Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45
Toon afbeeldingen van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,64 MB)

ebook (3,22 MB)

XML (0,72 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45

(1926)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 320]
[p. 320]

Kleine mededeelingen.

138. Lijkwade = lijkwaas.

Prof. J. Vercoullie had (Tijdschrift 44 blz. 320) nog een derden bewijsgrond kunnen aanvoeren.

Ledeganck's woorden zijn ontleend aan een bard van Albion, waarmede is bedoeld Byron, en deze spreekt in the Giaour reg. 76 (iemand beter bekend met de Engelsche letterkunde dan ik, had de welwillendheid, mij de plaats aan te wijzen) van the langour of the placid cheek. Dit langour kan niet vertaald worden door lijkwade; desnoods wel door lijkwaas.

 

c. bake.

139. Pinte en Sproete als draagsters.

Prof. J.W. Muller: Critische Commentaar op Van den Vos Reinaerde, blz. 173, heeft er op gewezen dat Pinte en Sproete geen hanen, maar hennen zijn. Cantaert en Crayaut zijn hanen ‘als statige rouw- en fakkeldragers naast (evenals Cantecleer vóór) de baar gaande, terwijl - naar de zede van dieren en lagere menschenrassen - de twee gezustershennen met het zware “hand” werk van het dragen der baar belast zijn!’

Ik wijs er op dat het nu nog in Hontenisse (en misschien elders) in ons Zeeuwsch-Vlaanderen gewoonte is, dat de baar van een meisje gedragen wordt door enige meisjes van het dorp, die van een jongen door enige dorpsjongens.

 

j. greidanus.


Vorige

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van den vos Reynaerde


auteurs

  • Constantinus Bake

  • Johanna Greidanus


taalkunde

  • Etymologie

  • Betekenis (semantiek)