Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57 (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

Scans (19.05 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57

(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 241]
[p. 241]

Coornhert's ‘verduytsching’ van de Vlaamsche vertaling van Boethius.

(Deventer 1557)

In 1585 verscheen te Leiden bij Plantin Coornhert's vertaling van Boethius' de consolatione philosophiae. In de opdracht ‘Aande Gildebroeders des Rederycx Kamer tot Amstelredam In liefd bloeyende’ schreef Coornhert: ‘dit (n.l. het boekje van Boethius) was by my al omtrent dertigh Jaren nu gheleden verduytscht, uyt oude ende duystere vlaamsche tale in Neerlandtsch: maar zo zeer schandelycken mesdruckt, alst boecxken eeren waardigh is: zulcx dat daar zo dickmaal niet voor iet, Ja voor neen, groot voor kleyn enz. verkeerdelyck was ghestelt: dat de Lezer de letters lichtelyck, maar t' verstand van Boethio zeer qualyck zien mochte’Ga naar voetnoot1).

De eerste die een spoor van de uitgave waarover Coornhert bij het verschijnen van den Plantinschen druk zoo geringschattend sprak, meende ontdekt te hebben, was Th.J.I. Arnold. In de Bibliotheca Belgica beëindigde hij de beschrijving van den druk van 1585 met de volgende mededeeling; ‘Nous trouvons dans un catalogue (Muller, Catalogus ... van ... hollandsche godgeleerde werken.... Amst. 1857, no. 465) l'ouvrage suivant: Boethius, Die vertroestinghe der Wyszheyt, tot troest vanden bedroeffden, Raedt vanden onuerstandighen, und int gemeen tot alder menschen salicheit .. Namaels wt den Latyne verduydischt, unde nu nyeu ghedruct. Tho Deuenter.. By Symon Steinberghen 1557. Pet. in -8o, sign. A I-S V. Serait-ce là peut-être cette première traduction à laquelle Coornhert fait allusion? La date justifie jusqu' à un certain

[pagina 242]
[p. 242]

point cette supposition’Ga naar voetnoot1). Kort daarna kon de U.B. te Gent op de veiling G. van Rijn (Utr. 1881) de hand leggen op een exemplaar van de Deventer uitgave. Arnold heeft het nauwkeurig in de Bibliotheca Belgica beschreven en de volgende beschouwing eraan vastgeknoopt: ‘Cet ouvrage est probablement celui que Coornhert appelle sa première traduction de Boèce ... Ce n'est au fond que la traduction flamande publiée à Gand, en 1485, par Arn. de Keysere, avec quelques remaniements apportés dans le langage, et avec quelques changements faits sur le texte latin ... Les mots du titre: “Namaels wt den Latyne verduydischt, unde nu nyeu ghedruct” sont probablement de l'imprimeur, qui, ayant trouvé le manuscrit du remaniement de la traduction flamande de Coornhert, l'aura imprimée à l'insu de ce dernier. Ajoutons encore que cette édition est écrite en néerlandais du XVIe siècle, bien que le titre pourrait faire croire qu'elle est écrite dans le dialecte de la province d'Overijsel’Ga naar voetnoot2).

Olga Rinck-Wagner, die in haar proefschrift over Coornhert profijt heeft getrokken van de uitstekende bibliografie van diens geschriften in de Bibliotheca Belgica, achtte blijkbaar Arnold's voorzichtigheid overdreven en schreef de Deventer editie zonder voorbehoud aan Coornhert toeGa naar voetnoot3).

Geerebaert zette in zijn bibliographie der Nederlandsche vertalingen van de oude Grieksche en Latijnsche schrijvers achter den titel van den Deventer druk Coornhert's naam, maar met een vraagteekenGa naar voetnoot4).

In 1924 verscheen een nieuwe Nederlandsche vertaling van Boethius van de hand van J.W. Schotman. In zijn Inleiding

[pagina 243]
[p. 243]

gaf Schotman een beschrijving van de voorafgaande vertalingenGa naar voetnoot1): ‘De vroegst-verschenen Nederlandsche uitgave is in 1485 bij Arendt de Keysere te Gent verschenen ... In 1557 ziet een nieuwe vertaling te Deventer het licht ...; een klein en sierlijk perkamenten boekske, dat evenwel woordelijk gelijk is aan de druk van 1485, hoogstens zijn enkele kleinigheden gewijzigd en is hier en daar een Vlaams woord door een ander vervangen: meest betreffen de verbeteringen een veranderde spelling. Er is veel reden te gelooven, dat deze uitgave door Coornhert is bezorgd, immers deze zegt in de voorrede van zijn op de Deventer editie volgende, nu geheel opnieuw uit het latijn vertaalde Boethius: ‘... dit was by my al omtrent dertigh Jaren nu gheleden enz.’ (z.b.).

Positiever klonk wederom A. van de Vijver's meening, dat Coornhert te Deventer in 1557 een nieuwe uitgave van de Vlaamsche vertaling had gegeven, maar in veranderde spellingGa naar voetnoot2), terwijl ook schrijver dezes in de Inleiding tot de door hem uitgegeven Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van D.V. Coornhert de bezorging van de Deventer uitgave aan Coornhert kon toeschrijvenGa naar voetnoot3).

In 1934 promoveerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam de heer S. van der Meer op een proefschrift Bijdrage tot het onderzoek naar klassieke elementen in Coornhert's Wellevenskunste. In de Inleiding werd Coornhert's Opdracht van 1585 aangehaald en werd in een noot diens ‘verduytsching’ van Boethius, onder vermelding van schrijvers Bronnen met den Deventer druk vereenzelvigdGa naar voetnoot4); maar stelling III van den heer Van der Meer luidde: ‘De in 1557 te Deventer anoniem uitgegeven vertaling van Boethius' de consolatione philosophiae wordt

[pagina 244]
[p. 244]

ten onrechte aan Coornhert toegeschreven’. Deze stelling heeft de aandacht getrokken van eenige recensenten van Dr. Van der Meer's dissertatieGa naar voetnoot1).

Een toelichting van deze stelling heeft Van der Meer noch in zijn boek, noch ergens anders gegeven. Indien hij wilde doen uitkomen, dat de vertaling van 1557 eigenlijk het werk is van den anoniemen vertaler van de Gentsche uitgave, is zijn stelling niet anders dan een bevestiging van wat Coornhert zelf in zijn Opdracht van 1585 expressis verbis medegedeeld heeft: hij had Boethius immers ‘verduytscht, uyt oude ende duystere vlaamsche tale in Neerlandtsch’. Indien echter in de stelling met ‘vertaling’ wordt bedoeld de gewijzigde herdruk van 1557, die zich èn t.o.v. de spelling, èn in andere opzichten van de Vlaamsche vertaling van 1485 onderscheidt, is Van der Meer's stelling onhoudbaar. Daar zelfs Arnold niet absoluut zeker was, of men Coornhert als bewerker van de Deventer editie beschouwen mag, is het niet overbodig de vraag aan een nieuw onderzoek te onderwerpen.

In zijn Opdracht van 1585 geeft Coornhert drie aanwijzingen met betrekking tot de door hem bezorgde Nederlandsche bewerking van Boethius: hij heeft zich ermee beziggehouden ongeveer dertig jaar geleden; het was een ‘verduytsching’ in het Nederlandsch van een Vlaamsche vertaling; de editie was ‘schandelycken mesdruckt’, o.a. stond er vaak niet voor iet, ja voor neen, groot voor klein enz. Op grond van deze aanduidingen laat zich bewijzen, dat de Deventer druk inderdaad identiek is met de door Coornhert in zijn Opdracht vermelde ‘verduytsching’.

I.Het boekje is door Symon Steinberghen in 1557 gedrukt; Coornhert heeft het volgens zijn Opdracht dd. 16 Maart 1585 ‘omtrent dertigh Jaren nu gheleden verduytscht’: tusschen deze twee feiten valt geen tegenstelling te constateeren.
II.Coornhert zegt in zijn Opdracht, dat hij Boethius heeft
[pagina 245]
[p. 245]
‘verduytscht uyt oude ende duystere vlaamsche tale in Neerlandtsch’. Men vergelijke hiermee den titel van de Deventer editie: ‘Door ... Boethium ... beschreven. Namaels wt den Latyne verduydischt, unde nu nyeu gedruct’. Zooals Arnold reeds heeft vastgesteld, is met de ‘oude ende duystere vlaamsche tale’ de tekst van den Gentschen druk van 1485 (het ‘Namaels’ in den titel van 1557) bedoeldGa naar voetnoot1). Om zich van de afhankelijkheid van den Deventer druk van den Gentschen te overtuigen, behoeft men niet beide van het begin tot het eind te collationeeren: iedere bladzijde proza of poëzie bewijst het onomstootelijk.
III.Aan het eind van den Deventer druk vindt men een lijst van drukfouten: er worden 55 ‘gebreeken’ vermeld, die de ‘goethertige leeser’ met behulp van deze lijst kon ‘beteren’. Maar bovendien komen in den tekst nog een vijftigtal drukfouten voor; op tien plaatsen zijn één of meer woorden uitgevallen; verkeerd gedrukt zijn de bl. D VIv r. 4 v.b. -

D VIII r. 5 v.b., die op bl. E II r. 14 v.b. moeten volgen. Ik zou echter niet willen beweren, dat, als gevolg van een ‘zo lelyck verdrucken’ de Deventer editie voor den XVIde eeuwschen lezer elke waarde miste, of - volgens Coornhert - ‘de Lezer de letters lichtelyck, maar t' verstand van Boethio zeer qualyck zien mochte’. De katernen H, L, M, N, O, P, Q, R zijn b.v. vrijwel zonder drukfouten. Ook zoekt men tevergeefs naar gevallen waar ‘niet voor iet, Ja voor neen, groot voor kleyn verkeerdelyck ghestelt’ zouden zijn. Hebben wij hier slechts te doen met een manier van spreken ter kenschetsing van een uiterst slordige druklegging? Of heeft Coornhert zich in 1585 met opzet zoo denigreerend over den Deventer druk van 1557 uitgelaten? Het antwoord op deze

[pagina 246]
[p. 246]

vraag geeft m.i. de Opdracht aande Gildebroeders van de vertaling van 1585. Coornhert vertelt erin, dat hij zich tot Plantin richtte met de vraag ‘of de zelve oock gheneghen zoude zyn dit boexken te drucken: wel wetende, indien zyn L. daar toe willigh ware, dat ick dan wel verzekert zoude zyn, van met dit zelve boexken, my niet weder te stoten aanden voorghaanden steen van mesdrucken. Doch was ick beducht, neen, ten aanschou van deze zo zeer quade ende neringloze tyden: maar t' gheviel my recht teghen myn vermoeden. Want de man zo haast niet en hoorde dat ick dit zo Leerlyck ende troostelyck boexken (zo hyt terstond daar voor oock scheen te houden als diet wel kende) overzetten wilde, in Neerlandtsch uyten Latyne, zich zelf niet min begheerlijk toonde tot het drucken, dan ick tot het overzetten van dien. T'was my lief, ick steldet over in Neerlandtsch, ende sprack een wyle daarna met zynder L. die my zeyde verstaan te hebben, datter noch al eenighe boexkens vanden eersten druck voor handen waren in zommighe boeckwinckelen: des ick doe in vermoeden quam dat de zelve Plantyn uyt redelycke oorzake van schade te beduchten aan dit boecxken, daar uyt zoude scheyden: maar neen, hy bleef noch willigh als voor, niet zonder myn verwonderen, zo zyn L. noch is ende nu alle daghe t'zelve in voornemen is aan te legghen’Ga naar voetnoot1).

De toon van Coornhert's relaas verraadt, hoe verheugd hij was, dat de beroemde aartsdrukker zich bereid had verklaard, zijn vertaling uit te geven. Het was bovendien niet de eerste keer, dat de Haarlemsche notaris bij Plantin aanklopte; maar èn in 1579 èn in 1584 had hij een weigerend antwoord ontvangenGa naar voetnoot2). Nu zou de Vertroosting der wysheyd in het Leidsche filiaal van de Antwerpsche drukkerij ter perse gelegd worden. In het belang van de nieuwe editie achtte Coornhert het wellicht noodig de waarde van de oude uitgave te verkleinen: het lezende

[pagina 247]
[p. 247]

publiek moest overtuigd worden, dat de Plantinsche druk de voorkeur verdiende boven de ‘mesdructe overzettinge’ van 1557.

 

Het bovengegeven bewijs, dat Coornhert de bewerker is geweest van de uitgave van 1557, steunt op de aanwijzingen die hij zelf in zijn Opdracht heeft gegeven. Maar er is meer.

Aan den tekst van 1557 gaat vooraf: I. ‘Aenwysinghe unde Vorrede van desen boecke genaemt die Vertroestinge van der wyszheit’ (A II-A IIIV); II. ‘Dat leuen van Boetius int cortte beschreuen’ (A IIIv-A IVv). In den Plantinschen druk van 1585 volgt op de Opdracht: ‘Aanwyzinghe ende Voorreden’ (blz. 7-9) en ‘Het leven van Boethius int kort beschreven’ (blz. 9-10). Welnu, in beide uitgaven zijn deze stukken - op enkele kleine afwijkingen naGa naar voetnoot1) - geheel aan elkaar gelijk, m.i. een afdoend bewijs dat Coornhert, wien men er toch niet van verdenken zal, dat hij in 1585 zijn vertaling door een andermans voorrede vooraf zou laten gaan, ook de bewerker is geweest van den Deventer druk van 1557.

De ‘Aenwysinghe’ en ‘Dat leuen van Boetius’ in de uitgave van 1557 zijn te beschouwen als de eerste proeve van Coornhert's gedrukt prozaGa naar voetnoot2). Zij volgen hier in extenso; in de rechter kolom wordt De Prologhe van den anoniemen Vlaamschen vertaler van Boethius (1485) aangehaald, voor zoover Coornhert er gebruik van heeft gemaakt.

[pagina 248]
[p. 248]

Aenwysinghe unde Vorrede van desen boecke genaemt die Vertroestinge van der wyszheyt. (Deventer 1557). De Prologhe (Boecius, De consolatione philosophie. Gent 1485).
Overmidts (na het gemeen seggen) goede ware haer selfs prys met brengende, gheen vremdt loff en behouet, en hefft het my (goedhertige leser) niet noedich gedocht desen boecke enich sins te louen off prysen, vrywillich bekennende dat het myne barbarische ongeleerde penne, ondoenlick unde onmoegelick is, tot die loffweerdicheit van desen hemelschen wyne so by te comen unde genaken, als die seer lichtelick van elcke gesonde tonge waerdich beuonden sall werden int smaeckenGa naar voetnoot1). Want hier inne gheen onnutte ydele bootsen (tot tydtkortynge van den leser streckende) beuonden sullen werden, mer int tegendeel ontallycke costelycke salyge leringen, tot trooste van den bedroefden, genesinge van den crancken, vindinge van den soecker, unde tot hoogen verstande van den onuerstandigen vorderende unde sonderlinge dienende. Boethius handelt in desen boecke van zyn vorleden ghelucke, omme te beter die swaerheit zyns ongelucks unde miszualle te betoogen. Hy verhaelt van zyn seedelyck leuen unde redelycke daden, van valsche unde oeck waerachtige salicheit, Wat elcks is, unde waer inne gelegen, te weten die valsche in ryckdomme, in machte, a3 (l. kol.) In desen bouc handelt hij van siner eerster studie ende eersten ghelucke, omme so vele te bet te betoghene de zwaerhede van sinen mesualle. hij handelter ooc in van sinen ghewerken ende vromen daden. vanden vulmaecten ende onvulmaecten goede. bewisende beede deen ende dander, hoemen deen schuwen ende dander nauolghen sal.

[pagina 249]
[p. 249]

eere, vermaertheit, eedelheit unde weelde. Die waerachtyge in duechde der zielen, unde gebruycke van zalicheit. Bewijst oeck dat die quaden (machtich schynende) cranck, ellendich und onsalich, Daer tegen die goeden (ellendich schynende) mogende unde salich zyn. Verhaelt oeck van goeden bestiere ouer die werlt, bewysende dat alle dingen wel gemaeckt unde geschickt zyn. Oeck vant geualle der auonturen unde wat die auonture is, und int laetste sonderlinghe van den vrye wille, all tsamen met vaste unde onwederspreeckelicke redene volcomentlick gehandelt in die wyse van den tsamen sprekinge van twee personen, daer deen vraget unde dander andtwoert. Daer een P staet spreeckt Philosophia, beduydende wyszheit off redelickheit der zielen, unde daer een B staet, spreekt Boethius, In die persone van elcken becommerden bedroefden menscheGa naar voetnoot1). Unde gelyckmen under alle bittere medecynen (tot verzoetinge der siecken) wat honichs plach te mengen, also will oeck hier die Philosophie by verscheyden onderwysingen met honichzoete gerymde vercierde sprake, haer Jonger vertroesten und vermaken, hare redene onderlinge vermengende, somtyden in Prose, unde somwyl in Ryme. Want alle bedructe nature gemeenlick wat veranderinges offte nyeuwes begheert. Aldus goedhertige leser, int aenmercken van den moeyelycken ende stelt tvalsche goed gheleghen zijnde in rijchede, machte, vermaerthede, edelhede, blijscappe oft weelde, dwarachtighe in de deuchden der sielen ende int ghebruuc van salicheden. Bewijst voort, dat de quade in eeren ende in state verheuen, niet machtich en zijn, maer cranc. Ende de goede hoe wel versteken ende verdreuen, vroom ende staerc. Handelt ooc vanden gouuernemente ende bestiere der weerlt, bewisende hoe dat alle dinghen wel ghemaect ende gheordineirt zijn. Voort van fortunen, van ghelucke ende aventueren. vander vriheyt des willen, ende hoe die metter godliker voorwetentheit wel tsamen staet .... Ende philosophie procedeirt hier by manieren van dyalogen: als ofte zij twee, deen ieghen dandre spraken, vraghende ende antwordende, arguerende ende soluerende. Ende daer eene .p. tusschen tween pointen staet, spreect philosophie, dats wijsheit of redelicheit der sielen .... ende daer eene .b. ghelikelic tusschen tween pointen staet daer spreect boecius als die de sinlicheit des menschen oft den lust des vleischs beteikent .... Ende ghelijcmen alle bitter medicine, met wat honeghe gemengt, den sieken te gheuene pleicht. Also wilt hier ooc philosophie, bij diverschen remedien ende onderwise, met honichliker soetheit van spraken ende ghedichte verchiert haren disciple vertroosten ende conforteren, die stellende in prosen ende ooc in

[pagina 250]
[p. 250]

arbeit des scryuers (in ellende zynde) gedaen tot uwer stichtinge unde leringe, oeck van die goetwillicheit van den vertaelder tot uwer vromen, wilt als een mensche met die gebreeckskens van eenen mensche (in d(i)en ghy hier enige beuindt) menschelick handelen, unde die also straffen, als ghy in den uwen geerne gestrafft soldt werden, unde daer by gedencken dat het veel lichter is to straffen dan to verbeteren. Vaert wel. rymen.... Want ghemeenlike alle bedructe natuere wat veranderens oft wat nieus begheert.
 
Dat leuen van Boetius int cortte beschreuen. De Prologhe
 
Boetius geboren tho Romen wt dat vermaerde und Eedele geslachte der Manlij. Werdt om synen hogen affcomste, om syne natüerlycke aengeborene wyszheit unde wtgesonderde geleertheit (noch jonck zynde) tegen tgemeen gebruyck van den Romeynen Raedtsman gemaeckt, het welcke (behaluen Scipionem) weynich andere geboert is, unde woe well ons die Chronycken weynich seggen van synen leuen, machmen nochtans hier lichtelick vermercken, wat deuchden meest in hem gewoent hebben, wt die verscheyden bynamen die hem van den gemenen volcke gegeuen unde thogeschreuen waren. Want hy werdt genoemt Boethius na Boethes also vele beduydende als hulper unde beschermer, Om dat hy die verdructen ellendigen menschen (tot syne tyden) met Raedt und daedt eenen hulper tho verstrecken plach, also hy oeck dagelyckes metter vermaningen unde onder- a2 (r. kol.) in sine ionghe daghen, ooc ieghen de ghemeene costume van rome raedsman ghemaect, twelke van lettel meer andre dan van scipioen voormaels ghesciede.
a2v (l. kol.) Hij was gheseit boecius a boetes, dwelke also vele bediedt, als hulper of beschermer. want hij in zijnen tiden met rade ende dade de keytiueghe meinschen te helpen plach ende noch daghelics doet metter vermaninghe ende onderwise van desen boucke.

[pagina 251]
[p. 251]

wysingen van dessen boecke doet.  
Hy werdt oeck Anicius genaemt, beduydende onuerwinlick, also hy oeck in der waerheit was unde met synen geduldygen doot bewesen hefft. Item Seuerinus a seueritate, off, sequendo verum, ouermidts dat hy der waerheit by blyuende, oprecht unde strenge in den gerechte was, onbuygelick doer haet off gonste, dit seggen eenige synen rechten name geweest to hebben. Oeck Illustris, niet alleen om dat hy van hoghen eedelen stammen geboren was, mer oeck dat hy met syn eedele zeeden, met zvn deuchsam leuen unde mett synen doorluchtighen name syn geslachte verclaerde unde vermaerde. Hij hefft geleefft omtrent 520 jaren nae der geboerten ons Heeren, und werdt na langer ellenden unde geuancknissen, gedoot doer beuelen van Theodoricus die ijrste Romesche coninck, die met den Gothen in Italien regyrde, om dat hy tgemeen weluaert van Romen hadde willen beschudden unde voerstaen (also in desen boecke van hem selfs gesecht werdt) hoe wel sommige andere seggen die oersaecke syns doots geweest to hebben, dat hy die leeringe unde ketterrie van Arrius wederstondt unde niet aenhangen wilde. Hij was anicius gheheeten dwelc als vele bediedt als onverwinlic. also hij ooc inder waerheit was.
Seuerinus was hij gheseit, a seueritate, ofte a sequendo verum, ouermids dat hij der warachticheyt bijbliuende. vroom ende staerc int gherechte was. niet bughelic omme haet of ionst... ende segghen eeneghe dat seuerinus sine gherechte name was.
Illustris, ouermids dat hij van hogher aert gheboren was, want zij illustres, dats edel ende deurluchtich heeten, die de claerheit ende lampte van harer gheboorte metten lichte van goeder name chieren.

In één opzicht onderscheidt de Deventer druk zich niet slechts van den Gentschen druk van 1485, maar ook voor zoover ik zie van alle XVde en XVIde eeuwsche uitgaven van Boethius: hij is voorzien van een 150tal kantteekeningen. Meestal resumeeren deze den tekst waar zij betrekking op hebben met een of meer woorden of met een korten zin,

[pagina 252]
[p. 252]

gelijkluidend aan den tekst. In dat geval bevatten zij niets wat karakteristiek zou kunnen zijn voor hun auteur. Talrijk zijn echter ook de marginaliën die in beter Nederlandsch opgesteld zijn dan de tekst zelf en dezen verduidelijken; soms hebben deze zelfs een bekenden klank voor den Coornhertkenner. Ter illustratie volgen hier enkele van deze kantteekeningen.

(B VII) quaet te willen, comt licht wt onse gebreeken. Qwaet willen komet wt ons seluenGa naar voetnoot1).
 
(Hv) Sietstu dan niet wat grooter scanden die digniteyten den quaden doen? voorwaer te min soude haerlieder snootheit blicken, waert dat haer den state niet bekent en maecte. Hoghe state vermaert den quaden haer boesheitGa naar voetnoot2).
 
(H III) tgundt dat van selfs geen eygen schoonheit inne en heefft, wert als nu gepresen, ende als nu gelastert, na dat den besitter es diet gebruyckt. Alzo (d)en bezitter es, alzo zyn hem die middele dingenGa naar voetnoot3).
 
(H V) wat plaghe es meer om te deeren dan die gemeene huysgeseeten vyandt? Een vrunt scynen-(de) vyandt es die alre quaetstGa naar voetnoot4).
 
(Kv) daeromme syn alle salygen god. Alle saligen werden (wt genaden) god.
 
(L IIIv) Quaetheit en es dan geen dinc mits dat hi diet al vermach die niet gedoen en mach. Quaet es nietGa naar voetnoot5).

[pagina 253]
[p. 253]

(P IIIv) alle fortuyne, hoedanich die sy, goedt es den gheenen die int ghebruyke, int voortgaen ende int vercryghen van deuchden staen, ende den gheenen die in quaetheyt blyuen, alle fortuyne quaedt. Alle dinck es den goeden goet ende den quaden quaedtGa naar voetnoot1).
 
(P IV) Op dat hun (lees: u) die drouue off harde fortuyne niet neder en werpe, noch die geluckighe niet en corrumpeere, zoo houdt met stercke crachten den middele. Het middel es zeker in allenGa naar voetnoot2).
 
(R VII) alle tgheene datmen weet, niet na syn selffs natuere, maer na der wysen vanden geenen diet weeten, gekent wert. Sulcken gesichte, all sulcke kennisseGa naar voetnoot3).

Wat nu den tekst van den Deventer druk betreft, zoo moet deze inderdaad als een ‘verduytsching’ van dien der Gentsche editie beschouwd worden. Het is geen herdruk van de Vlaaamsche vertaling, zooals de titel suggereert (‘nu nyeu ghedruct’); ten onrechte beweerde Van de Vijver dan ook, dat Coornhert slechts de spelling had veranderd. Overal heeft hij du van de Vlaamsche tekst vervangen door gy, dyn door uw, sou door zy. Hoe hij Vlaamsche, Fransche en Latijnsche woorden ‘verduytscht (heeft) in Neerlandtsch’, spreekt uit de volgende voorbeelden:

cause - sake (passim), materie - stoffe (A VI), fortselike - geweldighe (A VI), properen - eyghenen (A VIIv), tempesten - onwederen (B IIv), sciencie - kennisse (B IV), sentencie - slotreeden (B IV), regieren - beheeren (B IV), regierders - overste (B IV), accusacien - beclappingen (B Vv), maniere - wyse (B VIv), frouden - bedroch (B VII), juge - rechter (B VIII), naerst - genaect (C II), useren - gebruken (C IVv), gouuernale - bestier (C VI), laboreren - arbeyden (D), int secrete - int heymelick (D), flatteren - smeken (D IIv), memorie - gedenckenesse (D VIII),

[pagina 254]
[p. 254]

tormente - marter (E IIIv), condicie - voorwaerdt (E VII), diluuien - overwater (F), considereren - bedencken (F), demonstracie - bewys (F IV), iniurien - versmaetheden (F VII), bocheux of contrefait - een bulte of mesmaecte (Hv), ignorancie - onwetenheit (J), paeyselicheit - vreedelickheit (J VIv), concluderen - sluyten (J VIIIv), destructie - verderffnisse, vernietinge (K Vv, K VIIv), siege - plaetze (K. VI), plainliker - claerder (L), diuersche ende contrarien partien - verscheyden ende tegentlicke deelen (Lv), discorderen - tweestemmich ofte oneens zyn (Lv), druclich - troerich (L V), conforteren - troosten (L VII), poysoene - venyne (M VIIIv), voys ende vorme - stemme ende gedaente (N), consequencie - achtervolginge (N III), punicien - straffingen (N IIIv), cesseren - vergaen (N VIv), officie der aduocaten - dienst der voirspraken (N VIv). iugieren - oirdelen (N VII), confusie - verwerringe (N VIII), contrarien - int tegendeell (N VIII), generacie - baringe off telinge (O II), consenteren - verwilligen (O V), ghetempertheyt - gematichtheit (O V), cours - loope (P Vv), fundamente - grondtvesteGa naar voetnoot1) (P VIv), rochen - clippen (P VIIv), servitute - dienstbaerheit (Q), souffisant - genouchsaem (Q VII), ymaginacie - inbeildinghe (RII), figure - ghesteltenisse (R II), absencie - affweesen (R III), presencie - tegenwoordicheit (S), comparacie - gelijckenesseGa naar voetnoot2) (Sv; F VI i.m. gelijkinge), wijsdom (iudicium) - ghewys off oirdeel (S II), ghesolueert - verclaert ende ontbonden (Sv).

Talrijk zijn ook de gevallen waar Coornhert een woord van de Vlaamsche vertaling overneemt en het met een synoniem of vertaling aanvult:

deurschinich - klaer unde doerschynich (A Vv), dooden - verdrucken unde dooden (A VIv), qualen - qualen off zieckten (A VIv), autoriteit - aensien off autoriteytGa naar voetnoot2) (B V), cure - cure off genesinge (C Vv), vulleesten - volleisten off vollencomen (H IVv), cronge - prye off croongie (M IV), propooste - voornemen off propooste (P VI), gheschuwen - gescuwen off vermyden (Q IIIv), exemplen - exemplen off byspelenGa naar voetnoot2) (Rv), instrumenten - gereetschappe off instrumenten (R IVv), passeren - lyden off passyren (R Vv; excedere), vulstringhen - volstringen off volleesten

[pagina 255]
[p. 255]

(S), condicien - ghedingen off conditien (S IIIv); dissimuleeren dissimuleern off veynsen (S Vv).

Bekend is het protest, dat Coornhert in de voorrede van zijn vertaling van Cicero's de officiis (1561) liet hooren tegen degenen die ‘vreemde lappen voor een welstant ende beuallijcke chieraet opten mantel onser spraken brodden’, evenals zijn streven om ‘het oude vergeten ende versleten nederlantse duytsch weder int ghebruyck te brenghen’Ga naar voetnoot1). De bovenvermelde voorbeelden bewijzen dat Coornhert ook bij de ‘verduytsching’ van Boethius een poging had gedaan ‘om onse sprake te beteren, van vreemde woorden te reynighen, van verdoruene ghenesen, ende met haren eyghen natuerlijcken aert te eeren doort afschuymen, wtmonsteren ende wechbannen vande Latijnsche, walsche ende vreemde woorden’Ga naar voetnoot2). In de eerste proeve van zijn pen is deze zuivering nog niet consequent doorgevoerd; in Die vertroestinghe der Wyszheyt komen o.m. nog de volgende ‘vreemde woorden’ voor:

Metra: rayen (B, Gv; H VIIv: strale; Pv: radien), officien (C V), regneeren (C VIII), mute (vogelkooi; G VIv), lyoen (L IV), baellie (L Vv), pingeeren (L VIII), pareersel (M Vv), ignoreert, gouverneert (N VIIIv), peys (Pv), fyn (uiteinde P II), considereert, generale, speciale (Q VIv; S IV: algemeenGa naar voetnoot3), sonderling), engien (ingenium; R III).

Proza: proeye (proie; B II), disputeren (B IV, D III, E II), conspiratien (B VII; F II: tsamensweringe), presideert (C Vv), flatteerde (Dv; D IIv, D IV: smeken), gratie (D IIIv, K III, P VII), argueren (D Vv, E III, H IIv, M VIII, Q III, R Vv), precieus (E V; D II: costelyck), glorie (F Vv; passim), pays (G IV), gloriose, glorieuse (G IV, O VII), glauien (glaive; H IVv), assenteer (J V; N II: verwillige), spatie (N IIv, R VII, R VIIv), gouerneert, disponeert (O VIII), usurpeert (P III), betaillien (ed. 1485: batallien; P IV), corrumpeere (P IVv; P VIIIv: ongecorrumpeerde off onverderflycke wille), puniert (P IVv), confirmeert (P VI)Ga naar voetnoot4).

[pagina 256]
[p. 256]

Wat de Metra in den Deventer druk betreft, zoo zou men hier en daar van een bewerking van den Vlaamschen tekst kunnen spreken, zooals blijkt uit onderstaande voorbeelden:

Gent 1485 Deventer 1557
Boek I Metrum 5
Du zachs de iaren met dijner cracht Het jare verzacht ghy met uwer cracht
So dat de looue die deene dringhen, Zoo dat men die looffkens (die deen dander dringen)
Dander zoete winde weder bringhen. Door zoete winde wt siet springen.
Boek II Metrum 2
Nemmermeer wert hij rijc van ebben Die altyt te luttel heẹft, nae synen waen
Die altijts waent te luttel hebben. Mach nimmermeer rycdom des herten ontfaen.
Boek II Metrum 5
Noch van bataillen was doe ghehoort Van oirloge en was niet gehoirt
noch ute wreeden nijde dbloed Noch het bloed en was niet doer nyt opt velde
Up de velden ghesturt onzoet Gestort met wreetheit ende gewelde.
wat soudemen doe of noch ten tijden Wie soude hem hebben moeg(en) tot dien tyden
Hebben gheweist of varen in strijden. Porren om te vechten offte stryden.
Boek III Metrum 5
Zo wie dat machtich wesen wille So wie dat will weesen machtich
Moet temmen zijnen wreeden wille Moet temmen zyn wreede wille crachtich,
Den hals niet gheuen ter lusticheit Den hals ter wellusten niet bereyden,
Noch bieden ter onreinicheit. Van alle onreyniche(i)t hem verscheyden.
Boek V Metrum 3
Weet hy dat hij begheirt elc man Weet elck man, tgundt dat hy begeert,
Wat sal hy pijnen om dat hij can. Wat pyn sall hy doen, opdat hyt leert.

Indien men den Latijnschen tekst raadpleegt, kan men zich overtuigen, dat de afwijkingen van den Vlaamschen tekst geenszins door het origineel beïnvloed zijn. Toen Coornhert

[pagina 257]
[p. 257]

zich met de ‘verduytsching’ van Boethius bezig hield, kende hij nog geen Latijn; met de studie daarvan zal hij kort daarna begonnen zijnGa naar voetnoot1). Het is derhalve minder juist te spreken van ‘quelques changements faits sur le texte latin’Ga naar voetnoot2). De vergelijking van Coornhert's tekst met de Vlaamsche vertaling leverde slechts één afwijking op berustend op den Latijnschen tekst, die in het Gentsche incunabel telkens aan de Vlaamsche vertaling voorafgaatGa naar voetnoot3).

Tenslotte nog een veronderstelling waarom Coornhert zijn bewerking in Deventer heeft laten drukken. Volgens Arnold zou Symon Steinberghen, zonder Coornhert er in te hebben gekend, diens handschrift ter perse gelegd hebbenGa naar voetnoot4). Maar indien dit zoo was geweest, zou deze zeer zeker dit feit in zijn Opdracht van 1585 vermeld en er een energiek protest tegen aangeteekend hebben.

Misschien is de Deventer druk in verband te brengen met Coornhert's vriendschap voor den koopman Hendrick van Marckel, herhaaldelijk burgemeester van Deventer in de jaren 1550-1581Ga naar voetnoot5). Sedert 1544 behoorde Van Marckel tot Coornhert's vriendenGa naar voetnoot6); aan hem droeg hij in 1567 zijn geschrift over

[pagina 258]
[p. 258]

Lijdens troost op, omdat hem ‘in verscher gedachten is ghecomen het sonderlinge Exempel van lijdtsaemheyt binnen weynigh Iaren ghebleken aen U.E. in verscheydene groote tegenspoeden U.E. teffens overvallende’Ga naar voetnoot1). Uit dezelfde opdracht blijkt dat Van Marckel in den loop der jaren Coornhert menigen vriendendienst heeft bewezen. Best mogelijk dat hij hem bewogen heeft de Vlaamsche vertaling van Boethius te bewerken en de kosten van de druklegging voor zijn rekening genomen heeft.

 

Amsterdam, Januari 1938

b. becker

voetnoot1)
Boethius vande Vertroosting der wysheyd. Tot Leyden. By Christoffel Plantyn 1585, blz. 4 = Wercken van Coornhert, Amst. 1630, I f. 520c.
voetnoot1)
Bibl. Belg. C140.
voetnoot2)
Bibl Belg. C641. - Ex. van de Deventer ed. zijn ook aanwezig in de U.B. Amsterdam, Leiden en Utrecht, en de stadsbibl. Haarlem.
voetnoot3)
Olga Rinck-Wagner, D.V. Coornhert 1522-1572 mit besonderer Berücksichtigung seiner politischen Tätigkeit (Berlin 1919), S. 22.
voetnoot4)
A. Geerebaert S.J., Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers (Gent 1924), XCVII, 2.
voetnoot1)
De vertroosting der wijsbegeerte van Boethius. Opnieuw uit het Latijn vertaald en van een inleiding voorzien door J.W. Schotman (Amst. Wereld-Bibl. 1924), blz. XXII-XXIII.
voetnoot2)
A. van de Vijver, Over de Nederlandsche vertalingen van Boethius' ‘Vertroosting der Wijsbegeerte’ in De Vlaamsche Gids dl. XV (1926-27), blz. 220.
voetnoot3)
Rijks Geschiedk. Publ., Kl. Serie, no. 25 ('s Grav. 1928), blz. XIV.
voetnoot4)
Blz. 6 n. 4.
voetnoot1)
Zie: L(indeboom) in Ned. Arch. v. Kerkgesch., dl. XXVII (1935), blz. 252; H.H. Knippenberg in Tijdschr. voor Taal en Letteren, XXIII (1935), blz. 140.
voetnoot1)
Boecius, De consolatione philosophie, ten trooste, leeringhe ende conforte aller menschen. Ghepr. te Ghend by my Arend de Keysere 1485. Zie over deze Vlaamsche vertaling: G. Huet, La première édition de la Consolation de Boèce en Néerlandais in Mélanges Julien Havet (Paris 1895), pp. 561 suivv. - A. van de Vijver, a.w. - W. de Vreese, Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Wdb., art. 102 ('s Grav. 1929). Ten onrechte beweert De Vreese dat in het ex. van de Amsterdamsche U.B. katern L ontbreekt, - Gesamtkatalog der Wiegendrucke, B. IV (Lpz. 1930), N 4574.
voetnoot1)
Boethius vande Vertroosting der wysheyd. Leiden 1585, blz. 5, 6.
voetnoot2)
Zie: B. Becker, Thierry Coornhert et Christophe Plantin in Le Compas d'Or I (1923), pp. 106, 112.
voetnoot1)
In 1557 spreekt Coornhert in de ‘Aenwysinghe’ over zijn ‘barbarische ongeleerde penne’, in 1585 laat hij ‘barbarische’ weg; in 1557 staat: ‘vindinge van den soecker’, in 1585: ‘vernoeghing vanden zoecker’; in 1557 meende Coornhert dat de waarachtige zaligheid bestond ‘in duechde der zielen unde gebruycke van zalicheit’, in 1585 schreef hij over ‘'t ghenieten van dueghde ende ghoedwording’. In ‘Het leven van Boethius’ van 1585 werden ‘die Chronycken’ door ‘de gheschichtboecken’ vervangen, ‘vermercken’ door ‘afnemen’, ‘gewoent’ door ‘gheweest’, ‘tgemeen weluaert’ door ‘'t ghemeen beste’, ‘die leeringe unde ketterrie van Arrius’ door ‘de Lering van Arrius’. Weggelaten zijn in de uitgave van 1585 de vier regels waarin verklaard wordt, waarom Boethius illustris genoemd werd.
voetnoot2)
Tot nog toe gold als zoodanig zijn vertaling van Cicero's de officiis (Haarlem 1561). - De eerste biograaf van Coornhert vermeldt, dat ‘hy naer syn dertich jaren [d.w.z. na 1552] hem oock mette penne (hoe wel hij daer in niet gheoeffent en was) beholpen heeft’. Het Leven van Coornhert, vóór dl. I van zijn Wercken, f. lc.
voetnoot1)
genaken - smaecken. Over Coornhert's gebruik van rijmwoorden in zijn proza, zie: P.L. van Eck Jr., in 't Een en ander over en uit Coornhert's Zedekunst in Groot-Nederland, 1924, Juli, blz. 97.
voetnoot1)
Vgl. De Prologhe a2v (l. kol.): scriuet in den persoon van elken klaghende bedructen meinsche.
voetnoot1)
Vgl. Coornhert, Wercken, I f. 149a (ao 1563): het quaat ende onse bederfnisse alleen uyt ons is, te weten uyt onse eyghen blinde Wille. Kantteekening: 't Quaat uyt ons.
voetnoot2)
Vgl. Wercken, I f. 236a (ao 1564): Comt dan een boose tot state, soo moet syn boosheyt dies te meer bekent werden.
voetnoot3)
Zie over de ‘middelbare dingen’ Coornhert's Wellevenskunste, B.I Hfdst. 14 §§ 6-29 (§ 13: alsulcke saken zijn, so de mensche is diese heeft: te weten voor den quaden sulcx misbruyckende quaadt, ende voor den goeden diese recht ghebruyckt, goedt). - De van de Stoïcijnen overgenomen indeeling van alle dingen in goede, slechte en middelbare (res bonae, malae, mediae) vormt den grondslag van Coornhert's moraalphilosophie.
voetnoot4)
In Coornhert's vertaling van 1585 luidt de tekst: Wat pestilentie is oock krachtigher om te beschadighen dan een vrund schynende vyand? (blz. 99).
voetnoot5)
Vgl. Wercken, I f. 339d (ao 1590): Isser dan geen wesen quaadt, so ist quade geen wesen, maar een weseloos niet. Kantteekening: Quaadt is weseloos.
voetnoot1)
Zie blz. 252, n. 3.
voetnoot2)
Vgl. Wercken, III f. 18a (ao 1560): Saligh is hy die de mate ende het Coninglijcke middel houdt.
voetnoot3)
Vgl. Wercken, I f. 149b (ao 1563), waar Coornhert het ‘ghesichte’ met het ‘onderscheydelijcke redelijcke ooghe der zielen’ vereenzelvigt. ‘Is dit ooge suyver, klaar ende oprecht, so is syn oordeel sulcx; of neen, soo oordeelet blindelijck ende valschelijck’.
voetnoot1)
Vgl. Coornhert's voorrede van zijn vertaling van Cicero's de officiis in 1561: ‘heeft mij ooc verstout ... teghens tghemeene misbruyck te ghebruycken sommige woorden, als algemeen voor generael, verlijckinge voor comparacie, gezellicheyt voor societas etc., die nu om d'ongewoonte wat hardt schijnen; nochtans dat ick veel oude woorden, die wel goet, maer out duytsch zijn, als zege voor victorie, byspel voor exempel, grontvest voor fondament, grootachtbaerheydt voor authoriteyt met meer diergelijcken achter ghelaten hebbe’. Officia Oiceronis... nu eerst vertaelt in nederlantscher spraken door Dierick Coornhert (Haarlem 1561). ‘De vertaelder totten Leser’, bl. * 8.
voetnoot2)
Zie n.l.
voetnoot2)
Zie n. 1.
voetnoot2)
Zie n. 1.
voetnoot1)
Officia Ciceronis. ‘De vertaelder totten Leser’, bl. * 7v, * 6 vlg.
voetnoot2)
Aldaar, bl. *6.
voetnoot3)
Zie blz. 254, n.l.
voetnoot4)
Uit de Vlaamsche vertaling heeft Coornhert een heele reeks middelnederlandsche woorden overgenomen: lyselick (A VIII), vervanghen (affirmare; D IV), also zaen (D VI), voorbare (F IV), marasschen (F IV, K VI), lybaerdt (G VI, M VIII, N), inaderen (H VIIIv), staphans (I; maar C III, D IVv: terstondt), twint (K IIIv, Pv), spadich (segnis; M VIII), wase (N Vv), plats (O Vv; maar D II: gantselich). - Uit de Zuidoostvlaamsche bron heeft Coornhert klakkeloos overgenomen eist voor ist, evenais den vorm met h in heischt en huren.
voetnoot1)
Over den leeftijd, waarop Coornhert Latijn is gaan leeren, zie: S.v.d. Meer, Bijdrage tot het onderzoek naar klassieke elementen in Coornhert's Wellevenskunste, blz. 2 n. 1. Het gebeurde na 1552; volgens Coornhert zelf in 1557, volgens Bor (Historie der Nederlandtsche Oorlogen, 1679, III blz. 541b) in 1554 of 1555.
voetnoot2)
Zie hiervóór, blz. 242.
voetnoot3)
In boek III, metrum VIII wordt n.l. capreas in de Gentsche vertaling weergegeven door wild, terwijl Coornhert ervan geytkens heeft gemaakt. - In boek II, metrum IV is humili domum memento / certus figere saxo in het Vlaamsch vertaald:
 
Stellen teener middeler stede
 
Daertu wel bewaers zijs mede.

Bij Coornhert luiden deze verzen:
 
En stellen die [n.l. woonste] op een steenroots heel neder
 
Soo zydy beschermt voor alle onweder.

Coornhert kan den commentaar in de Gentsche editie ingezien hebben, waar vermeld wordt, dat ‘de text na tlatijn zeit up eene nedere rootse of steen’.
voetnoot4)
Zie hiervóór, blz. 242.
voetnoot5)
Zie over Van Marckel: W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, Zijn de spelen van Coornhert ooit opgevoerd? in Ned. Arch. v. Kerkgesch. dl. XXII (1929), blz. 145.
voetnoot6)
Aan Van Marckel's zoon schrijft Coornhert, dat de ‘vrundtschappe tusschen u salige Vader ende my stadelyck is geweest, langer dan seven ende dertich Jaren’. Wercken, III f. 368v. H. van Marckel stierf 4 Maart 1581.
voetnoot1)
Wercken, III f. 368.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De consolatione philosophiae

  • over Boëthius: Van de vertróósting der wysheyd


auteurs

  • Bruno B. Becker

  • over D.V. Coornhert