Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.93 MB)

Scans (18.91 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65

(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Algemeen Beschaafd en Maastrichts
of
La force d'intercourse et l'esprit de clocherGa naar voetnoot1)

‘Dans toute masse humaine deux forces agissent sans cesse simultanément et en sens contraires: d'une part l'esprit particulariste, l'‘esprit de clocher’; de l'autre, la force d'‘intercourse qui crée les communications entre les hommes.’
de saussure

‘Kinder, kinder gair luij zult het sien, dat het Maastreechs gans afkumt’, profeteerde een oude moeder in 1729Ga naar voetnoot2). Nog geen twee eeuwen later in de Sint-Servatiusalmanak van 1888 jeremieerde een politieke overzichtschrijver: 't geit mèt de brouwers wie mèt eus hierkes, die alwijl e soort Mastreechs spreke, dat Slivvenier zelf neet mie verstoon kin: zoe'ne wónderen hutspot van allerlei wäörd is 't gewoorde.

 
Mastreechter beer! Mastreechter taol!
 
't Weurd alles eve slech en sjraol!
 
Mastreechter taol, Mastreechter beer!
 
Veur zoe e köske sjrikke veer!

Nog iets later klaagde Olterdissen herhaaldelijk, dat Maastrichtse woorden werden gemodernizeerd. ‘Hiere, die ze in Holland juffers neume, weurde gemodernizeerd tot libelle, mispele weurde herduip tot

[pagina 102]
[p. 102]

wèspe, van aomzeike sprik me neet mie, dat zien noe deftig miere gewoorde, en e spinneweefsel is e wèb gewoorde.’

Ondanks de sombere voorspelling uit 1729 is in 1947 het Maastrichts nog in leven. Wie de publicaties uit de eerste helft der 20ste eeuw voor de geest komen, bundels en bundeltjes rijm en onrijm, toneelstukken, woordenlijsten, tijdschriftbijdragen en proefschriften, die voelt integendeel de neiging om van een bloei te spreken.

Edoch, indien men op straat, in vergaderingen, in de huiselijke kring zeer dikwijls het ‘Hollands’ hoort overheersen en het gewone volk zich hoort bedienen van een soort van A.N., ook als ze onder elkaar zijn, dan zet men weer de gedachte aan een bloei, althans van het gesproken Maastrichts van zich af. De gebruikssfeer van het gesproken Maastrichts is tegenwoordig niet in overeenstemming met het vele schrijven over en in het MaastrichtsGa naar voetnoot3). Het is niet juist, dat elke in Maastricht geboren en getogen dokter en advokaat, handelsman of fabrikant, ambtenaar of magistraat de hele dag door Maastrichts spreekt, ook in de uitoefening van zijn beroepGa naar voetnoot4). Wel doet zich voor, dat geboren en getogen Maastrichtenaars, die in rijm en onrijm het dialekt beoefenen, in de huiselijke kring ‘Hollands’ spreken, opdat hun kinderen door gebrekkige kennis van het A.N. later niet in hun maatschappelijke loopbaan worden gedwarsboomd.

Een vluchtige vergelijking tussen het voor 50 jaar en thans gesproken en tussen het weleer en nu geschreven Maastrichts brengt aan het licht, dat het dialekt van Limburgs hoofdstad allerlei veranderingen heeft ondergaan, gedeeltelijk, niet altijd, onder invloed van het A.N.

Onze bedoeling is enige lexicologische, fonetische, syntaktische en grammatische wijzigingen met voorbeelden nader toe te lichtenGa naar voetnoot5).

[pagina 103]
[p. 103]

Eerst echter een paar algemene opmerkingen, niet alle geheel nieuw, maar in verband met hetgeen volgt, als inleiding o.i. wenselijk.

Dialektschrijvers en -sprekers, vooral zij die door studie of maatschappelijke omgeving aan verhollandsing blootstaan, ondergaan allen min of meer de zuigkracht van het A.N. Ook de enigszins eenzijdiger geörienteerde schrijvers en sprekers ondervinden bewust of onbewust de A.N. invloed. In meer dan een geval móeten beide groepen zelfs ontlenen. Ten eerste: voor vele algemenere en hogere begrippen dan waarmee het alledaagse leven volstaat, ontbreekt het Maastrichtse woord. ‘It must be remembered that dialect is less able to express the higher interests of the mind’ (Jespersen) geldt ook voor het Maastrichts in menig gevalGa naar voetnoot6). En dan komt men als van zelf bij het A.N. terecht of bij een vreemde taal. Ten tweede, zelfs als er een Maastrichts woord bestaat, dat de geëiste betekenis zo ongeveer weergeeft, dwingt toch dikwijls de gevoelswaarde de schrijver over een verheven onderwerp het met een triviaal of komisch affekt belast woord te vermijden en te zoeken naar een ander. En dan komt men natuurlijk weer bij het A.N. of de vreemde taal terecht. Het is geen paradox: zodra het Maastrichts veel geschreven wordt, zoals thans gebeurt, neemt de lexicologische invloed van het A.N. toe. Daarenboven begint dan spoedig een schrijftraditie en een streven naar spellingeenheid remmend te werken op de vroeger in ongebonden vrijheid tierende klankontwikkelingen. Woorden als trejater (= theater), degel (= degen), plameter (= barometer), in vroeger dagen voorkomende, brengen het tegenwoordig meestal niet meer tot een schrif-

[pagina 104]
[p. 104]

telijke representatie, maar worden geschreven tejater, dege, barmeter. Zo werd hommelebus omnibus en klipses eklips.

Van belang is het ook bij de bestudering van de A.N. invloed om na te gaan, hoe de verhouding vroeger was en thans is 1o tussen het aantal betekenissen en 2o tussen de talrijkheid van het gebruik van het A.N. en het dialektische woord.

De in Koenen-Endepols20 opgegeven 19 betekenissen van staan kent het Maastr. stoon eveneens. Maar het Maastr. sliete heeft wel de A.N. betekenis van (doen) afnemen in massa, sterkte en bruikbaarheid maar niet die van bij kleine hoeveelheden verkopen (slijterij = winkel in 't klein van sterke dranken kent het Maastr. wel). Bij sliete is er dus nog geen sprake van expansie.

Indien echter naast winkelbaank thans opkomt toonbaank, dan is dat A.N. expansie, en de talrijkheid van het gebruik van toonbaank is de graadmeter van die A.N. invloed in dezen.

Tenslotte is het van belang om te weten, of een meer algemene of meer speciale betekenis, die het Maastr. woord heeft tegenover het A.N., gewijzigd wordt in A.N. geest. Hospitaol betekende in het Maastr. in het algemeen ziekenhuis tegenover de meer speciale A.N. betekenis van militair ziekenhuis. Deze betekenisverenging, die zich tegenwoordig in het Maastrichts openbaart, is dan natuurlijk A.N. invloed, welke invloed zich eveneens vertoont, indien tepiet en zerrek gaan betekenen vloerkleed en grafsteen en niet meer of zelden behangsel en doodkistGa naar voetnoot7).

[pagina 105]
[p. 105]

Het spreekt van zelf, dat het stadium van verhollandsing bij de verschillende bevolkingslagen en individuen niet gelijk is. Sociale en familiale taalkringen van ieder individu worden niet gelijktijdig aangetast. In zeker opzicht kan men vele fonetische taalschakeringen vergelijken met die, welke Leo Goemans vaststelde in de Leuvense volkstaal, waar tussen de gewone tongval en de taal van vrouwen, meisjes en kinderen uit de geringe gemeente allerlei fonetische verschillen bestaan: het chromatisch overdrijven ten koste van het expiratorische woord- en zinsaccent, het diftongeren van lange klinkers enz. En men denkt ook aan de kompromisvormen, die de jonge Kloeke gebruikte, toen hij uit zijn dialektisch milieu naar een Hollandse school werd verplantGa naar voetnoot8).

Het is verder nodig ten aanzien van sommige ‘verhollandsingen’ nog een voorbehoud te maken.

Er zijn er die slechts schijnbaar tot stand zijn gekomen onder A.N. invloed. Het Maastrichts heeft als Nederlands dialekt - zij het dan met enige, waaronder twijfelachtige, prae-Slavismen en Keltismen - soortgelijke tendensen als het A.N. d.w.z. zijn evolutie gaat in dezelfde richting. Indien b.v. het dubbele perfektum in het Maastrichts een kwijnend bestaan lijdt en men thans alleen bij de oude generatie en in bepaalde sociale taalkringen nu en dan nog hoort Iech höb 't uuch gezag gegad, dan behoeft dat uitsterven van deze constructie niet te worden toegeschreven aan de rechtstreekse invloed van het tegenwoordige A.N. Het opruimen van het dubbele perfektum in het Maastrichts kan het gevolg zijn van een algemene oude Nederlandse taaltendens. Immers in verschillende andere dialekten bestond die constructie ook, maar ze is ook uitgestorven en slechts weinige dialekten bieden nog met succes weerstandGa naar voetnoot9).

Op fonetisch gebied kan men hetzelfde waarnemen. Alle Maas-

[pagina 106]
[p. 106]

trichtse diftongeringen staan o.i. niet op rekening van de Hollandse expansie, zeker niet vijs, knijzen, die beantwoorden aan A.N. vies, kniezen met dialektische ie. Rechtstreekse Brabantse invloeden zijn zelfs waarschijnlijk en zelfstandige fonetische ontwikkelingen, die b.v. hun uitgangspunt vonden in buigingsvormen, sleep- en stoottoon, zijn volstrekt niet onmogelijk. Terecht waarschuwde W. Gs Hellinga tegen het gevaar van eenzijdigheid bij expansietheorieën. (NTg 33, blz. 48 e. vlgd. Probleemstelling bij het onderzoek van volkstaal en Beschaafd in Holland.)

Misschien is het een overbodige uitweiding, maar we willen toch ook nog op het volgende wijzen. Evenals de meeste dialekten is het Maastrichts voor een deel behoudzuchtiger, voor een deel vooruitstrevender dan het A.N. De behoudzucht manifesteert zich voor iedereen in het nog gebruiken van in het A.N. verdwenen of versteende woorden, buigingsvormen enz. We achten het onnodig dít hier nader toe te lichten. Van de vrijere, meer consequente ontwikkeling van taaltendensen en van een eigen evolutie, onafhankelijk van die in het A.N. willen we echter enige voorbeelden geven.

De uitval van de intervocalische d en de overgang in j heeft in het A.N., waarschijnlijk tengevolge van de schriftelijke traditie, niet overal plaatsgehad: bode, vrede heide, reden, schade, weide. Het Maastrichts, dat geen lange schriftelijke traditie kent, heeft daarentegen: baoj, vreij, heij, reije, sjaoj, weijGa naar voetnoot10).

De Maastrichtse accentuering op het eerste lid in kaf'fee (= koffiehuis), ka'jee, bu'ro, pal'to, past geheel in het Nederlandse accentsysteem, is dus een poging tot vernederlandsing van de Franse bastaardwoorden café, cahier, bureau, paletot, waaraan het A.N., om welke reden dan ook, niet heeft meegedaan.

In De Franse woorden in het Nederlands van Salverda de Grave worden een aantal woorden genoemd, welke de slot-ə in het Nederlands hebben behouden in de uitspraak, omdat ze vrouwen aanduiden. Deze gesproken sexuele ə kent het Maastrichts in actrice, directrice,

[pagina 107]
[p. 107]

modiste, gouvernante, tante, dame níet. Er wordt dus uitgesproken aktries, direktries, modis (mv. modiste), goevernant, tant, daam. In het meerv. duikrt somtijds de ə weer op, maar zonder sexuele funktie: goevernantes (naast goevernante), tantes, dames. In de meervouden aktriese, direktriese, modiste is de ə natuurlijk een meervoudsteken.

Platje, bij Justus van Maurik in de betekenis van schelms kind gebezigd en volgers het WNT nog gewestelijk bekend in de betekenis van guit, schelm, deugniet, was in het Maastrichts der 18de eeuw een gewoon woord (natuurlijk met Umlaut: pletje), is echter naar mijn weten op het ogenblik te Maastricht volslagen onbekendGa naar voetnoot11).

De door Fra. opgegeven vormen gestange (part. perf. van stoon), de superlatief geerste (van gere), de onbepaalde vnw. eet, eets zijn bijna geheel verdwenen en werden respektievelijk gestande, liefste (liefst, bw. = leefs), get (niet dus: iet, iets)Ga naar voetnoot12).

Onafhankelijk van het A.N. is de sporadische neiging om een, u (< germ. ĭ voor volgende m) uit te spreken en te schrijven als ö b.v. slöm (mhd. schlimp) i.p.v. slum, zwömme (ohd. swimman) i.p.v. zwumme, stöm (ohd. stimma) i.p.v. stum, sjömmel (ohd. scimbal) i.p.v. sjummelGa naar voetnoot13). Een Limburgs atavisme is misschien de eveneens sporadische neiging om de i (< germ. ĭ) in beginne, blinne, binne enz. tot è te maken, dus begènne, blènne, bènne, evenals dit gebeurd is met de i van os. scild en ohd. stilli, welke beide woorden in het tegenwoordig Maastr. luiden sjèld, stèl. In de Limburgse Sermoenen is deze è in begennen, blent, gender (illuc), men (minus), sen (sensus), wenter (hiems) en vele andere woorden overheersendGa naar voetnoot14).

Voorbeelden genoeg om aan te tonen een eigen karakter in de evolutie van het Maastrichts.

 

Het spreekt van zelf, dat bij de veroudering van bepaalde woorden noch invloed vah het A.N., noch werking van taaltendensen kunnen

[pagina 108]
[p. 108]

worden voorondersteld. Ook zonder Hollandse expansie zijn reutekeers (= vetkaars), spinsleech (= waslont), smooksjier (= kaarsensnuiter), nievelskepke (= neepjesmuts), sjeermoul (= week, langwerpig broodje) ten dode opgeschreven met de voorwerpen, die zenoemen en raken de namen van uitstervende of uitgestorven volksen kinderspelen gaaisbeitele, d'n haon sloon, baal in 't heudje, flitsboer mèt z'n jonges bij het jonge geslacht in het vergeetboek.

 

Welke echter de factoren zijn, die de wijzigingen veroorzaken, het oude aanschijn van het Maastrichts krijgt nieuwe, waaronder ook vele A.N., trekken.

De woordenschat van het Maastrichts is en was in hoofdzaak Zuidnederlands. Vele woorden en zegswijzen in het WNT gelokaliseerd in Vlaams België, zijn of waren ook zuiver MaastrichtsGa naar voetnoot15). Een deel ervan is thans in het Maastrichts verouderd en vervangen door A.N., leeft echter in het Zuidnederlands van België krachtig voort, Fra.Ga naar voetnoot16) noemt onder meer nog als Maastrichtse woorden neuteleer, valling, laweit, moor, waarvoor het tegenwoordige Maastrichts gebruikt neuteboum, kaw, lawej en bij voorkeur ketel. Belgisch Limburg en het letterkundige Vlaams daarentegen zijn nog trouw gebleven aan deze oude woorden. We voegen aan de voorbeelden uit het WNT, ontleend aan oude Vlaamse schrijvers, nog toe wegens onze persoonlijke ervaring ermee: Arseneke had ievers overdag een vallinge betrapt (Herman Teirlinck). Het was een lawijd lijk een laatste oordeel (Felix Timmermans). Als Pallieter gekleed was, ging hij naar beneden, stak de mechelse stoof aan, zette de geel-koperen moor op het vuur en maalde koffie (ibid.). Maastrichtse schooljongens, aldus ervoeren wij, lokaliseerden deze oude Maastríchtse zonder aarzelen als Vláamse woordenGa naar voetnoot17).

[pagina 109]
[p. 109]

De vaktalen van gemodernizeerde bedrijven kennen slechts bij uitzondering Maastrichtse woorden en termen (om niet te spreken van technische bedrijyen, die vroeger niet bestonden, zoals het elektrische stroombedrijf). Ook in vele van oudsher bestaande vaktalen ontmoeten we bijna uitsluitend A.N. woorden, zij het dan met lichte klankwijzigingen. Een navraag bij typografen leverde alleen het vermaastrichtste porte-pazje op, mannelijk en met slot-e, terwijl het Franse page (= bladzijde) in het Maastr. paasj luidtGa naar voetnoot18).

In de aardewerk-industrie zijn reeds verschillende vermaastrichtste Franse woorden (de industrie stamt uit Wallonië), die karakteristiek waren voor dat bedrijf, op de terugtocht voor het A.N., zoals het bekende kèzjem (quinzaine = 14-daags loon), kollefitsje (colifichet = aardewerkafval). De blozer (= glasblazer) en de pottemaan en het pottemenneke (= arbeider in de aardewerkfabrieken) met de samenstelling pottemennekeskrengkde ('= longaandoening) zijn niet geheel veilig meer, ook al weer in verband met de groei van vakverenigingen, zelfbewustzijn van de arbeiders en de verbetering van de hygiënische toestanden in de fabriekenGa naar voetnoot19).

Op het gebied van het onderwijs worden allerlei woorden verdrongen. De op de Broederscholen vroeger algemeen gebruikelijke Frans-Maastrichtse aanspraakvorm sje-f ra of sje-frère (sje = cher) moest reeds lang het veld ruimen voor Broeder (oe met steeptoon)Ga naar voetnoot20). De frère zelf heeft ook het loodje gelegd, al dichtte Broeder Edgard Heijnen jaren terug over de dagen zijner jeugd:

 
In Dubois z'n akelik stök grammaire
 
Laog tot ergernis van de strenge frère
 
Op eder blaad e bleedsje
 
Van d'n dikke boum.
[pagina 110]
[p. 110]

Het woord voor hoofd is, zoals bekend, kop of huid. Maar met het hoof van 'n sjaol, hoofakte, hoofónderwijzer enz. kreeg hoofd min of meer burgerrechten, al moest het een veer laten doordat het de d kwijtraakte, een soortgelijk proces van gedeeltelijke vermaastrichtsing als de sleeptoon van de oe in Broeder.

De perfesters of perfessers van het vroegere ‘kollezje’ zijn vrij algemeen lierare geworden van Gymnasium, Habeës of Lyceum, met uitzondering van de R.K. geestelijken, die er onderwijs geven, en die nog bij voorkeur perfesters genoemd worden.

De oude, aan bitter-zoete herinneringen rijke, Frans-Maastrichtse woorden fródere (onvervalst Maastrichts is natuurlijk foetele), kompeziesie, bulletin moeten de strijd aanbinden met spieken, proefwerk, rapport. Spijbelen maakt weinig kans tegenover plenke, dat b.v. in het gedichtje van Tuinstra Plenke, Plenk en Plenkskes volkomen ‘echt’ aandoet. Groen (= noviet) is met zijn oe zuiver Hollands tegenover het Maastrichtse greun en behoudt die oe in het Hollands-Maastrichtse groenloupe en groentied. Het waarschijnlijk aan de studententaal ontleende pop (= gulden) verraadt met zijn o zijn vreemde afkomst, terwijl póp met zyn ó (= nagebootste figuur), ofschoon in wezen hetzelfde woord, zich legitimeert als oudere Maastrichtse poorter.

Hoeveel jonge, te Maastricht geboren medici kennen nog de oude Maastrichtse benamingen van kwalen en kwaaltjes en, zo zij ze kennen, gebruiken zij ze wel ooit anders dan humoristisch? Het is niet goed denkbaar dat een patiënt te horen krijgt, dat hem de tap moet worden gebroken, dat hij de vifleen, de bubbelesenus, de zoej of de kietelkoors heeft, of dat het een geval is van euverdrage kawwe, 't sjoel of 'ne wegesjeet. Overigens lag men vroeger op 't hospitaol, of op Klavarie, dikwijls erheen vervoerd in een legerbèdsje, terwijl tegenwoordig iemand met de ziekenauto naar het ziekenhoes wordt gebracht, ofschoon een Maastrichtenaar kraank behoort te zijn. Wie geit 't met de kraanke? informeert men. Naast roedvónk leeft nog steeds roeie grónd, maar het door Breuls vermelde smódse (= huidaandoening o.a. bij zuigelingen) is o.i. vrijwel geheel uit de circulatie.

Ziehier nog enige gevallen van het verdringen van Maastrichtse

[pagina 111]
[p. 111]

namen uit Nat. Hist. Het volgende lijstje brachten we een te Maastricht van Maastrichtse ouders geboren B-leerling der 6de klas van het Gymnasium onder de ogen met de vraag, of hij de woorden kon thuisbrengen.

1(h)annik
2belkesbuimke
3belzjemien
4berreb
5blankèt
6breujling
7däölke
8deun
9douwdistel
10duvelseppelke
11duvelsvleis
12gaasbies
13giegplant
14goudsmeed
15govie
16gróndzuker
17grossje
18gruiske
19herdis
20huijwagel
21juudsje
22junkerke
23kabóts
24kakjonge
25kattekieze
26kekepruimke
27kèllever
28kietsj
29koetsjke
30kókkelevie
31kókkepel
32kónkernol
33köllemensje
34krekebuimke
35kroepoet
36kruijtzel
37kruizer
38kruperhinneke
39kuulderaap
40kwakbol
41kweker
42lampersen haon
43louw
44maon
45meelder
46meizäödsje
47merketon
48merrekof
49meuleneer
50mispel(dier)
51mieske
52mooierplentsje
53mósjke (niet: mösjke)
54ossekop
55pees
56pinhin
57priester
58regelaot
59röts
60sjeuteling
61sjöllever
62sjouweveger
63sjraleong
64sjroet
65slivvenierebieske
66slufkes
67smielje
68steel
69stokfleer
70strunkel
71taatsj
72toemeleer
73veemke
74vloerzaod
75vogelwik
76vuurbieske
77weenderik
78wèld verreke
79weleke
80wientepperke
81witte vaonse
82wölle wensjes
83ziepuutsje
84zije

Van deze 84 woorden kende de jonge man er 21 (4, 7, 11, 20, 27, 31, 32, 33, 39, 46 51, 54, 60, 64, 65, 68, 70, 73, 76, 77, 84), althans de Alg. Nederlandse equivalenten.

6 woorden verklaarde hij verkeerd (16, 19, 22, 30, 61, 78).

15, 17, 18 waren vissen, 57, 58 pruimen, maar wat voor soort vissen en pruimen hij bedoelde, bleek niet duidelijk.

[pagina 112]
[p. 112]

Alles bij elkaar kende hij 75% niet of vrij vaag. De officiële eindexamenterminologie kende hij beter. Natuurlijk!

Zullen vóór vijftig jaar en vroeger álle Maastrichtse jongens de hierboven genoemde woorden voor 100% hebben gekend? Neen, maar 19-jarige liefhebbers van fauna en flora kenden er heel wat meer dan 25%, hetgeen wij weten uit onze gymnasiumtijd.

Niet alleen de woordenschat der vaktalen krijgt gedeeltelijk een A.N. karakter. Ook de algemene woordenschat, we bedoelen de woorden voor gewone, alledaagse begrippen. Ziehier uit Fr. en Hou. een kleine bloemlezing van verouderde woorden, thans door A.N. of vermaastrichtste A.N. meestal vervangen.

Fra.Ga naar voetnoot21):

bemake (= maken dat iets gebeurt)
behebbelik (= gulzig, gretig; lees behöbbelik? E.)
doen bij (= vlak bij. Fra. tekent hierbij aan, dat het woord veroudert.)
gesad (sic = gemanierd, beleefd)
postele (= vragen, aanhoudend vragen)
krap (= klein mannetje of beestje)
rijf (= mild)
sjavuurlijk, sjaftuurlijk (= haveloos)
tuurling (= deurhengsel)
wal (= koking)
zeuije (= langzaam en lange tijd spreken).

Van deze woorden komt bij Houben alleen nog rijf voor. De woordenlijst van Fra. is van 1853, die van Hou. van 1905. En thans, 1947, komen ons verschillende woorden uit deze laatste lijst ook al weer verouderd voor of zijn het inderdaad, zoals

giehónger (= geeuwhonger)
heijere (= meer naar deze zijde)
hies (= holte achter de knie)
näöle (= langzaam zijn, talmen)
roeveros (= het wit vriezen, ruwrijm)
startebeer (= bierresten, die opnieuw tot bier verwerkt worden).

In het Sermoen van 1729 vinden we behalve het boven vermelde pletje nog keulkook (= kulkoek, nonsens?), het al in het Middelnederlands

[pagina 113]
[p. 113]

bekende appelteef, waarmee de eerste uitgever van het Sermoen, een gebören Maastrichtenaar, niet geheel overweg kon, en een uitdrukking iemand in z'n ei kietele (in zijn zwak tasten?). Toen we in December 1944 een 48-jarige geboren en getogen Maastrichtenaar al deze woorden voorlegden, bleken alleen roeveros en giehónger hem bekend, het laatste daarenboven slechts na enig nadenken.

In deze gevallen is het zelfstandige woord in zijn geheel verouderd of verdrongen. Even vaak gebeurt het, dat het woord als simplex en in óude samenkoppelingen en samenstellingen zich handhaaft, maar in jónge wordt vervangen door een A.N. of A.N. gekleurd woord. Hierbij moet opgemerkt worden, dat samenstelling en samenkoppeling in het Maastrichts minder voorkomen dan in het A.N. en verschillende A.N. samenstellingen en samenkoppelingen begrippen, vroeger onbekend, uitdrukken.

A.N. simplex Maastrichts simplex Maastrichtse samenstelling of koppeling
aarde eerd(e) aarderijkskunde (verg. eerdewerrek, eerde piep)
bord breed ganzebord (verg. drejbreed)
Brussel Breusel(t) Brusselse spruutsjes (verg. Breuselepoort, Breuselestraot)
drager dreger bagagedrager (verg. pekskes-, zakkendreger)Ga naar voetnoot22)
gans gaais ganzebord (verg. gaaizekeutel)
hoofd huid, kop hoofagent, hoofónderwijzer enz. (verg. huidvleis, koppijn)
hoogte huugde hoogtezon (verg. manshuugde)
hoorn heure, mv. heures horeblaozer (verg. bokkeheures)Ga naar voetnoot23)
heen (e)weg heen en weer, heenreis (verg. eweggoon, -loupe enz.)
hoepel reip ophoepele (verg. reiperok, reipe = hoepelen)
kip hin kippeboors (verg. hinnevleis kriege)

[pagina 114]
[p. 114]

licht leech lichkogel, lichpunt (verg. spinsleech)
moeder mooier moederkoren (verg. mooierstaol)
mout maait havermout (verg. maaitkoep)
spuiten spruite spuitwater, -fleske (verg. brandspruit)
stof stöb stofzuiger (verg. stöbdook)Ga naar voetnoot24)
werpen gooie bommewerreper (verg. in-, oetgooie)
ziek kraank ziekefóns, ziekenhoes (verg. doedkraank)

Bij deze gevallen sluiten zich die aan, waarbij de A.N. vorm van het doeblet een betekenisdifferentiëring ondergaat. Het verschil in betekenis tussen jager: jeger nl. jager = a) lid van een troepenafdeling, b) militair vliegtuig tegenover jeger = venator vinden we nog niet in Jóngk bij Jóngk en Aajd bij Aajd van G.D. Franquinet: ‘Er is es sergeant hooreblaozer van de jegers gepasporteerd’, terwijl Olterdissen schrijft: ‘De Limburgse jagers te voot, die mèt bukse gewaopend waore, droge greun uniforme mèt roed aofgezat’ en we in 1944 meer dan eens hoorden: ‘De Pruus is door 'nen Ingelse jager aofgesjote’. In de betekenis van venator hoorden en lazen we steeds jeger, zoals bv. bij Lambertus Wijsen: ‘Hubertus' jachte, die de jegers weelmood brachte’. Parallellen van dit soort van klank- en betekenisdifferentiëring zijn zjaloezij (= jaloersheid): zjaloezie (= zonneblind), babbeleer (=stroopballetje): bebbeleer (= prater), groen (= noviet): greun (= kleur), lam (= beroerd): laam (= kreupel), staaf (= staf b.v.v.e. bisschop): staf (= militaire leiding) met afl. stafmuziek, enz.

De dialektische en A.N. (of A.N. gekleurde) vormen en woorden komen verder naast elkaar voor met affektdifferentiëring. Niettegenstaande genaojig in een zin als: ‘De leveranseers mósten op hun bloete kneeje goon zitte, um veur de genaojige klandiesie te bedanke’ en genaoje in de woordenlijst van Hou. hoort men hèlligmakende genade.

[pagina 115]
[p. 115]

Naast het dialektische Het A.N. woord
vaaier d'n Hèllige Vader
mooier Hèllige Moeder Gaods
kemissie Maria Boodsjap
eerds 't aards paradiesGa naar voetnoot25)
staar Sterre der zee (niet: zie)
deun, deures de doorne kroen, de kroen van doorne.
stool d'n Hèllige Stoel.

Doordat vader, moeder enz. min of meer syntaktisch geïsoleerd zijn d'n Hèllige Vader, Hèllige Moeder Gaods enz. staat deze groep van woorden dicht bij de bovengenoemde samenstellingen en koppelingen aardrijkskunde, ganzebord enz. Het verschil bestaat hierin, dat bij de syntaktisch geïsoleerde woorden de A.N. infiltratie voornamelijk het gevolg is van affekt.

Het A.N. woord, de A.N. klank, gehoord en gelezen in de taal van kansel, katechismus en gebedenboeken doen blijkbaar edeler aan dan het dialektische woord en de dialektische klank. Dat het dialekt in deze groeptaal niet per se behoeft te wijken voor het A.N. blijkt o.a. uit Slivvenier, Ónsier, waar het vertrouwelijke hier het wint van de officiële deftigheid van heer (Here zou ook om andere redenen niet de minste kans maken).

Bij nog andere doebletten is van betekenisdifferentiëring niet, van affektdifferentiëring allen in zover soms sprake, als de ene vorm archaïstischer lijkt.

Naast elkaar, ook bij dezelfde schrijverGa naar voetnoot26), zonder betekenisverschil komen immers voor:

hamfel handvol
hood, verkl. heudsje, heutekeGa naar voetnoot27) hoed, huudsje, huteke

[pagina 116]
[p. 116]

(n)iemand (n)iemes
Noordman Noorman
oeijevaar ooievaar
rijje rijge
rippeGa naar voetnoot28) reppe

Bij meer dan een doeblet behoeft de A.N. vorm echter niet als ontstaan door de expansie van het tegenwoordige A.N., beschouwd te worden. Somtijds komen beide vormen reeds in het verleden naast elkaar voor. Dit laatste is vooral het geval bij de buigingsvormen van sterke werkwoorden. Naast elkaar spreekt en schrijft men:

begós (imperf.) begon (of: begón)
begóste mv. begonne (of: begónne)
broch (imperf.)Ga naar voetnoot29) brach
brochte mv. brachte
begós (part. perf.) begonne (of: begónne)
gebroch (part. perf.) gebrach
doch (imperf.) dach
dochte mv. dachte
gedoch (part. perf.) gedach
hóng (imperf.) hing
hónge mv. hinge
sting (imperf.) stóng, stónd
stinge mv. stónge, stónte

Deze buigingsdoebletten kunnen een erfenis zijn uit het Middelnederlands, zoals een blik in Verdam of Franck Mittelniederländische Grammatik ons leertGa naar voetnoot30).

[pagina 117]
[p. 117]

Bij betekenisdifferentiëring, iets minder bij affektdifferentiëring, is o.i. de kans tot gehele verdringing van dialektishche vormen (en woorden) niet groot. We menen dan ook waar te nemen, dat de jonge generatie bij betekenisdifferentiëring beide vormen blijft gebruiken, terwijl zij zonder deze laatste aan de A.N. de voorkeur geeft, zodat de Maastrichtse in onbruik raken.

 

(Wordt vervolgd)

H.J. Endepols

voetnoot1)
Met Hollands bedoelen we hier Algemeen Nederlands (A.N.). G.D. Franquinet, Proeve over het Taaleigen der Stad Maastricht 1853 is aangehaald als Fra., J.J.H. Houben, Het Dialect der stad Maastricht 1905 als Hou., de Sint-Servatiusalmanak als S., de Opregte Maastrichter Almanak als O. In de aangehaalde Maastrichtse woorden gebruiken we in hoofdzaak de thans vrij algemeen aangenomen spelling van Veldeke. Men bedenke dat de klank voorgesteld door ó in andere fonetische transscripties ook pleegt te worden aangeduid met ò. Het is volgens Hou. de zachtkorte o in dom, maar met nog meer vooruitgestoken lippen en nog meer vóór in de mond, volgens Veldeke ‘korte Ned. oo’.
voetnoot2)
In het Sermoen euver de weurd Inter omnes linguas nulla Mosa Trajectensi praestantior. Zie Mestreechter Taol 1943 blz. 20.
voetnoot3)
Verg. Jean H.P. Jacobs, Wat gebeurt er met het Maastrichts? Eigen Volk Jg. IV 1932, blz. 126-129.
voetnoot4)
Verg. J. van Ginneken, De studie der Nederlandse Streektalen 1943, blz. 11.
voetnoot5)
Het is thans niet onze bedoeling in te gaan op de oorzaken der wijzigingen. Alleen vermelden we, dat dit wijzigingsproces voor een deel veroorzaakt is door de aan- en wegvloeiing der bevolking. Het aantal inwoners bedroeg op 1 Januari 1900 34,204, op 1 December 1939 67,904.
Er vestigden zich in de periode 1930-1939 34,029 personen, terwijl er vertrokken 34,756. In 1920 annexeerde Maastricht de gemeenten Oud-Vroenhoven en St. Pieter en delen van andere gemeenten, totaal 12,350 zielen.
voetnoot6)
De bewering dat het Maastrichts zonder meer geschikt is om álle hogere begrippen uit te drukken (zie b.v. blz. 11 van de boven genoemde Studie der Streektalen) slikt men niet, tenzij met een zak zout. Men trachte maar eens de Altaergeheimenissen of het Lied van Schijn en Wezen in het Maastrichts te vertalen. Tenzij de vertaler ontleent aan het A.N. of aan een vreemde taal (al vermaastrichtst hij die ontleningen zo goed en zo kwaad als hij kan) komt hij spoedig vast te zitten. Jaspar's populair geschreven Kint geer eur eige stad? is niet van vreemde smetten vrij. De politieke overzichten in de vroegere Maastrichtse Almanakken zijn dit evenmin. In Franquinet's Veerskens vindt men Hollandismen als mal, dol, andere in Loontjens' Elckerlijc-vertaling.
voetnoot7)
In de lezing van Dr. H.C.M. Ghijsen gehouden voor de Dialecten-Commissie der Ned. Akad. v. Wetenschappen 12 Januari 1944 nl. Kenmerkend Zeeuwsch (Zeeuwsche Dialectproblemen, Amsterdam 1944) wijst Dr. Ghijsen er op, en licht met voorbeelden toe, dat vele Zeeuwse woorden een kenmerkend-Zeeuws karakter tonen in hun betekenis en ontwikkeling, al worden die woorden in het algemeen Nederlands in dezelfde of aanverwante vorm teruggevonden. Zij voegt eraan toe, dat het Zeeuwse woord herhaaldelijk in een zin is blijven voortleven, welke dichter bij de grondbetekenis staat dan de Nederlandse, terwijl de verdere ontwikkeling een eigen karakter vertoont.
Hetzelfde verschijnsel doet zich in het Maastrichts natuurlijk ook voor. Alleen zijn o.i. de gevallen dat het Maastrichtse woord dichter bij de grondbetekenis staat dan het Nederlandse minder talrijk, dan die waarin de betekenisontwikkeling een eigen karakter vertoont.
voetnoot8)
Leo Goemans, Phonetische verscheidenheden in de volkstaal, OTt 6 (1937/38), blz. 18. Dr. G.G. Kloeke, De Hollandsche Expansie, 's-Gravenhage 1927.
voetnoot9)
Zie OTt 3 (1934/35), G. Overdiep, Het Katwijks V. Het werkwoord. Aldaar o.a. we hadde 'n mikje vast-ebonne-ehâad. In de Opregte Maastrichter Almanak 1857: ich höb häöm ouch geprijs gehad.
voetnoot10)
Over de intervocalische d zie o.a. het heldere en uitgebalanceerde artikel van C.B. van Haeringen ‘Spelling Pronunciations’ in het Nederlands. NTg 31, inz. blz. 103 en vlg.
voetnoot11)
In het Sermoen van 1729: domet hebben het de Mastreegse plettjes augh. In een opschrift uit 1784: euse leeve sus is alle-se-leve geyn Mastreegter pledje geweês. In het toenmalige Maastrichts had het woord derhalve een enigszins ongunstige betekenis. Voor fraai verg. beneden.
voetnoot12)
Zie Fra. & 23 2; 17 3; 21 2.
voetnoot13)
Verg. Hou. § 73.
voetnoot14)
Zie. Dr. J.H. Kern, De Limburgsche Sermoenen § 30 en 31.
voetnoot15)
B.v. bakske, gebiere, klabaats enz., zie NTg 38, blz. 40.
voetnoot16)
Fra. in de woordenlijst; in S. 1883 ook nog lawijt: Lang höbbe veer in eus hoeg wiesheid naogedach wat wel de oerzaak zouw kinne gewees zien van al dat lawijt.
voetnoot17)
Een soortgelijk proces bij stiel (= ambacht, beroep), dat thans vrij algemeen als Vlaams wordt aangevoeld, maar bij de oude generatie voorkwam. Het gediftongeerde stijl is thans algemeen gebruikelijk in de bet. van schrijf-, bouwtrant en pilaar.
voetnoot18)
Porte-page = Duits Satzunterlage.
voetnoot19)
Andere technische vakwoorden uit de aardewerk-industrie, waarvan er zich verschillende handhaven zijn: moel, mandering, toerkop, perjem, berrebótsj, retsjeven, aofdreijsel, rammesere, sponzjere.
voetnoot20)
De familiebetrekking heet nog altijd broor, mv. breurs (gebreurs), verkl. breurke. Bruider is hypercorrect of spottend bedoeld: Bruider, Zjengske zeg ‘kwik’ tegen uuch (Dister in Kinderspäölkes).
voetnoot21)
Fra. schrijft nog de slot-n van bemake enz. Zoals hij zelf zegt, wordt ze niet uitgesproken.
voetnoot22)
Misschien is hier een betekenisdifferentiëring aan het opkomen: dreger = persoon, drager = voorwerp. Verg. jager, jeger blz. 114.
voetnoot23)
De infinitief van A.N. blazen is Maastr. bloze, een glasblazer is 'ne blozer.
voetnoot24)
Zuiger is natuurlijk ook een infiltratie. A.N. zuigen, zuiger = Maastr. zoeke, zuker. Een stofzuiger moest dus luiden stöbzuker.
voetnoot25)
Reeds in de O. van 1856: Wijs van het Aards Paradies.
voetnoot26)
Bij Olterdissen o.a.: bij 't minste, wat zich ribde; dao rebde of dao reurde zich niks mie.
voetnoot27)
Heudsje, heuteke, huudsje, huteke halen sommige Maastrichtenaren nog al eens aan tegenover hun Hollandse stadgenoten als voorbeelden van de rijkdom van het Maastrichts. Terecht? Jespersen zou wellicht over die ‘weelde’ de neus hebben opgehaald, Jespersen die de diminutiva in het Nederlands besprekende, maar onjuist beoordelende, schreef: ‘every tree may be called a boompje, ..... every rabbit a konijntje, every foot a voetje, every key a sleuteltje etc. The continual recurrence of these endings without any apparent necessity cannot but produce the impression that the speakers are innocent, childish, genial beings with no great business capacities or seriousness in life’ aangehaald uit A. Kluyver, Over ‘Progress in Language’ NTg 22, blz. 51.
voetnoot28)
Naast het klassieke Amerikaon(e) (verg. Afrikaon, Italjaon) hoort men Amerikaan, Amerikane, naast het klassieke stokverf het etymologisch juiste stopverf. Naast het uit het Noorden overgekomen strijkie is striekske gangbaar geworden.
voetnoot29)
Naast broch, brochte, gebroch, doch, dochte, gedoch worden ook gehoord de vormen met ó dus bróch enz.
voetnoot30)
Zijn brach, dach in de Middeleeuwen Brabantse spreektaalvormen, broch, doch Hollandse, dan zullen in de Brabantse stad Maastricht brach en dach vermoedelijk primair en niet secundair zijn geweest en mogen brach en dach niet als A.N. indringers beschouwd worden. Zijn echter broch en doch uitsluitend Hollandse vormen geweest, zoals men wel eens hoort verkondigen?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.J.E. Endepols


plaatsen

  • over Maastricht


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Klanken (fonologie)

  • Zinnen (syntaxis)

  • Dialectologie