Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 60 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 60
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 60Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 60

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 60

(1991)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reacties

■ Marinetaal: Jong geleerd en jong gedaan
J.M. van Dam - Bergschenhoek

In Onze Taal van juli/augustus 1991 betoogt de heer Hanssen (oud-medewerker marinevoorlichting) dat oude marinetermen verdwijnen. Als jeugdig marineofficier kan ik echter constateren dat dit absoluut niet het geval is.

Vrijwel dagelijks wordt aan boord van Harer Majesteits oorlogsprauwen gepraaid via de scheepsomroep: ‘Kabelgast in het kabelgat’, ‘Bottelier aan de valreep’ en ‘Tuigploeg aantreden op de bak’. De machinisten, die overigens nog vaak stokers worden genoemd, dragen nog steeds ketelpakken en kopen hun strootjes bij de tokobaas. Bij de berekening van het katje van de barbier en de spatoe (schoenmaker) wordt maandelijks het emolument baantjesgasten toegepast, en de kajoe kijkt vreemd op als hij wordt aangesproken met timmerman.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden om aan te tonen dat het verdwijnen van oudgedienden niet wil zeggen dat ook hun terminologie verdwijnt; de nieuwe generatie neemt deze woordenschat moeiteloos over.

[pagina 7]
[p. 7]

■ Van gage naar katje
M.J.H. Joosten - docent Indonesisch, Arnhem

In het juli/augustusnummer van Onze Taal schrijft de heer Hanssen onder andere over de invloed van het Maleis op de taalveranderingen bij de marine. Daarbij geeft hij een voorbeeld dat enige correctie behoeft.

Hij schrijft dat katje of kat halen ontstaan is uit het Nederlandse woord gage. Dit woord werd door mensen van Indonesische afkomst uitgesproken als gadjih, een woord dat weer in verbasterde vorm in de marinetaal terugkwam. Hanssen heeft gelijk als hij zegt dat gage uitgesproken werd als gadjih (gaji/gadji). Dit woord kende echter, ook toen al, niet alleen de betekenis ‘vet’ maar ook ‘traktement, soldij, salaris’ (zie naast de moderne Indonesische woordenboeken het Nieuw Maleis-Nederlandsch woordenboek van Klinkert, 1947). Het woord gaji (in diverse spellingvormen) was al geruime tijd in Nederlands-Indië/Indonesië in gebruik in de betekenis ‘gage’. Het WNT omschrijft ‘gage’ als ‘loon of soldij van krijgsvolk en zeevarenden in het algemeen, vroeger inzonderheid van het scheepsvolk in dienst der Oostindische Compagnie, officieren zowel als matrozen...’ Het scheepsvolk heeft destijds de term vermoedelijk geïntroduceerd in Indonesië en ervoor gezorgd dat het in diverse Indonesische talen overgenomen is.

Het woord gadjih in de betekenis ‘vet’ is afkomstig uit het Javaans.

■ Haar-pijn: Middel erger dan de kwaal
Drs. L.C.P. Kanen - Veldhoven

Het systeem dat Peter Verhoeven uitgedokterd heeft om van zijn ‘haar-pijn’ af te komen (Onze Taal juni 1991), is om twee redenen onbruikbaar. Ten eerste is het veel te ingewikkeld, ten tweede levert het slordig Nederlands op.

Als ik zeg ‘te ingewikkeld’ bedoel ik in dit geval ‘te moeilijk om in de praktijk te hanteren en zeker te moeilijk om in de basisvorming, laat staan het basisonderwijs, aan te leren’. Die ingewikkeldheid zit hem in:

a) Het aantal kenmerken waaraan bij het gebruik van (voor)naamwoorden gedacht moet worden: niet minder dan acht! Het is mijns inziens uitgesloten dat het toetsen van woorden aan deze acht kenmerken samen kan gaan met een redelijk tempo van taalproduktie.

b) De onduidelijkheid van de verwijzingskenmerken ‘begrensd’ en ‘collectief’. Voorbeeld 1: waarom is koffie in de zin ‘Lust je koffie?’ <begrensd>? Zonder aanduiding van een bepaalde hoeveelheid lijkt het begrip ‘koffie’ mij juist <onbegrensd>. En wat is er <begrensd> aan eigengemaakte jam of muziek?

Voorbeeld 2: is het een gemiddelde Nederlander zonder al te veel moeite uit te leggen dat ‘een nieuw slot’ niet alleen iets <begrensds> maar ook iets <collectiefs> aanduidt?

Kortom, het wegwerken van ‘haar-pijn’ volgens de methode-Verhoeven leidt tot een andere kwaal: hoofdpijn.

 

Tweede bezwaar: Verhoevens nieuwe ‘regels’ zijn niet alleen onhanteerbaar en onleerbaar, zij leiden in een aantal gevallen ook tot taalverslonzing. Voorbeelden:

-Het personeel is onzeker over de uitbetaling van hun opzeggingsvergoeding.
-Wat doet het kabinet nu? Die grijpt dit artikel aan om te zeggen...
-Duitsland koestert nu Steffi Graf aan haar boezem.

 

In mijn ogen heeft Verhoeven een ingewikkeld systeem bedacht om taalslordigheid te verheffen tot normaal, goed Nederlands. Het zou evenwel beter zijn de ‘haarziekte’ niet als ‘gezond’ te bestempelen, maar haar - en dat is betrekkelijk eenvoudig - te bestrijden door toepassing van de bestaande regels inzake het woordgeslacht en zijn consequenties.

■ Zij/haar en de rol van Neerlandici
Ir. J.A. Klaassen - Waalre

In het openingsartikel van het juninummer 1991 van Onze Taal krijgt de lexicograaf Verhoeven de gelegenheid aan te tonen dat het gebruik van zij en haar ter verwijzing naar onzijdige woorden niet als een taalfout beschouwd mag worden. Hij onderbouwt de geoorloofdheid van deze en andere niet-congruente voornaamwoordelijke aanduidingen met een aantal citaten, en stelt zelfs een tiental regels op waaraan het ‘moderne Nederlands’ zich naar zijn zeggen zou houden.

 

Verhoeven is bij de keuze van zijn voorbeelden niet onbevooroordeeld. Bordewijk, die het woord raad terecht als mannelijk behandelt, hoort er niet bij, want daar heeft Verhoeven nooit aan kunnen wennen. Zijn voorbeelden zijn alle ontleend aan dagbladen, radio en televisie.

Er is op de citaten wel wat af te dingen. Dat naar woorden als het hoofd der school, meisje en dochtertje niet met de bij het onzijdig woordgeslacht behorende voornaamwoorden het en zijn wordt verwezen, wisten wij allang; hier prevaleert de betekenis boven het grammaticale geslacht. In het voorbeeld ‘Lust je koffie?’ ‘Ja, dat wil ik wel’ verwijst dat niet naar het zelfstandig naamwoord koffie, maar naar een begrippencomplex: het koffie drinken en alles wat erbij hoort. In het voorbeeld ‘Wat doet het kabinet? Die grijpt dit artikel aan om te zeggen...’ hebben wij niet een voorbeeld dat representatief is voor geschreven Nederlands; zelfs menig dagblad zou zich daarvoor generen. Dat geldt ook voor de zin ‘Het mooie van muziek is dat het zoveel vakjes kent.’

Verhoeven betoogt dat de verschuiving naar zij en haar volledig in de taalontwikkeling past. Hij beperkt zijn voorbeelden echter tot de media, en kiest daarmee voor een taalkring waarvan de slordigheid berucht is. Het behoort evenzeer tot de taalontwikkeling dat een belangrijke groep van schrijvers zich blijft ergeren aan het incongruente gebruik van zij en haar. Wie met vrucht het gymnasium heeft doorlopen, heeft een helder beeld van de grammatica gekregen en zal zich er zelfs door neerlandici niet van laten overtuigen dat ‘het Havenziekenhuis vraagt voor haar verloskundige afdeling...’ correct Nederlands is.

 

De hulde die Verhoeven aan ‘de taalontwikkeling’ brengt, is fataal voor het taalonderwijs. Het is tekenend dat zijn betoog een prominente plaats krijgt in een nummer van Onze Taal. Dit wijst erop dat hij in de redactie medestanders heeft. Zijn neerlandici niet bezig particuliere hobby's uit te leven ten koste van de modale, gewetensvolle taalgebruiker?

■ Antwoord aan Kanen en Klaassen
Peter Verhoeven

Bestudering van niet de Latijnse, maar de Nederlandse grammatica heeft mij geleerd dat er twee fundamenteel verschillende grammatische mechanismen zijn: een syntactisch mechanisme dat bijvoeglijke woorden congruent maakt met het woordgeslacht van het zelfstandige naamwoord, en een semantisch dat een voor-

[pagina 8]
[p. 8]

naamwoordelijke aanduiding aanpast aan de persoon of zaak waarnaar een antecedent verwijst. Bij het tweede is congruentie tussen voornaamwoord en antecedent niet verplicht. De regels die ik geformuleerd heb, stemmen aardig overeen met wat kinderen op jonge leeftijd in feite leren. Daarna moeten zij op school een veel ingewikkelder systeem slikken, dat ver afstaat van de dagelijkse taalpraktijk en dat ze nooit zullen beheersen: ze moeten een woordenlijst blijven raadplegen. Mijn regels zouden voor het onderwijs juist een weldaad zijn.

 

Kanen en Klaassen vinden mijn voorbeelden ‘fout’ of ‘slordig’, omdat zij uitgaan van de juistheid van de regels uit de Woordenlijst. Ik raad hun aan de leidraad van die lijst eens goed te lezen; daar rapporteert de commissie een overdaad aan uitzonderingen en twijfelgevallen die naadloos in de door mij gegeven regels zijn ingepast: mijn regels zijn een beschrijving van de taalpraktijk en ze zijn theoretisch beter gefundeerd dan de absurde voorschriften uit de Woordenlijst. Dat Klaassen journalisten niet als serieus te nemen taalgebruikers ziet, mag hij zelf weten.

■ Een anti-Duitse definitie van ‘kultuur’
J. Posthumus - Roden

In zijn rubriek ‘Het kastje van Barbanelle’ brengt Ewoud Sanders in het juninummer op blz. 14 een anti-Duitse definitie van kultuur ter sprake, een begrip dat in Kramers' Woordentolk zou zijn omschreven als ‘gebezigd voor alles wat kolossaal, ploertig aanmatigend of onmenselijk barbaars is’. Deze definitie bestempelt hij vervolgens als een geval van ‘lexicografisch verzet’. Zijn verhaal behoeft correctie en aanvulling.

Sanders, die zo vriendelijk was mij zijn bron ter inzage te geven, blijkt te zijn afgegaan op een nogal slordige, en daardoor misleidende passage in een gedenkboek van uitgeverij Van Goor. Wie in de gelegenheid is de Woordentolken zelf op te slaan - ik heb er een flinke collectie van kunnen aanleggen - ziet dat de zaak anders in elkaar steekt. Allereerst moet worden opgemerkt dat het in de Tweede Wereldoorlog zo beladen begrip kultuur, met de karakteristieke door de nationaal-socialisten gepropageerde k-spelling, in geen enkele Woordentolk te vinden is. De genoemde anti-Duitse definitie komt in werkelijkheid voor in een ruimere context, namelijk bij het Duitse begrip KulturIn algemene zin. Toen de Duitsers ons land binnenvielen, was de 22ste druk van 1939 in omloop, waarin Kultur (D.) inderdaad gedefinieerd stond - ik geef nu het volledige citaat - als: ‘de Duitse beschaving, door anti-Duitsers ook ironisch gebezigd voor alles wat kolossaal, ploertig aanmatigend of onmenselijk barbaars is’. Geen wonder dat, zoals het gedenkboek vermeldt, een directielid van Van Goor daarvoor op het matje werd geroepen.

 

Wie destijds op school zat, zal zich nog herinneren hoe al het leermateriaal moest worden ontdaan van de Duitsers onwelgevallige passages. De boeken mochten pas weer worden gebruikt nadat de nodige wijzigingen waren aangebracht. Iets dergelijks moet ook gebeurd zijn met de nog in omloop te brengen exemplaren van de 22ste druk van de Woordentolk. Er bestaan namelijk exemplaren van die druk met een gewijzigde pagina 447, waarop de ingang Kultur weliswaar is blijven staan, maar nu met de onschuldige definitie: ‘cultuur, beschaving’. De veronderstelling van Ewoud Sanders dat de gewraakte definitie zou zijn voorgekomen in de 23ste druk van 1942 moet op een misverstand berusten. Mr. J.H. Ottervanger, die als eerste de verboden definitie onder de aandacht bracht (Onze Taal juli/augustus 1988, blz. 104), heeft destijds al vastgesteld dat deze daarin niet voorkwam. We hebben hier dus niet te maken met een geval van ‘lexicografisch verzet’: wat aanstoot gaf, was verwijderd en bleef verwijderd.

 

In de eerste naoorlogse uitgaaf, de 24ste van 1947, werd de oude definitie vervolgens weer triomfantelijk opgenomen, zij het met een klein verschil. In plaats van ‘door anti-Duitsers ook ironisch gebezigd’ stond er nu eenvoudig ‘ironisch gebezigd’. Dit betekende dat, terwijl vroeger zowel een neutrale als een denigrerende betekenis mogelijk werd geacht, nu alleen maar de negatieve was overgebleven. Dit achterhoedegevecht tegen de bezetters werd nog voortgezet tot en met de 26ste druk van 1952; in de volgende druk (1956) bleek het lemma te zijn geschrapt.

Van het einde moeten we nu terug naar het begin: wanneer werd onze definitie eigenlijk in de Woordentolk opgenomen? Wie deze voor het eerst onder ogen krijgt, is sterk geneigd een verband te leggen met de nazi-tijd, maar in die periode ligt toch niet de oorsprong. De definitie verscheen namelijk voor het eerst in de 15de druk van 1917, die werd verzorgd door F.P.H. Prick van Wely, een verdienstelijk lexicograaf die ook Kramers' woordenboeken Engels en Frans onder zijn hoede kreeg. Sterke anti-Duitse gevoelens heersten bij sommigen dus ook al tijdens de Eerste Wereldoorlog.

 

Kultur kwam ook in het Engels voor. Dit blijkt uit de grote Oxford English Dictionary, die een flink aantal citaten geeft. Bij de definitie wordt nog vermeld: ‘esp. used in a derogatory sense during the 1914-1918 and 1939-1945 wars’. Zoals boven al werd gememoreerd, lag dit tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland anders. We maakten toen onderscheid tussen onze eigen humane cultuur en de inhumane van de Duitsers en hun trawanten door de eerste te spellen als ‘cultuur’ en de tweede als ‘kultuur’. Dit tijdgebonden specifieke woordgebruik is niet terug te vinden in onze algemene woordenboeken, maar staat, zoals te verwachten was, wel vermeld in G.L. van Lenneps Verklarend Oorlogswoordenboek (1988).

Zoals Ewoud Sanders in zijn artikel al aangaf, zijn uit woordenboeken inderdaad interessante brokken cultuurgeschiedenis op te diepen.

■ ‘Gemeenzaam’ niet in de ANS
J. de Rooij - redacteur ANS, Amsterdam

In Onze Taal van juli/augustus 1991 beweert Jo Daan dat de term gemeenzaam, waar zij bezwaren tegen heeft, ‘ook in de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, gebruikt wordt’. Dat is niet juist. Ik weet niet of het woord gemeenzaam op een van de meer dan 1300 bladzijden van dit boek voorkomt, maar eenvoudig vast te stellen is dat het niet gebruikt wordt om de ‘stijl’ aan te geven, zoals woordenboeken wel doen. De ANS gebruikt voor de aanduiding van stijlgebonden varianten de termen ‘spreektaal’, ‘schrijftaal’ en ‘archaisch’, zoals vermeld en uitgelegd op blz. 12-15. In het register komt de term gemeenzaam dan ook (uiteraard) niet voor.

Jammer dat Onze Taal dus evident onjuiste informatie over de ANS heeft gepubliceerd, wat door auteur en redactie gemakkelijk voorkomen had kunnen worden.

[pagina 9]
[p. 9]

■ Een helpscherm is nog geen hulpscherm
K. Groeneveld - Apeldoorn

Uit de reactie ‘Hulpscherm/Helpscherm’ van drs. A.W.F. Timp (op een eerder artikel van Arthur Kooyman) in Onze Taal van juni 1991 zou blijken dat wij de genoemde samenstellingen als correcte Nederlandse synoniemen kunnen opvatten. Ik meen echter dat Arthur Kooyman dichter bij de waarheid is door helpscherm als een anglicisme op te vatten. Het woord help is een Engels woord, niet de stam van het Nederlandse helpen, ook al lijkt het daar als twee druppels water op. De specifieke functie van een helpscherm (Amerikaans: help screen, help menu) wordt daarbij goed weergegeven door omschrijvingen als gids, wegwijzer of leidraad. Ook het door Arthur Kooyman gebruikte hulpscherm drukt niet uit wat is bedoeld.

Bij hulpscherm denk ik in het Nederlands veeleer aan een versterking van of een toevoeging bij een ‘hoofd’-scherm; vergelijk samenstellingen als hulpkracht, hulpmotor e.d. In het Amerikaans zou men waarschijnlijk van een auxiliary screen spreken.

Aldus bekeken, hebben helpscherm en hulpscherm elk een eigen bestaansrecht; zij zijn niet synoniem.

■ Van ‘help’! naar helpscherm
Drs. A. Kooyman - Edinburgh

De eerste zinnen van mijn artikel ‘Anglicismen in computerhandleidingen’ (Onze Taal januari 1991) luiden ‘Veel computerprogramma's hebben hulpschermen waar de gebruiker informatie kan vinden. Het bevreemdende is dat de meeste programma's (...) de Engelse term laten staan.’ Gezien de kop van de alinea (‘Help’) gewaag ik in mijn tekst dan ook niet van het woord helpscherm, maar van het commando help... in de programma's zelf. De reactie van de heer Timp is het resultaat van niet goed lezen. Immers: primair heb ik het over het woord help..., dat de argeloze gebruiker vanaf het scherm aanstaart. Noch de ANS, noch de heer Timp kunnen dit woord van de betiteling ‘anglicisme’ redden: de Nederlandse taalgebruiker uit zich door middel van dit woord indien hij/zij zich bijvoorbeeld hulpeloos in het water bevindt (‘Help!’). Als zodanig is het in een programma dat hulp wil bieden een ridicuul woord.

■ Mutoscoop
R. van Cleeff - Arnhem

In nummer 7/8 van Onze Taal wordt op blz. 21 gevraagd naar de betekenis van het woord mutoscoop, onder andere in Mutoscopen-Compagnie. Daar weet ik wel een antwoord op. De lezers kennen misschien wel die kleine boekjes van een stuk of twintig blaadjes met op elk blaadje een tekening. Die tekeningen vormen samen een serie. Bij snel ombladeren met de duim vertoont zo'n serie een miniatuur-tekenfilm van een à twee seconden. Scholieren maken zoiets wel eens op de marge van een schoolschrift.

In veredelde vorm werd iets dergelijks gemaakt in de vorm van een serie van enige honderden plaatjes (meestal foto's) die op een as gemonteerd waren; dit geheel was ondergebracht in een soort kiekkast. De as werd langzaam met een elektromotortje rondgedraaid; door in de kast te kijken, kon men ongeveer een halve minuut genieten van een of andere scène, gewoonlijk een goedaardig schunnigheidje. Zo'n apparaat werd kinematoscoop of mutoscoop genoemd (muto = ik verander; skopeo = ik zie).

In mijn jonge jaren (de jaren twintig) zag men zo'n mutoscoop nog wel eens als automaat (waarin men een muntstuk moest gooien) op kermissen of in etablissementen. Ik mag aannemen dat deze apparaten (zowel van hout als van gietijzer) geleverd werden door de ‘Mutoscopen-Compagnie’, een bedrijf dat natuurlijk allang niet meer bestaat, aangezien de mutoscoop geheel uit de tijd is. Hier en daar staat nog een exemplaar in een museum.

 

Met dank aan de heer J. van Klinken te Utrecht voor de afbeelding.



illustratie

■ De hemel te rijk
Jo Daan - Barchem

Het is niet de eerste keer dat ik me afgevraagd heb wat met de rubrieksnaam Malapropismen wordt bedoeld. Mal-à-propos betekent immers óf ‘te onpas’ óf ‘misverstand’. Vele van de gegeven voorbeelden zou ik contaminaties noemen, maar men kan ze ook als fouten aanduiden. Wie maakt echter uit of het dat zijn?

In aflevering 12 (Onze Taal 7/8, blz. 7) hebben enkele inzenders mijns inziens toch wat lichtvaardig geoordeeld en de ter zake kundige redactie van Onze Taal zou de lezers daarvoor moeten waarschuwen. Het duidelijkste voorbeeld is ‘Dan ben je de hemel te rijk’. Van Dale, 11de druk, deel 2, blz. 2404 geeft: ‘de koning, de prins, de hemel te rijk zijn’ met de betekenis ‘zeer gelukkig zijn’. Ook de context geeft me, zelfs na diep nadenken, geen aanleiding te denken aan ‘te onpas, fout of contaminatie’.

Als verkeerd zou zijn wat in Van Dale ‘ook goed’ is, weten de lezers van Onze Taal niet meer waaraan zij zich te houden hebben.

Naschrift redactie

Mevrouw Daan (en andere lezers die reageerden) heeft gelijk: wij hadden de uitdrukking ‘de hemel te rijk zijn’ niet als malapropisme moeten publiceren. Anno 1991 is zij namelijk een ingeburgerde, geaccepteerde en inmiddels door Van Dale erkende variant op ‘de koning/de prins te rijk zijn’.

Als we ‘de hemel te rijk’ enkele jaren geleden hadden gepubliceerd, dan zou waarschijnlijk geen lezer haar als ‘goed’ hebben willen verdedigen. Volgens de 10de druk van Van Dale konden we uitsluitend de koning of de prins te rijk zijn. In Kramers (1990) en de Grote Koenen (1986) zoeken we ‘de hemel’ nog steeds tevergeefs. En het Woordenboek der Nederlandsche Taal? Dat vermeldt in deel XI-II (1924) ‘den koning, prins, de wereld (en derg.) te rijk zijn’. Valt onder dat en derg. ook de hemel? We zochten bij hemel in deel VI (1912) maar vonden niets. Ook het WNT bewijst dat het om een recente aanwinst gaat.

De uitdrukking laat mooi zien hoe sommige malapropismen zich met de tijd een respectabeler plaats in onze taal weten toe te eigenen. Maar dat heeft wel tijd nodig: sommige taalgebruikers zullen ‘de hemel te rijk’ blijven beschouwen ais een malle verhaspeling, misschien ontstaan uit ‘de koning te rijk zijn’ en ‘in de zevende hemel zijn’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.A. Klaassen

  • P.R.F. Verhoeven

  • J. Posthumus

  • J.J. de Rooij

  • Arthur Kooyman

  • R. van Cleeff

  • Jo Daan