3. Taal moet stabiel zijn en altijd hetzelfde blijven
Voor veel mensen ligt de ideale taal achter ons; onze voorouders spraken beter dan wij en iedere generatie dwaalt verder af van de gouden tijd. Taalverandering is voor iemand die in dit ideaal gelooft op zichzelf verkeerd. Bijvoorbeeld: ‘De meest mooie, de meest grote. Waarom? We hebben toch woorden als mooiste, grootste?’
Omdat veel - zij het niet alle - ergernissen gaan over relatief nieuwe verschijnselen, worden ergernissen vaak in verband gebracht met taalverandering. Dat is overigens niet altijd terecht: ‘Ik hoor de laatste tijd steeds meer mensen “groter als” zeggen’, beweert iemand op het Meldpunt Taal - terwijl die vorm al eeuwenlang naast groter dan bestaat; iets soortgelijks geldt voor:
- | Ik krijg de indruk dat steeds vaker ‘bijlages’, ‘opgaves’ en ‘steppes’ wordt gezegd in plaats van ‘bijlagen’, ‘opgaven’ en ‘steppen’. |
- | Het komt steeds vaker voor dat het onderscheid tussen kun jij en kan jij niet meer wordt gemaakt. |
Overigens komt dit ideaal van onveranderlijkheid naar onze indruk bijna nooit alleen voor, maar wordt het meestal gecombineerd met iets anders: vroeger was de taal zuiverder, begrijpelijker, geregelder en logischer en dáárom was de taal toen beter: ‘Ik weet wel dat je het niet mag zeggen, maar dat mensen “alsmaar” zeggen in plaats van “almaar” komt omdat ze niet goed meer nadenken’, en ‘Je zal wordt zo vaak gebruikt, dat je de juiste vorm je zult haast lijkt te vergeten.’ Aanhangers van dit ideaal zien taal dus als een traditie, iets wat we van de ene generatie overdragen op de andere.