men nog voor vier maanden kopij voor O.T. in zijn studeerkamer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken