Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 63 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 63
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 63Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 63

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.92 MB)

Scans (63.47 MB)

ebook (10.09 MB)

XML (1.65 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 63

(1994)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 293]
[p. 293]

[Kennismakingskatern]

Dit is een kennismakingskatern van een methode in wording voor de bovenbouw van het vwo. Zie voor meer informatie het decembernummer van ‘Onze Taal’ 1994. U kunt meer exemplaren van dit leskatern bestellen bij het Genootschap Onze Taal, telefoon 070 - 3561220, voor f 0,50 per exemplaar. Graag ontvangt de redactie uw commentaar op dit katern en suggesties voor de voortzetting van de serie.

De inleiding

Studietekst
Een wit vel papier. Ik denk nou al een kwartier. De eerste zin wil maar niet komen. Naast mij ligt een schrijfopdracht: Jonge en oude gezichten. Hoe verzinnen ze het!
Jonge en oude gezichten
De winkeliersvereniging heeft een fotowedstrijd uitgeschreven. Stuur foto's in van personen ‘toen en nu’. Vanmiddag wordt een expositie geopend van de vijf winnende fotografen. Talrijke buurtbewoners hangen dan als baby en volwassene te kijk... zonder dat ze toestemming hebben gegeven. Nu al staan er boze volwassenen bij het buurthuis.
Je kunt je wel voorstellen wat er bij zo'n opening kan gebeuren. Doe alsof je erbij geweest bent. Schrijf een verslag voor de stadspagina van de krant van de volgende dag.

Natuurlijk kan ik mij dat voorstellen. Iemand rukt zijn foto's van de wand. Maar er hangen ook heel mooie foto's. En gezichten zijn soms onherkenbaar veranderd. Over die drie dingen wil ik wel wat zeggen. Maar ik weet niet hoe ik moet beginnen!


illustratie

In deze lessenserie leer je hoe je een inleiding schrijft. Lezers krijgen enorm veel teksten aangeboden. Daarom moet een schrijver de aandacht trekken. Anders wordt de tekst gewoon overgeslagen. Ook willen lezers graag snel weten waar een tekst over gaat. Als dat na de eerste zinnen niet duidelijk is, haken ze af. Een inleiding moet dus: 1. de aandacht trekken; 2. vertellen waar de tekst over gaat.

Lees eerst de studietekst hiernaast.

Hoe trek je de aandacht? Er zijn 101 manieren: een foto van dezelfde persoon als baby en als zeventigjarige, een prikkelende titel (‘Hoe lelijk was u in de luier?’), enz. Voor het begin van een verslag, een beschrijving of een betoog volgen hier zeven veelgebruikte manieren, met een kort voorbeeld.

1 de anekdote

Een klasgenote van mij was verliefd. Ze zou na maanden eindelijk ook eens bij de ouders van haar vriend op bezoek komen. De volgende dag kwam ze somber op school. Ze had het uitgemaakt. Ik vroeg waarom. Ze zei: ‘Ik zag die vader. Hij leek sprekend op hem. Maar al die rimpels en die kale kop! Mijn vriend wordt dus ook zo!’

Is de ouderdom zo treurigmakend? De gistermiddag geopende tentoonstelling geeft het antwoord op deze vraag.

2 het citaat

‘Ik vind het uitermate vreemd dat alle drie de raadsleden van de fractie Gemeentebelangen afgebeeld staan’, zei wethouder Crossen. ‘Dit lijkt mij sluikreclame voor een partij die toch al veel aandacht krijgt.’ Wethouder Crossen zei dit gisteren bij de opening van de tentoonstelling ‘Jonge en oude gezichten’ in ons wijkcentrum.

3 de sfeertekening

In de grote zaal van het wijkcentrum hangen de levens van onze buurtbewoners aan de wanden. Wat zou dat meisje met die grote strik hebben meegemaakt voor zij - zeventig jaren later - op het bankje voor het bejaardencentrum werd gefotografeerd? U kunt nu kijken naar honderd levens.

4 de actie-alinea

Twee mensen van middelbare leeftijd lopen naar het wijkcentrum. Hun gezichten staan strak. Zij pikken het niet. Zij willen niet te kijk hangen. De een had niet door dat een huisgenoot een jeugdfoto had afgestaan. De ander dacht dat het voor een goed doel was. En nu dit!

In het wijkcentrum hangen honderd foto's van buurtbewoners, toen en nu.

5 de situatieschets

Hoe trek je als winkeliersvereniging de aandacht? Organiseer eens iets anders dan een bonnenactie of een markt met oude ambachten. Organiseer een fotowedstrijd. En verzin dan ook nog een interessanter onderwerp dan etalages of bijzondere winkelpuien. Neem dan als onderwerp het héle leven. Het resultaat is sinds gisteren te bezichtigen in ons wijkcentrum.

6 de opvallende bewering

De winkeliersvereniging kan honderd processen tegemoet zien wegens schending van privacy. Wie is er op het onzalige idee gekomen om honderd achtbare buurtbewoners zo onttakelend te beledigen? Ga, en overtuig uzelf op de tentoonstelling in het wijkcentrum. Daar hangen ze als baby of kleuter en als oude vrouw of man.

7 de persoonlijke benadering

Zou u aan de wand willen hangen, met een privéfoto uit uw eerste fotoboek, en een foto van hoe u nu bent? Zou u dan willen dat onbekenden langs uw portret schuifelen?

[pagina 294]
[p. 294]

Er zijn nog veel meer manieren om de aandacht te trekken. Bijvoorbeeld de woordspeling (‘Zijn kunstgebitten een wapen tegen de tand des tijds?’), de filosofische overweging (‘Als iemand op een foto helemaal veranderd is, dan kun je dat toch alleen maar zeggen omdat er iets gelijk gebleven is. Maar wat blijft er dan gelijk?’) en de vergelijking (‘Hebt u wel eens een appel een winter bewaard? Dan weet u het verschil tussen een babyface en een oudevrouwtjesgezicht.’) En nog is hiermee de opsomming niet volledig. Je kunt ook een samenvatting geven waardoor duidelijk wordt waarom de lezer deze tekst moet lezen, of met een definitie beginnen van het te behandelen onderwerp, of openen met een dialoogje tussen personen die bij het onderwerp betrokken zijn. Nogmaals, er zijn 101 manieren.

 

Natuurlijk is niet elke manier altijd even geschikt. Een actie-inleiding past bij een onderwerp met actie. Een citaat-inleiding kan alleen als het citaat direct betrekking heeft op het onderwerp, enz. Waar het om gaat, is dat je als auteur de aandacht moet trekken en dat je dit op verschillende manieren kunt doen. Als je dit weet, hoef je minder lang na te denken over de eerste zinnen.

vragen en opdrachten

1Waaruit blijkt in de tekst dat er meer dan zeven typen inleidingen zijn? Hoeveel inleidingen worden er in totaal genoemd?
2Benoem het type inleiding waarmee deze studietekst begint.
3Herschrijf de inleiding van deze studietekst met een inleiding van het type ‘definitie’. Voldoe daarbij ook aan de twee eisen voor een inleiding.
4Geef in het volgende schema aan welke typen inleiding je bij uitstek geschikt vindt voor een bepaald type tekst. Hier alvast één voorbeeld:

type inleiding type tekst
verhaal betoog beschrijving verslag
anekdote + - - +
citaat        
sfeertekening        
enz.        

Vergelijk de uitwerking van je opdracht met die van een klasgenoot, en bespreek enkele verschillen.



illustratie

1 opbouw

In een inleiding moet je niet alleen de aandacht trekken. Je moet ook aangeven waarover de tekst gaat. Je kunt de inleiding dus pas definitief schrijven als je weet wat je wilt zeggen.

 

Wanneer je moeite hebt met de opbouw van een tekst, dan komt dat vaak doordat je eigenlijk niet weet wat je wilt zeggen. Stel dat je de volgende opdracht hebt gekregen:

Schrijf een betoog over de volgende stelling: ‘Bejaardenzorg wordt te duur. Bejaarden moeten door hun kinderen worden verzorgd, net zoals in India.’

Je hebt dit onderwerp gekozen omdat je het niet met de stelling eens bent, maar wat nu? Hoe zet je dan een betoog op? Een leerling kreeg na even brainstormen en praten met huisgenoten de volgende invallen en ideeën:

 

1De uitgaven voor het leger zijn ook te hoog!
2Wat moeten bejaarden dan die geen kinderen hebben?
3Die bejaarden hoeven toch niet zo luxe te wonen!
4Mijn ouders hebben niet eens ruimte in huis voor opa.
5Ik zou het wel leuk vinden om mijn opa vaker te zien.
6Mag je India zomaar vergelijken met Nederland?
7Willen bejaarden wel bij hun kinderen wonen?

 

Nu komt de kunst van de opbouw. Als je alle invallen achter elkaar zou uitwerken, krijg je nog geen goed opgebouwde tekst. Eerst moet je kijken of je alle invallen kunt gebruiken. Als je kritiek wilt leveren op de stelling, past punt 5 misschien niet in je betoog. Je moet dus eerst selecteren.

 

De invallen heb je in willekeurige volgorde genoteerd. Nu moet je kijken welke bij elkaar horen.

opdracht 1.1

Verdeel de zes overgebleven invallen in groepjes van twee of drie, bijvoorbeeld ‘financiën’ (1 en 3) of ‘huisvesting van bejaarden’ (3 en 7). Vergelijk je indeling met die van een klasgenoot, en ga na wat de oorzaak is van eventuele verschillen.

 

Het maken van een indeling gaat vaak gemakkelijker wanneer je je laat leiden door het type schrijfopdracht. De stelling in deze schrijfopdracht bestaat eigenlijk uit een voorstel voor een maatregel met argumenten. De maatregel luidt: ‘Bejaarden moeten door hun kinderen worden verzorgd.’ Er worden twee argumenten gegeven: ‘Bejaardenzorg is te duur’ en ‘In India doen kinderen dat ook’.

Wanneer je een betoog wilt houden tegen een voorgestelde maatregel, kun je vaak een vijftal dingen doen:

 

betoog tegen een maatregel: algemene onderdelen

1Toon aan dat de maatregel in deze vorm niet nodig is.
2Bestrijd de argumenten voor de voorgestelde maatregel.
3Trek de uitvoerbaarheid van de maatregel in twijfel.
4Toon aan dat de maatregel niet helpt.
5Toon aan dat er een veel betere maatregel denkbaar is.
[pagina 295]
[p. 295]

Een betoog tegen een voorgestelde maatregel bevat vaak dezelfde elementen. Hierbij doet het er dan minder toe of de maatregel betrekking heeft op bejaardenzorg of op de rommel rond een koffieautomaat.

 

Nu terug naar de zeven invallen. Deze kun je ordenen volgens de algemene onderdelen. Inval 1 bestrijdt de waarde van het eerste argument: het kan wel waar zijn dat bejaardenzorg te duur is, maar de uitgaven voor het leger zijn ook te hoog. Inval 2 gaat in op de uitvoerbaarheid van de maatregel.

opdracht 1.2

Orden de invallen 3, 4, 6 en 7 volgens het betoog tegen een maatregel. Geef hierbij ook argumenten.

opdracht 1.3

Vergelijk de uitkomsten van opdracht 1.2 met die van enkele klasgenoten, en ga na of je het eens kunt zijn met de argumentatie.

 

Na het noteren van de invallen heb je nu geselecteerd (inval 5 is geschrapt) en gekeken wat bij elkaar hoort in een betoog tegen een maatregel. Nu komt het probleem van de volgorde waarin je je invallen behandelt.

 

De volgorde is afhankelijk van waar jij als auteur naartoe wilt werken. Als je bijvoorbeeld een pleidooi wilt houden voor een internationaal vergelijkend onderzoek, dan kun je heel goed met het India-argument eindigen. Als je vindt dat bejaardenzorg onnodig duur is, kun je het financiële deel aan het eind zetten (de invallen 1 en 3). De volgende indeling werkt toe naar problemen voor de volgende generatie. De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de invallen.

 

1Inleiding
2Vergelijking met India (6)
3aWat is te duur? (1)
3bHet kan best goedkoper (3)
4aMogen bejaarden misschien zelf beslissen (7)
4bNiet elke bejaarde kan ergens terecht (2)
5Niet elk gezin heeft ruimte (4)
6Conclusie

 

Pas als de volgorde duidelijk is, weet je waar je met de tekst naartoe wilt. Nu kun je ook je inleiding schrijven. In de inleiding kun je dan aangeven waar je als auteur naartoe werkt.

opdracht 1.4

Schrijf nu een inleiding bij de indeling hierboven.

opdracht 1.5

Maak een andere indeling, bijvoorbeeld met het India-argument aan het einde, en schrijf ook daarvoor een inleiding.

2 zinnen

Een inleiding moet ook de aandacht van de lezer trekken. Korte zinnen kunnen daarbij helpen. Maar bij tien korte zinnen achter elkaar wordt de tekst al snel saai. Afwisseling van korte en lange zinnen is vaak belangrijker.

 

De studietekst begon met vier zinnen. Deze zijn in de volgende passage tot één zin verwerkt.

Terwijl naast mij een schrijfopdracht ‘Jonge en oude gezichten’ ligt, denk ik nou al een kwartier boven een leeg vel papier omdat de eerste zin maar niet wil komen.

opdracht 2.1

Welk begin vind je levendiger, en waardoor wordt dat veroorzaakt?

opdracht 2.2

Onderstreep de woorden die je nodig hebt om van enkele korte zinnen een lange zin te maken. Tot welke woordsoort behoren die woorden? Noem nog vijf woorden waarmee je zinnen kunt verbinden.

opdracht 2.3

Bekritiseer de tweede zin van de voorlaatste alinea van de studietekst, en stel een verbetering voor met ‘ten eerste’, ‘ten tweede’ en ‘ten derde’.

opdracht 2.4

De volgende vier zinnen kunnen in 24 verschillende volgordes worden gezet.

1. Ik stond op wacht. 2. Ik zag de vijand naderen. 3. Ik opende het vuur. 4. Ik sloeg de aanval af.

Geef twaalf mogelijke volgordes, en maak daarbij gebruik van woordjes als ‘toen’, ‘terwijl’, enz. Hier de eerste als voorbeeld: Ik sloeg de aanval af doordat ik het vuur opende toen ik de vijand zag naderen terwijl ik op wacht stond.

opdracht 2.5

In welk type inleiding zou je eerder korte zinnen gebruiken en in welk type lange?

3 woorden

opdracht 3.1

Vergelijk de eerste passage uit de studietekst met de volgende herschrijving. Geef bij elke verandering aan of je die beter, slechter of even goed vindt, en waarom.

‘Een leeg A4tje. Ik peins nu al vijftien minuten. Ik kan maar geen begin verzinnen. Een schrijfopdracht Jonge en oude gezichten grijnst mij aan. Hoe verzinnen ze het!’
[pagina 296]
[p. 296]

Goede schrijvers nemen zelden genoegen met het eerste woord dat hun te binnen schiet. Als de ruwe tekst af is, lezen ze de tekst nog eens hardop, om te hóren of de formulering (nog) beter kan. Beter wil vaak zeggen: preciezer en beeldender.

Om iets precies te zeggen, moet je veel synoniemen kennen. Synoniemen zijn woorden die ongeveer hetzelfde betekenen. Soms kun je ze wel door elkaar gebruiken, zoals dikwijls en vaak, maar soms ook niet. Neem bijvoorbeeld fragiel en bros. Deze woorden betekenen wel hetzelfde, maar niemand zegt ‘een bros meisje’ of ‘een fragiele beschuit’.

Synoniemen kun je vrij gemakkelijk leren door: a. veel goede tv- of radio-programma's te bekijken en te beluisteren; b. veel kranten te lezen; c. veel goede boeken te lezen; d. goed te luisteren naar mensen om je heen.

 

Heel belangrijk voor een goede woordkeus is dat twee dezelfde woorden niet dicht bij elkaar staan. In de herschrijving hierboven zie je zoiets. Twee keer vlak bij elkaar het woord verzinnen. Dat kan een tekst eentonig maken. De laatste zin kun je veranderen in bijvoorbeeld: ‘Hoe komen ze op zoiets!’ Je kunt ook het eerste verzinnen veranderen in bedenken.

opdracht 3.2

Probeer voor de gecursiveerde woorden in de volgende zin uit ‘4 de actie-alinea’ een beeldender synoniem te vinden.

Twee mensen van middelbare leeftijd lopen naar het wijkcentrum. Hun gezichten staan strak.

Om iets beeldend te kunnen zeggen, kun je gebruik maken van beeldspraak of stijlfiguren. Een voorbeeld van beeldspraak is de ‘personificatie’. Dit betekent dat een ding of een begrip wordt voorgesteld als een levend wezen. In de herschrijving bij 3.1 wordt de schrijfopdracht voorgesteld als een grijnzende persoon.

opdracht 3.3

De eerste zin van ‘3 de sfeertekening’ bevat een personificatie. Herschrijf deze zin in niet-beeldend taalgebruik.

opdracht 3.4

Luister naar de Ster of lees advertenties, en noteer drie personificaties. Herschrijf de zinnen zonder personificatie.

opdracht 3.5

Soms is het juist wel aardig dat twee of meer dezelfde woorden dicht bij elkaar staan:

 

-Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
-Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.

 

Zoek of verzin zelf nog enkele voorbeelden met dezelfde werkwoorden of zelfstandige naamwoorden in één zin. Bedenk ook een zin met twee dezelfde lidwoorden naast elkaar.

opdracht 3.6

Maak vijf zinnen met twee voegwoorden naast elkaar en van elkaar vandaan, zoals in:

-Hij zei dat, als hij beter was, hij weer zou komen.
-Hij zei dat hij weer zou komen als hij beter was.

 

Leg de vijf zinsparen voor aan enkele volwassenen in je omgeving, en vraag welke variant zij beter of mooier vinden, en waarom. Vergelijk je bevindingen met die van enkele van je klasgenoten.

4 presentatie

Je kunt een inleiding ook verlevendigen door een persoon sprekend in te voeren. Je moet dan de woorden van die persoon letterlijk weergeven. Zie bijvoorbeeld in de studietekst ‘2 het citaat’. Je kunt hiervoor ‘enkele tekens’ of ‘dubbele tekens’ gebruiken. Een citaat kun je op de volgende manieren in de zin opnemen:

 

1‘Ik vind het uitermate vreemd dat alle drie de raadsleden van de fractie Gemeentebelangen afgebeeld staan’, zei wethouder Crossen.
2‘Ik vind het uitermate vreemd’, zei wethouder Crossen, ‘dat alle drie de raadsleden van de fractie Gemeentebelangen afgebeeld staan.’
3Wethouder Crossen zei: ‘Ik vind het uitermate vreemd dat alle drie de raadsleden van de fractie Gemeentebelangen afgebeeld staan.’

 

Kijk goed naar de komma's, de dubbele punt, en de punt voor het laatste teken, het zogenoemde ‘afhalingsteken’. Je mag ook aanhalingstekens gebruiken bij technische woorden. Dat gebeurde in de vorige zin bij het woord ‘afhalingsteken’.

opdracht 4.1

Herschrijf ‘4 de actie-alinea’ door sprekende personen in te voeren.

opdracht 4.2

Open een inleiding bij het betoog over bejaardenzorg met een discussie tussen twee personen.

Slotopdracht

Neem een opstelonderwerp en brainstorm over wat je wilt zeggen. Groepeer daarna de invallen, en zet de onderdelen in een voor jou logische volgorde. Schrijf vervolgens drie inleidingen. In die inleidingen moet je de aandacht van de lezer trekken en zeggen waar de tekst over gaat.

Let in de eerste inleiding speciaal op afwisseling in zinslengte. Gebruik in de tweede inleiding een beeldende woordkeus, en voer in de derde inleiding een persoon sprekend in.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken