Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.46 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 259]
[p. 259]

Etymologica.

1. Gat.

Vercoullie, Etym. Wdb. 79 meent, dat gat, welks oorspronkelijke beteekenis ook volgens hem ‘opening, doorgang’ is, met skr. hadati, gr. χέζω samenhangt. Ik geloof niet, dat deze opvatting verdedigbaar is: het zoude wel zonderling wezen, dat een woord voor ‘aarsopening’ de meer algemeene beteekenis van ‘opening, doorgang’ zoude hebben aangenomen. Franck, Etym. Wdb. 268, 269 verbindt gat en het hiermede identische ags. geat, eng. gate, poort, met mnl. gate, ohd. gazza, on. gata enz. Natuurlijk behoort deze geheele maagschap bij germ. getan, vatten, gr. χανδάνω, lat. pre-hendere, zooals trouwens reeds door Fick, Vergl. Wtb.3 III, 98 is gezien. Het grondbegrip van den Indogermaanschen wortel ghad is ‘buigen, gebogen zijn’ en stemt dus met dat van nemen en heffen overeen. Gewoonlijk zijn woorden voor ‘hol, diepte’ afleidingen van wortels, die ‘buigen, gebogen zijn’ beteekenen. Zoo behoort lit. urwa, hol, gat, kuil, m.i. bij skr. ūrva, bekken, vat, ūru, dij, lat. urvum, kromming van den ploeg, osk. uruvo, krom (vgl. Johannson in Indg. Forschungen II, 26); eveneens skr. koṭara, holte in een boom, holte, bij kuṭati, zich krommen, kuṭila, krom. Uit dezelfde overdracht laten zich ook verklaren lit. lanka, dal, bij lenkti, buigen, en lat. campus bij capio, gr. ϰάμπτω en ons heffen. Instructief voor de geschiedenis van het woord gat is ook het artikel Kuil bij Franck, Etym. Wdb. 528.

2. Ontberen.

De etymologie van ontberen kan, zoo het aantal gegevens niet op de eene of de andere wijze vermeerderd wordt, niet met eenige zekerheid worden gegeven. Kluge, Etym. Wtb.4 71 onderstelt de mogelijkheid, dat het met baar, bloot, oksl. bosŭ, met bloote voeten, in verband staat en tot een Indogermaanschen wortel *bhes, ledig zijn, behoort, in welk geval de r van ontberen uit een z moet ontstaan zijn. Naar het mij voorkomt, is deze verklaring althans in de hoog-

[pagina 260]
[p. 260]

ste mate onwaarschijnlijk, daar het Oudhoogduitsche werkwoord inbëran, inpëran, mhd. enbern, enpërn, empërn (Schade, Altd. Wtb. I, 444) sterk is en geen afwisseling van r met s vertoont (zooals kiosan-gikoran). Indien ontberen werkelijk met baar, oksl. bosŭ samenhing, dan zouden er sporen van eene germ. conjugatie *besan, *bas, *bozans in het Oudgermaansch moeten worden aangetroffen. Derhalve is het vooralsnog beter zich bij Grimm (Wtb. III, 492) aan te sluiten, die in ontberen eene afleiding ziet van beran, dragen: de beteekenis van beran in ontberen is dan ‘van iets bij zich dragen, van iets hebben’ en ontberen moet als het tegenovergestelde daarvan worden opgevat, dus als ‘niet van iets bij zich dragen, niet van iets hebben’. Hierdoor zoude ook verklaard zijn, waarom ontberen oorspronkelijk een genitief bij zich had. Dit weinige diene tot aanvulling van het artikel Ontberen in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, II, 1809, waar naar dezen jaargang van het Tijdschrift is verwezen.

3. Stekan.

Het woord stekan was oudtijds als naam van eene maat voor walvischtraan onder onze walvischvaarders in gebruik. Zorgdrager (Groenl. Visscherij, 1727, blz. 371) zegt: ‘De Quardeelen rekent men op twaalf Stekannen, en een Stekan houd zestien Mingelen’; en eveneens (blz. 370): ‘Deeze Vaten of Quardeelen, zijn gemeenlijk zestien of achtien Stekannen groot, en worden door een gezwooren Traanroeyer gemeeten, merkende als dan den inhoud van Stekannen en Mingelen met een ristang of yzer omtrent het Sponsgat, waar op dan de traan volgens deeze meeting word verkocht.’ Dit stekan is uit russ. stakán, drinkglas, ontleend, waarschijnlijk omstreeks het midden der zeventiende eeuw, evenals batoog, stok, uit russ. batog; dosnik, schuit, uit russ. doščanik; jucht uit russ. juftῐ, juchtῐ (zie Kluyver, Tijdschr. X, 144 v.v. en vgl. voor ft: cht russ. efto, echto naast eto, dit); koopsien, koopman, uit russ. kupčina; poddewodde, wagen, uit russ. podvoda, enz.

 

Amsterdam.

c.c. uhlenbeck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C.C. Uhlenbeck


taalkunde

  • Etymologie

  • Betekenis (semantiek)

  • Woorden (lexicografie)

  • Historische taalkunde