Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.46 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zetpil.

In geen onzer beide etymologische woordenboeken heeft dit woord eene plaats mogen erlangen, stellig wel omdat het - gelijk zijn synoniem ‘steekpil’ samengesteld is met den stam van ‘steken’ - eenvoudig voor een compositum met het ww. ‘zetten’ is gehouden. Zoo vindt men het ook door Weiland opgevat en ofschoon ik de overeenkomst tusschen het ‘zetten’ van een klisteer of lavement en de wijze van toedienen van een suppositorium volkomen erken, het grillig spraakgebruik wil nu eenmaal dat men ook zelfs ‘pillen’ van deze soort niet ‘zet’ maar ‘geeft’.

Is het wellicht almede daarom waarschijnlijk, dat men in zetpil met eene andere samenstelling te doen heeft? Ik kwam op

[pagina 258]
[p. 258]

die gedachte, toen ik in Biekorf 3, blz. 127 (jaarg. 1892) het znw. zetworm voor: ingewandsworm (ascaride) of mogelijk voor: spoelworm (lumbricoide) ontmoette en mij daarbij het woord set, culus, anus (Kiliaan) herinnerde, dat indertijd op dezelfde bladzijde als Tort in dit tijdschrift werd behandeld. Het is dan eene minder omslachtige, maar geheel gelijksoortige benaming als pille van ondere waarmede Junius in zijn Nomenclator lat. Glans, balanus, suppositorium weergeeft.Ga naar voetnoot1) Stek-, steckpille, stoelgancktapken, stoel-tapken, (verg. hedend. Hd. Stuhlzäpfchen) vindt men voor dezelfde zaak bij Kiliaan.

Aan de eenige plaats voor set, zet in Tijdschr. 2, 204 genoemd, voeg ik er hier enkele andere toe, t.w. de variant van Hs. b op Reinaert II, 229: (die bake) Dien liet gi lopen door u zetGa naar voetnoot2), voorts den vloek ‘bi Coels zette’, Drie daghen here, vs. 36 (verg. ‘bi Lucifers, bi Mamets billen’), verder Van Vloten, Nederl. Geschiedz. 2, 242: ‘Vraeght Zwinglius of Melon-ton ... Wat dat u let An hooft of zet’; en voor den nieuweren tijd vindt men eene plaats in De Coussemakere, Chants popul. des Flam. de France, 400: ‘Matheetje met zijn roô bonnetje En zijn kousjes tot zijn zetje Rijn [voor: rein, proper?], tjijn, tjijn Matheetje!’. Ook De Bo heeft een artikel zet, zit: aars, fr. siège.

In Noord-Nederland is zet, behalve dan misschien in zetpil, thans wel geheel verouderd, zoo het er ooit recht gangbaar is geweest. In dat geval mag men het betreuren eene kiesche benaming te hebben ingeboet voor een lichaamsdeel dat, waar het soms overmijdelijk kan zijn het te noemen, maar al te kwalijk met ‘derrière’ wordt verbloemd. In ‘zitvlak’, dat bij de bereden wapens wordt gebezigd, en in het meer gemeenzame ‘zitje’Ga naar voetnoot3) hebben wij nochtans niet geheel ongeschikte noodhulpen.

 

Leiden, September 1892.

a. beets.

voetnoot1)
Glans, balanus, Barbari suppositorium vocant quod sedi immititur ad deducendum alvum, a figura oblonga glandis (enz.), Nomencl. 1577, p. 322 a.
voetnoot2)
Te lezen: Dien gi liet lopen door u zet? Zie uitg. Martin, blz. 113. Verg. uitdrukkingen als: ‘door zijn gat lappen’, en: ‘(eten en drinken) met zijn tongetje naar zijn gatje werken’.
voetnoot3)
‘Op zijn zitje vallen’; ‘zijn zitje bezeeren’. Is dit zitje het verkleinw. van zet, zit (ohd. sez enz.), of een jonger afleidsel van ‘zitten’? - Verg. voorts nog nl. Gezeet (Wbd. de Ned. T. i.v.), hd. gesäsz (D. Wtb. i.v.), zitvleesch en dergelijke.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Adriaan Beets


datums

  • september 1892


taalkunde

  • Etymologie

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)