Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Terras. Jaargang 2017 (12-13) (2017)

Informatie terzijde

Titelpagina van Terras. Jaargang 2017 (12-13)
Afbeelding van Terras. Jaargang 2017 (12-13)Toon afbeelding van titelpagina van Terras. Jaargang 2017 (12-13)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.73 MB)

ebook (5.24 MB)

XML (0.87 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Terras. Jaargang 2017 (12-13)

(2017)– [tijdschrift] Terras–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

Du Fu
Dichter in oorlog
Vertaling: Daan Bronkhorst

december 755

 
Midden in de nacht verliet ik de hoofdstad.
 
De vrieskou was zo fel dat mijn gordel knapte,
 
niets konden mijn bevroren vingers doen.
 
Toen ik langs het buitenverblijf van de keizer
 
trok dacht ik aan de ministers die zich daar
 
hadden vermaakt met vrouwen, muziek, banketten,
 
aan de zijde in die schitterende vertrekken
 
gesponnen door straatarme door kou bevangen
 
vrouwen, aan de zwepen die hun mannen
 
naar het hof jaagden, aan de godinnen die daar
 
voortschreden in wolken van parfum om hun
 
schitterende leden, aan de gasten warm in
 
hun sabelbont, aan de verfijnde hofmuziek en de
 
bouillon van kamelenpoot en de berijpte
 
sinaasappels op bedjes van mandarijnen.
 
Achter die achteloze deuren verzuurde wijn
 
en bedierf vlees terwijl buiten de botten
 
van de verhongerden bevroren. Splendeur
 
& misère, er zit maar één stap tussen.

januari 756

 
‘De ondergaande zon gloeit op onze leger-
 
banieren, de wind slist, paarden hinniken,
 
onze tenten staan over het vlakke zand verspreid.
 
Volle maan en het commando is rust. Zelfs
 
de sterksten twijfelen: wie beveelt hier?
 
Maar bij ons soldaten niemand die er ook
 
maar over fluistert, je wordt stante pede
[pagina 134]
[p. 134]
 
onthoofd. Oorlog en doodslag hebben geen
 
grenzen als het rijk zijn grenzen niet kent.
 
Aanvallen kunnen we keren, maar niet dit
 
zinloze doden.’

op de vlucht, juli 756

 
We gingen op de vlucht voor de rebellen noordwaarts,
 
maanlicht bestreek de heuvels. We liepen en liepen
 
en schaamden ons als we iemand ontmoetten. Vogels
 
schreeuwden door de kloof, niemand kwam trouwens
 
uit tegengestelde richting. Mijn dwaze meisje
 
beet in mijn hand van de honger. Ik was bang dat
 
als ze huilde de Tijger-& Wolfrebellen dat zouden horen
 
dus hield haar stijf tegen me aan. Maar ze worstelde
 
zich los en huilde nog harder. De jongen hield zich
 
groot, zocht zure pruimen tegen de honger. De helft
 
van de tijd onweerde het. Hand in hand glibberden
 
we door de modder, doornat en tot het bot verkild.
 
Een paar kilometer vorderden we op slechte dagen.
 
Toen we jouw huis bereikten, mijn vriend, brandden
 
de lampionnen en de poort stond wijd open. Jij
 
warmde water en waste mijn voeten. Je knipte
 
stroken papier om onze boze geesten te bedaren.
 
Je vrouw en kinderen huilden maar onze kinderen
 
sliepen al, uitgeput.

in de hoofdstad, september 756

 
Ik zie in de stad een prins, meelijwekkend
 
heeft hij juwelen onder zijn kleren verstopt,
 
hij huilt, hij wil niet zeggen hoe hij heet,
 
zegt dat hij mijn slaaf wil zijn. Maanden
 
heeft hij zich verstopt tussen doornstruiken,
 
zijn gezicht vol schrammen maar een edel
 
gelaat verloochent zich niet. Spreek met
 
niemand, zeg ik, de rebellen kerfden hun
[pagina 135]
[p. 135]
 
gezichten om wraak te zweren, overal zijn
 
spionnen. Maar hou hoop, er is altijd hoop.

november 756

 
Vroeg in de winter vult hier het bloed van jonge
 
mannen uit voortreffelijke families de moerassen.
 
Weids dit zompig land, helder de lucht, geluidloos
 
na de slag met veertigduizend doden op één dag.
 
De bendes kwamen terug, bloed waste hun wapens,
 
ze zingen dronken hun ruige liederen op de markt.
 
En mensen wenden hun wanhopige gezichten naar
 
waar ze hopen dat de keizertroepen zullen komen.

december 757

 
De lepel schraapt in elke lege etenspot,
 
sintels hebben nog slechts de schijn van gloed.
 
Uit zoveel provincies is het nieuws gestopt,
 
neerslachtig schrijf ik woorden in de lucht.

maart 757

 
Hoe ver zijn onze versterkte steden, zo ver
 
achter de Gele Rivier, de fronttroepen
 
vertrokken naar het oosten op campagne,
 
de forten met braamstruiken overgroeid.
 
Veldheren van vroeger wisten raad met
 
de rivieren die de rebellen dekking boden,
 
de woestijn die ze niet zullen overleven,
 
de bergen van waaruit ons leger eerder
 
met overmacht de flanken overrompelde.
 
Stuur tienduizend man in geforceerde mars
 
naar de Grote Pas, wie kan dit advies ijlings
 
aan de keizer overbrengen? De barbaren
 
rukken op met ijzingwekkende snelheid.
[pagina 136]
[p. 136]

maart 757

 
Het rijk is een ruïne, bergen en rivieren
 
zijn er nog, en lente op de stadsmuur,
 
dicht gras, volle bomen. Soms overvalt
 
het me en huil ik met de bloemen,
 
soms voel ik me zo verlaten dat van
 
een vogelkreet mijn hart verspringt.
 
Drie maanden al branden de legervuren,
 
ik geef een miljoen voor bericht van thuis.
 
Ik heb me zo het hoofd gekrabd dat
 
mijn haarspeld geen haar meer vindt.

mei 757

 
Op strosandalen verscheen ik voor zijne majesteit, mijn
 
ellenbogen schemerden door mijn mouwen. Men stond
 
versteld dat ik uit de dood was teruggekeerd. Ik schreef naar
 
het dorp waar mijn familie verbleef, het moorden daar
 
had zelfs kippen en honden niet gespaard. Wacht er nog
 
iemand op mij. Zijn de lichamen nog niet gerot in de koude
 
bosgrond. Hoeveel kunnen er het bloedbad hebben overleefd.
 
Tien maanden keek ik reikhalzend uit naar nieuws, maar of ik
 
nieuws nu nog zou kunnen verdragen.

naar het noorden, augustus 757

 
Het was begin augustus en ik maakte me klaar
 
voor de reis naar het noorden, vol zorg over hoe
 
het thuis zou zijn. In crisistijden zijn vrije dagen
 
schaars maar ik kreeg, ik schaam me voor het voorrecht,
 
speciaal verlof om mijn druiven en bramen terug te zien.
 
Ik bracht een respectvol afscheidsbezoek bij het hof
 
dat ik bezwaard en na lang treuzelen verliet.
[pagina 137]
[p. 137]
 
Met mijn knecht reis ik traag over de
 
akkerpaden - hier en daar de rook van
 
een huis in de woestenij. Wie we zien
 
is meestal gewond, bloedt zelfs nog.
 
 
 
In een gebied dat diep ligt verscholen in de
 
aarde en waardoor een rivier snijdt, kruisen
 
woeste Tijgers ons pad, zo brullend dat de
 
grijze rotsen splijten. Chrysanten
 
hangen hier in herfsttooi, op de stenen weg
 
zie je oude wagensporen, de blauwe wolken
 
brengen me in verrukking want mysteriën
 
zijn altijd een genot, bosbessen groeien
 
meest ondermaats en teer tussen de eikels,
 
kastanjes, soms zo rood als cinnaber soms
 
zo zwart als druppels lak. Waar ook maar
 
regen viel of dauw kwam draagt alles vrucht.
 
Het is een landschap als een idylle dat je
 
alleen maar meer je domme lot inwrijft.
 
 
 
Ransuilen roepen uit donkere moerbeibomen,
 
muizen houden wacht bij hun omwoelde holen.
 
In diepe nacht passeren we een oud slagveld,
 
een koude maan schijnt op witte beenderen.
 
 
 
Hier is de pas van Tong, waarom zijn indertijd
 
een miljoen man zo schielijk hier gevlucht?
 
Het moest zo zijn, half het land was gewond,
 
gebroken, of ‘tot andere wezens overgegaan’.
 
En ik strompel door het stof dat de barbaren
 
achterlieten en kom met grijs haar thuis.
 
 
 
Meer dan een jaar zag ik hen niet. Mijn
 
vrouw en kinderen in vodden, hun gehuil
 
antwoordt de wind van de dennen, hun
 
snikken het gedruis van de beek. Mijn zoon,
 
een leven lang verwend, draait zich huilend
[pagina 138]
[p. 138]
 
om als hij me ziet, zijn gezicht witter
 
dan sneeuw, zijn voeten bloot en smerig.
 
Voor ons bed staan de twee kleine meisjes
 
in versteld goed, tot de knie gekrompen,
 
het is net een zeegezicht al die golven
 
op hun jurkjes met zoveel fout lapwerk
 
dat watergod en feniks op hun kop staan.
 
Ik voel me oud en ziek in ziel en buik,
 
blijf dagen in bed, kotsend en met diarree.
 
Maar geld heb ik wel meegebracht,
 
het zal uit zijn met klappertanden!
 
En pakjes ook: poeder, mascara,
 
dekens, stoffen, een hele uitstalling.
 
Mijn vermagerde vrouw kan weer stralen,
 
de meisjes kammen al zelf hun haar en apen
 
in alles in hun moeder na, met ochtendcrème
 
smeren ze zich vol dan doen ze rouge op
 
en verven zich met mascara enorme ogen.
 
Ik leef weer nu ik mijn kinderen zie en ik
 
geloof dat ik de ellende vergeet, laat ze maar
 
vragen en aan mijn baard trekken, hoe kan ik
 
ik boos zijn of ze tegenhouden? Na de radeloze
 
oorlog is deze chaos me lief.

oktober 757

 
Nu zijn de kippen in rep en roer, bezoek,
 
ik jaag ze hoog de bomen in als er geklopt
 
wordt op de poort, vier vijf oude kennissen
 
komen vragen naar mijn tocht, iedereen brengt
 
iets mee, we klinken met lichte en zware wijn:
 
‘Bocht maar beter hebben we niet, de oorlog
 
houdt niet op, onze jongens zijn aan het front.’
 
Ik reciteer een gedicht voor die oude mannen,
 
ontroerd door hun vriendschap. Als ik klaar ben
 
en opkijk vloeien aan alle kanten de tranen.
[pagina 139]
[p. 139]
 
Ik leef een gestolen leven in de schemering
 
van de ouderdom. Mijn jongen laat mijn
 
knieën niet los, bang dat ik weer vertrek.
 
Vorig jaar nog liepen we in een lauwe bries
 
de vijver rond, nu waait almaar gure wind.

in de hoofdstad, lente 758

 
In de nachten die ik doorbreng op de kanselarij
 
kijken de sterren neer op de paleisdeuren,
 
in de maan licht een heel stuk hemel op.
 
Ik kan niet slapen en luister naar het slotengeknars,
 
de wind die de jaden klingels bespeelt. Bij het eerste
 
ochtendkrieken moet dit memorandum klaar zijn.
 
Hoe ver is de nacht al gevorderd, vraag ik telkens.
 
 
 
Was de wapens schoon! schrijf ik. We mogen nu
 
uitzien naar tribuut dat elke natie onder de hemel
 
ons zal sturen, uitzonderlijke giften zullen ons
 
toevloeien... En dat er dan een machtig man
 
vanuit de Melkweg neer mag dalen om alle
 
wapens schoon te vegen en weg te bergen
 
zodat ze nooit meer worden gebruikt, nooit meer.

juni 758

 
Ik sta dus op de loonlijst, mijn salaris: een stel prachtige
 
kleren, gemaakt in het keizerlijk paleis. Op de labels zie ik
 
het handschrift van de keizer, het is nog nauwelijks droog.
 
Hoe hebben ze mijn maten zo precies kunnen raden?
 
 
 
Maar elke dag na de dienst ga ik bij het pandjeshuis
 
mijn lentekleren brengen. En elke avond kom ik dronken
 
terug van de rivier. Drankschulden heb ik bijna overal
[pagina 140]
[p. 140]
 
waar ik voorbijkom. Nou ja, er zijn toch niet veel mensen
 
die de zeventig halen. Vlinders zie ik diep tussen de bloemen,
 
libelles tikken her en der het oppervlak van het water aan.

in ballingschap, herfst 758

 
Jou zie ik in mijn dromen, mijn vriend Bai.
 
De scheiding bij dood maakt een eind aan
 
alle pijn, maar bij leven is ze een marteling.
 
Uit het diepzuidelijk malarialand waar jij
 
verbannen bent komt geen enkel nieuws.
 
Maar dat jij steeds in mijn dromen bent
 
betekent dat we aan elkaar denken, als het
 
tenminste jouw ziel bij leven is, gekomen
 
door esdoornbossen die groen, gekeerd bij
 
bergpassen die zwart zijn. Jij zit verstrikt
 
in het net van de wet, hoe heb je dan weg
 
kunnen vliegen? Ik zou zweren dat de maan
 
in mijn kamer jouw gezicht weergeeft.
 
Diep zijn de zeeën, hoog de golven, zorg
 
dat de draken je niet te pakken krijgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Du Fu


vertalers

  • Daan Bronkhorst


landen

  • China


datums

  • december 755

  • januari 756

  • juli 756

  • september 756

  • november 756

  • december 757

  • maart 757

  • mei 757

  • augustus 757

  • oktober 757

  • 758

  • juni 758

  • 758