Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31

(1912)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

Mnl. mnd. ofri. guet enz.

Boven, 46-48, wijst Franck er op, dat hij de afwijkende spelling van goed in het mnd. enz. reeds (in 1887) heeft besproken, maar dadelijk in verband met het feit dat ook de uitspraak van dit woord afwijkt van wat men verwachten zou. De mogelijkheid dat men goed en God wilde scheiden werd daarbij door hem verworpen, want van een misbruik van Gods naam zou niet gesproken kunnen worden, en van een eenvoudig zich ontzien om beide woorden gelijk te schrijven zou men zich moeilijk voor kunnen stellen dat het er toe leidde om op een groot taalgebied den klank niet passend aan te duiden. Ik moet hier blijven bij mijn opvatting: die schrijfwijs behoefde niet te worden beschouwd als te zijn misbruik van Gods naam, maar ze zou daartoe aanleiding hebben gegeven, daar de lezer - te meer doordat hij niet steeds dadelijk in den gedachtengang is - herhaaldelijk het niet gewilde zou lezen. Het geval behoeft dan ook niet den door Franck er aan ontzegden steun van mnl. God voor Got, maar dit woord bewijst althans dat godsdienstige overwegingen bij machte waren te veroorzaken dat de spelling van een bepaald woord verschilde van die van alle andere woorden, want dat het slechts zelden met slot-t geschreven wordt ìs, om met het Mnl. Wdb. te spreken, ‘in afwijking van de andere mnl. woorden.’ Intusschen ben ik het er mee eens, dat een beroep op dat woord niet volstaat; ik ben dan ook uitgegaan van het feit dat ònregelmatige

[pagina 317]
[p. 317]

spelling voorkomt in dezelfde streken welke régelmatige uitspraak laten hooren; zie ben.

De verklaring dan zocht Franck eerst in die richting, dat men door ‘einen unbekannten grund’ werd bewogen, het woord ‘in einer irgendwo aus der nachbarschaft entlehnten form zu schreiben und dass dann der immer häufiger nachgeahmte schreibgebrauch schliesslich auch auf den laut, bis in die volkssprache hinein, gewirkt habe’; zeker een volstrekt onbevredigende voorstelling, tegenover welke het thans door hem geuite vermoeden ver de voorkeur zou verdienen. Invloed van het accent op de klankontwikkeling is in elk geval een vera causa, en waar de feitelijke klanken zich langs dezen weg ongedwongen laten verklaren, mag men haar aannemelijk vinden. Doch daarom past ze nog niet overal, en men moet onderscheiden tusschen de streken waar afwijkende uitspraak heerscht en die waar het woord klinkt als normale voortzetting van gôd. Dat in Lingen, Westfalen, en verder Duitschland in, iets anders te hooren is dan men verwachten zou, is één zaak; dat in het Saksisch van de Nederlanden en van het noordwestelijkst Duitschland tot in Holstein, alsmede in het Friesch, de tegenwoordige vocaal is zooals men verwacht doch de vroegere spelling niet, is een tweede. Immers m.m. geldt overal wat ik p. 289 over het owfri. opmerkte: er kan wel vroeger of later naast de voor een woord met ô normale uitspraak onder bijzondere omstandigheden een ongewone zijn opgekomen, maar als de laatste regel was geworden dan moest de tegenwoordige taal haar voortzetten, als ze uitzondering was gebleven dan heeft het geen phonetischen grond dat de besproken taalbronnen uitsluitend, of ook bijna uitsluitend, ue, u vertoonen; dit geldt zelfs wanneer men aanneemt dat beiderlei uitspraak ook maar ongeveer even vaak voorkwam. En het is een feit, dat Gallée voor het Geldersch-Overijselsch good heeft, dat dit ook in Drente gehoord wordt, echter in een deel daarvan goud, dit tevens in Groningen. Gôd is ook de vorm welke zich allerwegen in het voormalig Oostfriesch taalgebied heeft vastgezet: in de Ommelanden

[pagina 318]
[p. 318]

thans goud, doch in het uiterste westen goed, bij Ten Doornkaat Koolman gôd, in het Bremisch-Niedersächsisches Wb. good; blijkbaar was deze vorm dus alleenheerschend of overwegend in het Saksisch waarmee de weleer Oostfriesch sprekende bevolking in nauwe aanraking kwam. Evenzoo hebben alle Friesche dialecten de normale voortzetting van ô. Mocht ergens in deze gewesten, door welke oorzaak ook, afwijking voorkomen, dan blijft toch ontegenzeggelijk de algemeene toestand: in goed hoort men tegenwoordig die vocaal welke ook in andere woorden van denzelfden tongval de ô voortzet, bijgevolg moet ook voor vroegere eeuwen regelmatige ontwikkeling aangenomen worden. Ook Stad-Groningsch goud, guie (ui als in ndl. lui) verandert daaraan niets; het is wel eigenaardig dat ô vóór j < d nog Umlaut onderging, maar niet meer dan dat ŏ dien ondergaan zou; misschien ook zou men, als bij mnl. guet, kunnen denken aan Umlaut welke was ingedrongen uit goedlijk, doch welke dan in dat laatste, thans goudelk, door invloed van een (natuurlijk dan naast gö̂d voortlevend) gôd of goud weer verdwenen was. Franck beroept zich nog op het Eemslandsch, doch hij vergist zich. Schönhoff constateert § 57 voor dit woord u alleen in de verkorting Ʒundáχ, Ʒudn daχ, en dan volgt als toegift de onderstelling dat uit zulk een vorm Westfaalsch (en Lingensch) χut en dgl. te verklaren zou zijn; als Eemslandsch echter geeft hij § 10,6 Ʒou̯t tegenover Lingen χūt; blijkens den samenhang is ou̯ normale representant van os. ô, en zoo vinden wij dan ook blou̯mə bloem enz. in § 55, waar Ʒou̯t adj. niet is herhaald, maar alleen aangetoond dat ou̯ blijft in Ʒou̯diχ en, onder den bijtoon, in het slechts in samenstelling voorkomend -Ʒou̯t subst., terwijl het deminutief Umlaut van ou̯ heeft.

Neemt Frank niet zooals ik boven onderstelde aan, dat gôde in het laatos. van Groningen gŏde werd, waaruit later guie, maar acht hij den vorm ontwikkeld als in Soest χuət (dus ô > uo > ŭ; vgl. Holthausen Soester Ma. § 65 voor uə < os. ŭ), zoodat ook in 't algemeen Gron. ou op uo zou berusten, dan wordt althans de spelling ue en u van het Stadboek begrijpelijk.

[pagina 319]
[p. 319]

Immers, dan zou de ŭ eerst in de open, daardoor in de gesloten syllabe gerekt zijn, en daar de oorsp. û door ue, u wordt weergegeven, zou dat ook van onze ū < ŭ zijn aan te nemen. (Ook heeft de Eemslandsche groetformule u, hoewel dit weinig beduidt, daar vooral in zulk een groet ook in elken lateren tijd abnormale ontwikkeling mogelijk was.) Maar dan moesten ook de hedendaagsche tongvallen oe (= hd. u) of uu (= hd. ü) hebben al naar ze oorspr. û behandelen; de feitelijke vocalen blijven onverklaarbaar. Daar Franck echter in guie een mogelijken steun voor zijn meening ziet, terwijl toch Groningsch uie < ū̆de tegen alle analogie is, denk ik voor het naast dat hij guie < gŏde aanneemt, of liever eventueel aanneemt.

Ook voor de zoo algemeene mnd. gewoonte om gut op woorden met ô te laten rijmen is geen andere verklaring aannemelijk dan deze, dat men gôt uitsprak; het juist hier bezigen van een verbinding die men wellicht kende als in andere streken rijmend, of die men uit oude tijden zou aangehouden hebben, ware te zonderling. Natuurlijk kan daarom wel hier en daar reeds ŭ of ū gezegd zijn; misschien kan dat zelfs ook uit het rijm bewezen worden, zelfs als men bedenkt dat ook elders wel rijmen alleen voor het oog zijn gebezigd. Maar stellig is, zelfs als men in het zwak accent de oorzaak der u ziet, rekening te houden met de mogelijkheid dat in lateren tijd dit accent tot afwijkende behandeling der vocaal leidde. Het lichtst zou ik den overgang voor oud houden in het uitgestrekte zuidelijk verbreidingsgebied; niettemin is toe te stemmen, dat gut in de Eiderstedische krone der rechten wahrheit beschouwd zou kunnen worden als door de Noord-Friezen met ū gerecipieerd, daar, zooals ik uit Wredes bericht zie, de Sprachatlas voor een groot deel van Sleeswijk-Holstein ū constateert. In verband echter met wat we zien in de andere Friesche en Noordsaksische gebieden en met de in 't mnd. blijkbaar gewone uitspraak van gut als gôt zou ik ook hier de ū-uitspraak voor jong houden. Wellicht weet Franck haar oudheid aannemelijker te maken door althans aan te toonen dat in Sleeswijk - Holstein, Lingen en elders

[pagina 320]
[p. 320]

ô > uo > ô, waaruit in sommige streken weer ou, au; voorloopig is het meer ingewikkelde geen aanbeveling voor deze hypothese. Maar in elk geval zou de verklaring een voor één streek of enkele streken geldende klankhistorische blijven, terwijl ik meen te hebben bewezen dat het verschijnsel in zijn algemeenheid niet van phonetischen aard is.

 

Groningen.

w. de vries.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde

  • over Trijntje Cornelis


auteurs

  • H. J. Eymael

  • over Joachim Oudaen


datums

  • 24 november 1911


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Wobbe de Vries


taalkunde

  • Historische taalkunde