Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 64 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 64
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 64Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 64

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.78 MB)

Scans (217.87 MB)

ebook (12.73 MB)

XML (1.70 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 64

(1995)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

Reacties

■ Foute al-zin
Peter Wesselink - Maastricht

In Onze Taal van september behandelt Gerard Sweep (op blz. 212) het verschijnsel hypercorrectie bij het schrappen van weglaatbare functiewoorden als om, dan, enzovoort. Hij haalt hierbij een zin aan van journalist Hofland waarin ten onrechte het (samenvattende) woordje dan zou zijn weggelaten. De zin luidde: ‘Zelfs al versta je niets van het sportverslag weet je toch meteen dat het over voetbal gaat.’ (NRC Handelsblad)

Deze zin is inderdaad niet correct, maar volgens mij om een andere reden. Hier is sprake van een inleidende bijzin, ingeluid door het voegwoord met ‘veronderstellend-toegevende functie’ al, hier gecombineerd met zelfs. Een al-zin veroorzaakt geen inversie in de zin die erop volgt. De rompzin behoudt zijn volgorde alsof er geen inleidende bijzin aan voorafgaat. De ANS geeft op blz. 662 als voorbeeld: Ook al moest ik mijn kinderen uit bedelen sturen, zó'n baan zou ik nooit geaccepteerd hebben!

Weglating van de al-zin in de zin van Hofland maakt meteen duidelijk waar de fout schuilt: (Zelfs al versta je niets van het sportverslag) weet je toch meteen dat het over voetbal gaat. De zin had geen inversie moeten krijgen; hij had moeten luiden: Zelfs al versta je niets van het sportverslag, je weet toch meteen dat het over voetbal gaat.

■ Het zoeken naar de volmaakte taal
Dr. Willem Verloren van Themaat - Amsterdam

Doet Umberto Eco in zijn boek Europa en de volmaakte taal recht aan het huidige Esperanto? Als ik mag afgaan op het artikel Oiropa pitschn van Peter Burger in Onze Taal (oktober 1994), zeg ik ‘nee’. Eco behandelt vrijwel uitsluitend de constructie van de kunsttalen, en niet hun latere gebruik.

Eco karakteriseert de cultuurgeschiedenis van de kunsttalen als een ‘zoeken naar de volmaakte taal’. Dat geldt voor de kunsttalen die het nooit verder hebben gebracht dan tot project. Die karakterisering is ook adequaat voor de kunsttaalbewegingen die zich geheel verloren in theoretische interlinguïstische discussies, zoals Novial. Deze bewegingen zijn alle te gronde gegaan. Zo niet het Esperanto, de succesrijkste kunsttaal.

Zamenhof, de ‘schepper’ van deze taal, was ook een zoeker naar de volmaakte taal, althans zolang hij bezig was het Esperanto te ontwerpen. Maar voor de periode sinds de zogenoemde ‘Onaantastbaarverklaring van het Fundament’ van het Esperanto is deze karakterisering van Eco niet meer van toepassing. Vanaf die tijd zijn er zeer veel goede sprekers en schrijvers actief geweest in het Esperanto, geheel volgens de wens van Zamenhof. Om nu het succes van Zamenhofs cultuurstrategie te beoordelen, moet Eco niet de werken van Zamenhof lezen, maar de beste boeken en toespraken in het Esperanto beoordelen. Wie de artistieke waarde van het medium film wil beoordelen, zal toch ook niet de films van de uitvinder van het medium film gaan zien? Hij zal toch eerder een kenner van de filmkunst vragen wat de beste films zijn, en die gaan bekijken?

■ Esperanto: méér dan sier
Wouter F. Pilger - Lelystad

In Onze Taal van oktober 1994 wijdt Peter Burger in een bespreking van Umberto Eco's boek Europa en de volmaakte taal enkele woorden aan het Esperanto. Het is jammer dat het verschil tussen het Esperanto en andere pogingen tot het scheppen van een taal voor internationaal gebruik - een verschil dat de heer Eco wél kent - niet goed uit de verf komt. Het Esperanto op één hoop gooien met de ‘mislukkingen’ waarvan ‘de bedenker zelf, moederziel alleen, de enige spreker’ is, is pertinent onjuist.

Terwijl voor de andere genoemde pogingen geldt dat ze meestal één en soms ten hoogste enkele duizenden gebruikers gehad hebben, moeten we voor het Esperanto de tegenwoordige tijd gebruiken en aan veel hogere aantallen denken.

Het aantal mensen dat Esperanto gebruikt, is niet bekend. De Nederlandse Esperanto-organisaties hebben samen enkele tienduizenden leden. Voor sommige landen is bekend dat slechts 2 à 10% van de mensen van wie men wéét dat ze hetzij in het Esperanto corresponderen, hetzij boeken of tijdschriften in het Esperanto lezen, lid zijn. Anderen hebben daar het geld niet voor. (In Oost-Europa zijn de aantallen betalende leden in de laatste jaren drastisch gedaald.) Velen hebben in het geheel geen behoefte aan het lidmaatschap van een vereniging. (Ook ondergetekende en zijn drie Esperanto-sprekende gezinsleden zijn geen lid van een landelijke Esperanto-organisatie!) Het aantal Nederlandstaligen dat - min of meer geregeld - Esperanto gebruikt, moet dus eerder in de honderdduizenden lopen. Ook de voor sommige landen bekende aantallen verkochte woordenboeken wijzen in die richting. Enkele voorbeelden: Pools, 1969: 10.000; Russisch, 1974: 40.000; Chinees, 1984: 58.000. Het betreft hier steeds uitgaven waarvan weer een nieuwe druk is verschenen. Het zijn dus minimumverkoopcijfers. Zouden al die mensen het boek ‘voor de sier’ in de boekenkast gezet hebben?

■ Van Oiropa pitschn naar interlingua
F. Goudkuil - Beekbergen

In de dagen voor de Tweede Wereldoorlog werd op diverse scholen geëxperimenteerd met Esperanto, een taal die heel wat gemakkelijker was dan het Frans met zijn ingewikkelde grammatica (of het Engels met zijn onmogelijke

[pagina 47]
[p. 47]

uitspraak). Maar ook het Esperanto had zijn onvolkomenheden. De taal diende geschreven te worden met aparte lettertekens vanwege de fonetische uitspraak. In die dagen kwamen de eerste schrijfmachines op de markt en die hadden die lettertekens niet. Ook moest men weten wat een vierde naamval was, terwijl de naamval voor een mannelijk woord juist in die dagen voor het Nederlands werd afgeschaft. De heer Zamenhof, die het Esperanto had opgesteld, stelde na de vele kritiek voor om het Esperanto te schrijven met normale, op de schrijfmachine voorkomende letters, de vierde naamval af te schaffen en bijvoorbeeld de meervoudsuitgang met een s te schrijven in plaats van met de j. Er ontstonden toen verschillende Esperanto's, onder andere het Ido.

In 1924 werd de International Auxiliary Language Association opgericht, een studiegroep van taalkundigen van diverse nationaliteiten. Aanvankelijk was het de bedoeling het Esperanto dermate te verbeteren dat het bruikbaarder zou worden. Maar uiteindelijk stelde men vast dat een internationale taal niet zo nodig uitgedokterd behoefde te worden. Alle belangrijke talen komen onderling zoveel overeen dat zij tot één grote taalfamilie kunnen worden gerekend. Zo hebben het Engels, Spaans, Portugees en Frans niet minder dan circa 25.000 internationale woorden gemeen. Langzaam groeide uit vele jaren van research en vergelijkende taalstudie Interlingua, geënt op de belangrijkste talen en vrijwel a prima vista te begrijpen.

Interlingua, per se vocabulario international e su grammatica simple, es comprensibile pro plus de personas que un altere lingua existente sur nostre planeta!
Al lectores de Onze Taal nos offere gratis: un breve grammatica e vocabulario, le magazin international ‘Panorama’ e un catalogo de publicationes in Interlingua.

Servicio de Libros U.M.I.,
Zonnegloren 30,
7361 TL Beekbergen.

■ Zowel...als: een andere analyse
Ir. J.A. Klaassen - Waalre

In het artikel Zowel enkelvoud als meervoud is/zijn goed? (Onze Taal oktober 1994, blz. 242) worden zowel...als-constructies en nevenschikkingen met en mijns inziens te veel over één kam geschoren. In de zowel...als-constructie is er maar één kern, en dat is de woordgroep die op zowel volgt. In de nevenschikking met en zijn beide nevenschikkende delen kern. In (1) is alleen Jan onderwerp; in (2) is Jan en Piet onderwerp:

(1)Zowel Jan als Piet is ziek
(2)Jan en Piet zijn ziek

 

De constructie zowel... als is een meer uitgebreide vorm van zo...als. Deze laatste constructie zit net zo in elkaar als evenzeer...als. (1) is dus goed vergelijkbaar met:

(3)Jan is evenzeer ziek als Piet (ziek is).

 

Bij deze zin zal niemand moeite hebben met de ontleding:

-Jan: onderwerp van de hoofdzin,
-Piet: onderwerp van de bijzin.

Ik zie geen enkele reden om (1) niet op dezelfde manier te ontleden:

(4)Jan is ziek, zowel als Piet ziek is.

 

Na een kleine herschikking van de woorden:

(5)Jan, zowel als Piet (ziek is), is ziek.

Naschrift redactie

De analyse van de heer Klaassen is zeker verdedigbaar. Wij zien alleen als moeilijkheid dat voor taalgebruikers anno 1994 niet meer aan te tonen is dat zowel als Piet eigenlijk een onvolledig bijzinnetje is.

In elk geval heeft de zowel...als-constructie in de loop van de tijd een andere interpretatie gekregen: die van een nevenschikking, zoals in Jan en Piet.

■ Glimlachend roergebakken
A.G. van Roode - Nieuw Vennep

In Onze Taal van november 1994 vraagt Frank Jansen zich in de rubriek ‘Afkokers’ onder het kopje ‘Dubbelwerkwoorden’ af wat het correcte voltooid deelwoord is van werkwoorden als vriesdrogen. Heeft Van Dale gelijk met gevriesdroogd, of kan het - wat Frank Jansen meent - ook vriesgedroogd zijn? Volgens Jansen wordt de keuze bepaald door de mate waarin iemand met de beschreven handeling vertrouwd is. Een ervaren kok zou dus eerder van geroerbakt spreken dan een eerstejaarsstudent die net op kamers woont. Deze laatste zou dan, althans de eerste maanden nog, spreken van roergebakken na de bereiding van zijn eenpansmaaltijden.

In zijn artikel gaat Jansen echter voorbij aan de morfologische verschillen die in onze taal bestaan tussen de scheidbaar en onscheidbaar samengestelde werkwoorden bij de vorming van het voltooid deelwoord. De samengestelde werkwoorden die Jansen met ‘dubbelwerkwoorden’ aanduidt, zijn werkwoorden die bestaan uit de stam van een werkwoord, gevolgd door een ander werkwoord (zie ANS, § 8.5.2.5, blz. 514). Al deze werkwoorden zijn onscheidbaar samengesteld: de delen kunnen niet los van elkaar in een zin voorkomen. Dat is te controleren aan de hand van een constructie met te: durf jij in zo'n pan te roerbakken? Hij zat bijna een uur te eetlezen (niet: roer te bakken en eet te lezen). De delen van onscheidbaar samengestelde werkwoorden kunnen ook bij de vorming van een voltooid deelwoord niet worden gescheiden door ge-. Een constructie als: ‘Ik heb fijn rolgeschaatst’ kán niet. Derhalve is het ook: geroerbakt, gezingzegd en gevriesdroogd.

Waarom zijn dubbelwerkwoorden altijd onscheidbaar samengesteld? In ons taalsysteem lijkt in de zin geen plaats voor een vrijstaande werkwoordstam die geen persoonsvorm is. ‘Ik schaats iedere dag rol’ klinkt ons als onzin in de oren, evenals ‘ik bak eens in de week roer’ en ‘het regent de hele dag al stort’.

Er doet zich overigens een merkwaardig verschijnsel voor bij de vorming van voltooide deelwoorden van dubbelwerkwoorden. Als het tweede werkwoord een sterk werkwoord is, wordt dat toch zwak vervoegd: geglimlacht, geroerbakt, gezweefvliegd. Dat lijkt een taalkundige wetmatigheid. De spraakmakende gemeente ervaart deze wetmatigheid bij nieuwe samenstellingen toch als strijdig met de regels van de sterke vervoeging. Dat leidt tot constructies als stofgezogen (komt al weinig meer voor), roergebakken en eetgelezen, waarbij men dan - terecht - opnieuw iets voelt wringen: klopt dit nu wel? Bij glimlachen doet zich die moeilijkheid niet voor, maar dat woord kennen we al ruim tweehonderd jaar, wat niet gezegd kan worden van roerbakken, zweefvliegen en zingzeggen! Dit conflict wordt in het dagelijkse leven veelal handig omzeild door van deze werkwoorden de onbepaalde wijs te gebruiken of door, indien mogelijk, alleen het tweede werkwoord te vermelden: Heb je de kamer al gezogen? Het vloog heerlijk bij die thermiek.

[pagina 48]
[p. 48]

Eerst na verloop van lange tijd zullen vormen als gevriesdroogd en gezingzegd werkelijk gemeengoed worden. In die zin heeft Frank Jansen gelijk als hij eindigt met de opmerking dat wij pas over enige tijd toe zijn aan geroerbakt.

■ Meisjesnaam? eigennaam!
M.S.A. Wildenburg-Ruberg - Borne

In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ (novembernummer 1994) spreekt de Taaladviesdienst over meisjesnaam in het stukje Geachte mevrouw Vos-Damen.

Mijn meisjesnaam is Maria. In mijn 38-jarig huwelijk ben ik vele malen in aanvaring gekomen met mensen die mij vroegen naar mijn meisjesnaam. Ik antwoordde dan steevast: u bedoelt zeker mijn eigennaam? Het woord meisjesnaam heeft voor mij - in deze context - iets denigrerends.

■ Wettelijke aanpassing van familienamen
(naam en adres bekend bij de redactie)

Frank Jansen vergelijkt in z'n afkoker ‘Purisme op z'n Slowaaks’ in november 1994 de wettelijke bepalingen omtrent naamgeving in Slowakije met die in Nederland. Hij meent dat er een groot verschil bestaat tussen de vrijheid hier en de bedilzucht van de Slowaakse overheid, die de vrouwelijke leden van de Hongaarse minderheid de uitgang -ova (‘dochter van’) probeert op te dringen.

Het verschil is minder groot dan hij denkt. Ook de Nederlandse overheid grijpt in bij de naamgeving van minderheden. Zo is mij een geval bekend waarin een Tsjechische mevrouw haar oorspronkelijke naam Novakova gewijzigd zag tot Novak in haar Nederlandse paspoort, omdat Novak de naam van haar vader was. Ook de spelling van de namen van immigranten uit Turkije wordt door Nederlandse ambtenaren wel eigenmachtig aangepast.

Tenzij Jansen van mening is dat een en ander wijst op de onderdrukking van Tsjechische of Turkse immigranten in Nederland, moeten we op grond van het voorgaande concluderen dat het corrigeren van uitheemse namen niet direct een aanwijzing hoeft te zijn voor het onderdrukken van minderheden.

■ Waarom ze hun Vlaams liever zien verdwijnen
Albert J. Dijkstra - Kortrijk, België

Kas Deprez fulmineert in het novembernummer van Onze Taal tegen schoolmeesters als Mia Doornaert, Eugène Berode en Johan Anthierens, die hij ervan beticht alles wat Vlaams riekt, te willen uitbannen, waardoor deze taalvariant tot totale onvruchtbaarheid vervalt.

Hij gaat wel erg ongenuanceerd te werk. Ik miste vooral aandacht voor het probleem dat de verschillende aspecten van taalgebruik (uitspraak en woordkeus, grammatica en stijl) een verschillende benadering behoeven. Zo kan ik het volledig met Deprez eens zijn als hij vrijheid op het vlak van uitspraak en woordkeus bepleit, terwijl ik bezwaar blijf hebben tegen barbarismen, bijvoorbeeld verstaan in de betekenis van ‘begrijpen’, waarbij zij opgemerkt dat Deprez zich in zijn artikel aan dit germanisme bezondigt. Dat Doornaert en de andere ‘schoolmeesters’ daar wat aan willen doen, is alleen maar verrijkend. Dat geldt ook voor ongrammaticale uitingen als ‘Met zo'n prijzen’, de telefoon beantwoorden met ‘Het is met ik’, en uitspraken als ‘Het is gedaan geweest/geworden’.

Onder de noemer ‘stijl’ wil ik twee geregeld ter sprake komende aspecten onderscheiden: het al dan niet opsplitsen van samengestelde werkwoorden en de woordvolgorde. Ik zeg eerder iets uit laten lekken dan iets laten uitlekken, omdat de eerste versie voor mijn gevoel soepeler loopt. Ook neig ik ertoe om het hoofdwerkwoord in bijzinnen tamelijk ver achter in de zin te plaatsen, wederom omdat dat in mijn oren minder horterig overkomt. Deze stijl is in regels te vangen, en deze of dergelijke regels zouden tot norm kunnen worden verheven, maar dat neemt niet weg dat stijl iets persoonlijks is en dat verschillende stijlen, mits tot begrijpelijk taalgebruik leidend, de taal als geheel verrijken.

■ Typisch Vlaams
W. Penninckx - taaladviseur, Tervuren, België

In zijn pleidooi voor een eigen ‘Vlaams’ of ‘Belgisch’ blijkt Deprez zelf niet één grammaticale of lexicale vorm te gebruiken die afwijkt van het Algemeen Nederlands. Zelfs met betrekking tot de volgorde van de werkwoorden in een bijzin vermijdt hij zorgvuldig de in Vlaanderen zeer gebruikelijke variant en sluit hij zich aan bij de voorkeur van E. Berode c.s., die hij verderop aanklaagt. Geen typisch Vlaamse woorden, geen gallicismen, geen purismen waarmee hij het Nederlands zegt te willen ‘verrijken’, alleen ‘steriel ABN’! Een gemiste kans dus...

■ Rijke stinkerds
A.A. de Boer - Bergen

In Onze Taal van november 1994 en januari 1995 wordt in de kerk gezocht naar de oorsprong van de uitdrukking rijke stinkerds. Dat stinken vroeger een veel bredere betekenis had dan nu, vindt men in alle etymologische woordenboeken; genoemd worden ‘ruiken’ in het algemeen, ‘walmen’, ‘stuiven’.

Carolus Tuinman vermeldt al in 1722 in zijn etymologisch woordenboek Fakkel der Nederduitsche Taale op blz. 2 van de appendix Oude en nieuwe dat stinken vroeger betekende ‘een aangename reuk afgeven’. Hij vond in een tekst van de elfde-eeuwse abt Willerames enkele zinnen die ik hier in hedendaagse spelling weergeef: Zij stinken als de beste zalven; Zo lopen wij in de stank Uwer zalve; Wie wijd stinkt, verspreidt een goede mening. Ten slotte vermeldt hij de uitdrukking zoete stank. In hedendaagse taal dient hierbij in plaats van stank te worden gelezen geur.

In al deze voorbeelden is het woord stinken dus gebruikt voor de zoete walm van kosmetica die de welgestelden kenmerkte. De uitdrukking rijke stinkerds sluit hier naadloos op aan.

■ Queuën, queuen, queueën of queues?
Anneke Neijt en Johan Zuidema - leden Spellingcommissie

In ‘Wanneer een trema? Reeëeten, queuën, duoaai, zaaioester’ (Onze Taal 1994, blz. 304) had reeëëten en queuen moeten staan - dat volgt uit het huidige gebruik van trema's. Bij de komende spellingwijziging zal reeëëten veranderen in reeëneten, en, áls er nog samenstellingen met klinkerbotsing voorkomen, krijgen die een liggend streepje in plaats van een trema. Een woord met

[pagina 49]
[p. 49]

twee trema's achter elkaar is in de nieuwe spelling dan ook niet meer mogelijk.

Queuen (‘staarten’ of ‘rijen’) staat weliswaar als queuën in het Groene Boekje, maar dit moet een vergissing zijn. Vroeger was ue een letterpaar voor één klank (in de naam Verschueren bijvoorbeeld), maar nu niet meer, zoals residuen en duel laten zien. Twijfel aan de juistheid van het Groene Boekje tonen opeenvolgende drukken van de dikke Van Dale: in 1984 queuën en in 1961, 1970, 1976 en 1992 queueën. Allebei mis. Vreemde woorden eindigend op een niet-uitgesproken -e krijgen een meervoud met -n, niet met -en. Net als race-racen had het dus queue-queuen moeten zijn (of, bij een andere uitspraak, het oudere meervoud queues).

De huidige tremaregels zijn dus lastig; een wat eenvoudiger formulering dan die Onze Taal geeft, is te vinden in het spellingrapport van de Spellingcommissie (uitgegeven als deel I van het Spellingdossier, Sdu 1994, blz. 91). Daarin luidt het letterlijk:

De huidige tremaberegeling:
a. In reeksen van precies twee klinkerletters die samen een digraaf vormen, moet een trema geplaatst worden wanneer de digraaflezing niet bedoeld is: geëbd, geïnd, koöperatief, ruïne, maar: ambigue, tetraeder.
b. In reeksen van meer dan twee klinkerletters wordt nooit een trema geplaatst na een <i>, en, wanneer in andere gevallen een digraaflezing voorkomen moet worden, alleen op een <e> of <i>: mozaïek, geëerd, weeë, geëist, weeïg, geëuropeaniseerd, smeuïg, knieën, moeë, poëet, bantoeïstiek, heroïek, jouïssance, jezuïet versus eieren, geuit, artificieel, serieus, truien, ooievaar, aaien, begroeiing, geautomatiseerd.

■ Wijs en persoon: Te abstracte begrippen
Albert Ticheler - Eindhoven

Met veel aandacht heb ik als 57-jarige het artikel ‘Leerlingen moeten zich verwonderen over hun eigen taal’ van Peter Burger gelezen (blz. 288 decembernummer). Ik wil hierbij graag een kanttekening plaatsen.

Zowel in mijn eigen schooltijd als in de huidige lessen grammatica werd en wordt (tot mijn stomme verbazing) verwacht dat leerlingen begrippen als eerste persoon, tweede persoon, gebiedende wijs, voltooide tijd, enz. kunnen plaatsen. Op deze begrippen worden dan regels gebaseerd. De leerkracht realiseert zich daarbij nauwelijks dat bijvoorbeeld de tweede en derde persoon door de verteller/schrijver vanuit zijn eigen (eerste) persoon wordt bepaald. De leerling ondergaat het als een geheel abstracte oefening. Een spel binnen de klas waarbij de leerling beurtelings eerste, tweede en derde persoon is, kan deze begrippen verduidelijken.

Een begrip als wijs moet ook ‘vertaald’ worden voordat je er betekenis aan kunt geven.

■ Langste straatnaam-aan-één-stuk
Marinus Doornenbal - Arnhem

Geïnspireerd door de oproep van Hans Hartmann uit Dordrecht in het decembernummer van Onze Taal - zoek de langste aaneengeschreven Nederlandse straatnaam - heb ik de postcodetabel van de PTT maar eens doorgebladerd. Met de postcodetabel in een computerbestand is het vrij eenvoudig te achterhalen welke straatnaam nu de langste aaneengeschreven straatnaam is in Nederland. In de tabel staan vier straatnamen van 25 tekens en langer - dus dergelijke straatnamen zijn werkelijk een zeldzaamheid. Naast de door Hartmann genoemde Blindeliedengasthuissteeg in Dordrecht (25 letters) zijn dat de

-Haaldersbroekerdwarsstraat (26 letters, in Zaandam)
-Noordscharwouderpolderweg (25 letters, in Heerhugowaard)
-Borgercompagniesterstraat (25 letters, in Sappemeer)

Het spijt mij voor de heer Hartmann in Dordrecht, maar zijn woonplaats spant niet de kroon: Zaandam mag met de eer gaan strijken.

Naschrift redactie

Ook een andere inzender (Govert Schilling te Utrecht) bracht ons op de hoogte van het bestaan van de Haaldersbroekerdwarsstraat. De Dordtse straatnaam van 25 letters wordt verder nog geëvenaard door de Hollandscheveldseopgaande in Hoogeveen (inzender Th.M. Andriessen te Oostkapelle) en de Noordhollandschkanaaldijk in Amsterdam (inzender Johan P. van Dijk te Krommenie) en overtroffen door de Zandvoordeschorredijkstraat (26 letters) in Oostende, België (inzender Daisy Corveleyn te Oostende).

Dank aan alle inzenders!

■ PL8-taal
Theo Uittenbogaard - Amsterdam

Van twee vertalingen van EGO-PL8's die Jules Welling in zijn rubriek Taalcuriosa van januari citeert, kun je je afvragen of ze wel zo waarschijnlijk zijn.

Zo zou HIOFFCR ‘high officer/hoge officier’ betekenen. Is het niet logischer dat dit kenteken een groet van de automobilist aan de verkeerspolitie is? Hi, officer/Hallo, agent. En is 2TO2 niet gewoon het geluid van een claxon in plaats van two to two (‘twee tegen twee’)?

■ Wél expliciete regel voor punt na mr.
Ir. M. Hugenholtz - Roden

In de discussie over het al dan niet plaatsen van een punt na afkortingen van academische titels als mr. en drs. wordt ervan uitgegaan dat in het Groene Boekje slechts uit een voorbeeld blijkt dat de punt hier hoort te staan. Mr. Tijbosch (Onze Taal januari 1995, blz. 11), prof. Mulders, de Taaladviesdienst (Onze Taal september 1994, blz. 202-203) en vele anderen hebben over het hoofd gezien dat er in het Groene Boekje wel degelijk een duidelijke regel gegeven wordt. Op blz. XXXIX (Algemene beginselen voor de spelling der spraakklanken), punt 8 ‘Besparing van letters’ staat: ‘Afgezien van internationaal vastgestelde en in Nederland en België geldende aanduidingen en symbolen van namen van maten en gewichten als km, kg, kgm, kWh, i, wordt achter elk verkort woord een punt geschreven: Prof., Dr., a.h.w. enz.’ Het woord verkort dekt zowel ‘afgekort’ als ‘ingekort’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • W.A. Verloren van Themaat

  • Albert Dijkstra

  • Willy Penninckx

  • A.A. de Boer

  • Anneke Neijt

  • Johan Zuidema