Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80 (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.38 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80

(1964)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Structuren van Nederlandse voorzetsels

Wie het plan heeft opgevat, bij de samenstelling van een woordenboek niet van het alfabetische beginsel maar van de betekenis uit te gaan, zal zich uiteraard ook bezighouden met de vraag of de voorzetsels naar hun betekenis een systematische ordening vertonen.

Ondervinding op ander terrein heeft het reeds als niet onmogelijk doen voorkomen, dat bij het onderzoek geen systemen maar systemoïden te voorschijn zullen komen.

In de bundel: Studies op het gebied van het hedendaagse Nederlands (uitg. Mouton, The Hague 1963) heeft C.P. van Geffen een opstel gepubliceerd onder de titel: De locale voorzetsels in het Nederlands (blz. 91-106). Naast een omschrijving van de categorie der voorzetsels in hun geheel beproeft hij daarin een indeling der locale voorzetsels. Aangezien hij op blz. 92 een woordsoort definieert als ‘een verzameling woorden die een bepaalde betekenis gemeen hebben, welke gepaard gaat met voor die woordsoort typische eigenaardigheden’, wat hij op blz. 97 nog eens toespitst in de stelling: ‘betekenisonderscheid is grammaticaal alleen relevant indien dit gepaard gaat met kenmerken’, is het duidelijk, dat hij zich beperkt tot een grammaticale indeling.

Aanstonds zullen wij betogen dat er ook betekenisstructuren buiten het grammaticale bestaan, maar eerst willen wij nagaan hoever Van Geffen ons brengt. Van Geffen onderscheidt dan vijf groepen:

1. binnen, buiten, voor, achter, boven, onder, beneden.

Syntactisch vertoont deze groep o.a. de eigenaardigheid dat de woorden ook ‘zonder complement’ kunnen voorkomen, men zie bijv. ‘hij woont boven’. Het valt ons op - maar we hebben er weinig bezwaar tegen - dat Van Geffen dan toch van voorzetsels spreekt. Op blz. 98 zegt hij bijv.: ‘Deze voorzetsels hebben een vrij syntactisch gebruik; hiermee bedoelen wij dat zij zonder complement bij
[pagina 117]
[p. 117]
allerlei werkwoorden als zinsdeel gebruikt kunnen worden’ en even verder: ‘In tegenstelling met andere voorzetsels van plaats kunnen bovengenoemde voorzetsels met het werkwoord zijn gecombineerd worden in de betekenis van zich ergens bevinden: hij is buiten, hij is boven’. Daarbij valt Schr. blz. 99 uit de rol als hij spreekt van ‘een combinatie van bijwoord (sic) en voorzetsel in een zin als hij zit achter in de zaal’.
Een ander syntactisch kenmerk van deze groep ziet Van Geffen in het feit ‘dat zij attributief gebruikt kunnen worden bij een substantief: de kamer vóór is al verhuurd’. Morfologisch kenmerken zij zich verder hierdoor dat zij attributief gebruikt de superlatief-uitgang -ste krijgen: de achterste rij, het onderste boek.
Semantisch wordt de groep omschreven als ‘voorzetsels met een relatief eigenschaps-moment’. Dat eigenschapsmoment openbaart zich nl. in de twee zojuist genoemde kenmerken. Met relatief wordt bedoeld ‘dat de afstand tussen het ene lid van de betrekking en het andere lid van de betrekking niet constant behoeft te zijn, zoals b.v. bij het voorzetsel op, waar de afstand tussen de twee leden van de betrekking constant is, nl. nihil’.
Voorts onderscheidt Van Geffen de volgende groepen:

2. van, naar, uit.

Syntactisch kenmerken deze zich doordat ze uitsluitend bij werkwoorden met een betekeniselement van richting gebruikt worden. Hij noemt ze dan ook ‘voorzetsels van richting’. Uit heeft daarbij weer ruimer plaatsingsmogelijkheden dan van en naar.

3. ‘voorzetsels die bij voorplaatsing geen richting en bij achterplaatsing wel richting aangeven’:

a)in, op: punctueel,
b)langs, rond, om: lineair.
Met het lineaire in tegenstelling tot het punctuele bedoelt hij dat ‘het ene lid òf meervoudig is òf het betekenismoment van uitgestrektheid heeft’ (blz. 101).

4. door en over.

Deze geven bij voorplaatsing geen resultaat aan en bij achterplaatsing wel.
[pagina 118]
[p. 118]

5. aan, bij, naast, tegen, tussen.

Schrijver karakteriseert deze groep als ‘restgroep’. Hij zegt dat hij deze groep nog niet onderzocht heeft en maakt ons dan blij met een wissel op de toekomst: ‘Het is heel waarschijnlijk dat deze groep nog een bepaalde geleding vertoont, waardoor het mogelijk is een onderverdeling te maken’.

Als ik hier dan nog aan toevoeg, dat schrijver in aansluiting bij Van den Berg opmerkt, dat ‘de locale voorzetselgroep achter de andere komt’ (blz. 95), meen ik wel de hoofdzaken te hebben samengevat.

Mag ik mij thans enkele kanttekeningen veroorloven. Op blz. 92 zegt de schrijver: ‘De voorzetsels en de voegwoorden behoren tot één hoofdcategorie, de betrekkingswoorden met als gemeenschappelijk kenmerk het feit dat zij lid kunnen zijn van een bepaald soort constructie, de relation-axis constructie’. Waar schrijver, zoals we zagen, zowel bij het voorzetsellijk als bij het eertijds als bijwoordelijk betiteld gebruik van woorden als voor en achter steeds van voorzetsels blijft spreken, lijkt het consequent, bij een woord als voor ook in zinnen als ‘voor hij heenging’ de term voorzetsel te gebruiken. Dit opent overigens perspectieven voor de indeling der voorzetsels van tijd, waarbij woorden als voor en sedert zowel voorzetsellijke als bijwoordelijke als voegwoordelijke gebruiksmogelijkheden bieden tegenover na, dat het laatste gebruik niet kent, behalve dan weer in vroeger tijd (cfr. A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal3 par. 108).

Tot een tweede onderscheid waarmee men diachronisch en comparatistisch rekening zal moeten houden, leidt de vraag of er voorzetsels zijn, zoals in het Duits, die alléén in postpositie voorkomen.

Voorts valt het ons op dat de schrijver de groep beoosten, bewesten, benoorden, bezuiden niet vermeldt. Niet alleen dat deze semantisch scherp te definiëren valt, ze is ook syntactisch in zoverre bepaald dat de representanten alleen door aardrijkskundige eigennamen gevolgd worden. Maar tenslotte vormt ze ook intern-morfologisch een eenheid inzoverre ze in vormingswijze identiek en uniek is.

Ik moge voor verdere indelingspogingen van voorzetsels nog in overweging geven dat sommige zich hierdoor kenmerken dat ze ook beknopte zinnen kunnen inleiden, denk aan zonder te, na te, door te,

[pagina 119]
[p. 119]

met te, in tegenstelling tot bijv. de lokale, die dat niet kunnen, terwijl het woord alvorens - dat wel aldus gebruikt wordt, maar niet als voorzetsel in de gewone zin van het woord - volkomen disjunctief staat.

Als ik dan verder critiek op Van Geffen mag uitoefenen, is het in de eerste plaats detailcritiek. Ik vindt het bv. op blz. 99 te stout beweerd dat alleen de voorzetsels uit de groep voor, boven, enz. ‘als lid van een voorzetselgroep gecombineerd kunnen worden met een voorafgaande combinatie die een maat of afstand aangeeft’; ik denk nl. aan gevallen als drie mijl uit de kust. Ook suggereert hij op dezelfde blz. ten onrechte, dat alleen deze ‘ook combineerbaar zijn met versterkende bijwoorden: vlak, ver achter het huis, etc.’ Dit is immers ook mogelijk bij bijv. bij.

Behalve deze detailcritiek ben ik het echter ook niet eens met het feit dat Van Geffen zonder enige restrictie de door hem behandelde voorzetsels ‘locale’ voorzetsels noemt. Ik spreek dan nog niet eens over de door hem niet gestelde vraag of bv. onder in het zinnetje ‘de kat zit onder de tafel’ identiek is met onder in het zinnetje ‘ze waren onder vrienden’ dan wel of beide onder's homoniemen zijn en eveneens niet over een soortgelijke vraag ten aanzien van voor in het zinnetje ‘hij stond voor de deur’ en voor in het zinnetje ‘tante had wat voor de kinderen meegebracht’. Gelet op de etymologie zou men hier aan homoniemenparen kunnen denken. Van Dale verwerpt de mogelijkheidGa naar voetnoot1), waarschijnlijk terecht, maar een verklaring van de kant van Van Geffen zou niet onwelkom geweest zijn. Wat ik echter bedoel te zeggen is dit: zijn de door Van Geffen behandelde woorden wel locale voorzetsels? Ik denk met name aan om (hij deed het om haar), voor (het is voor negenen), van (de jas van Piet), naar (naar verhouding, verlangen naar), in (in verwachting zijn), door (je wordt nooit door een equipage overreden), enz. enz.. Ik geloof dat de bedoelde kwalificatie vrijwel alleen geldt van de juist bij hem vergeten groep beoosten, bewesten, benoorden, bezuiden, maar dat overigens zijn artikel alleen behandelt: de locale betekenislagen in de voorzetsels.

[pagina 120]
[p. 120]

Ik stel me juist voor dat de meeste woorden diverse betekenislagen vertonen. Droste heeft dat zo gezien in zijn proefschrift over moetenGa naar voetnoot2). Hij steunde daarbij op de studie over zitten van WilsGa naar voetnoot3). De voorstelling van een betekenis als een geheel van elementen had deze weer van Van Ginneken, die er steeds in zijn colleges mee werkte. Wils heeft mij eens verteld dat Van Ginneken zelf het weer van de colleges van Verdam had. Op Van Ginneken moet dan ook wel de voorstelling in de schoolgrammatica van Van Ham en Hofker teruggaanGa naar voetnoot4).

Ik zou me, in aansluiting bij Rechlings woordtheorie, de betekeniseenheden dan ook kunnen voorstellen als grote bollen en de diverse betekenislagen als schijvenGa naar voetnoot5) daarvan, terwijl de schijven van die bollen onderling systemen of systemoïden vormen. Daarbij is het echter niet a priori zeker, en zelfs onwaarschijnlijk, dat die boven elkaar liggende systemen elkaar geheel bedekken.

Wij komen thans tot de vraag of wij verder kunnen gaan dan Van Geffen. Deze toch heeft zich beperkt tot een grammatische ordening der voorzetsels, waarbij aan betekenissystemen formele kategorieën moeten beantwoorden. Wij menen echter dat wij verder kunnen gaan. Taal is meer dan alleen vorm en evengoed als er structuren zijn waaraan geen betekenisverschil schijnt te beantwoorden - ik denk aan bijv. verleden tijden op -de tegenover die op -te of aan Noordnederlandse het-woorden tegenover de-woorden of meervouden op -eren tegenover de andere -, zijn er betekeniskategorieën en -systemen zonder formele correlaten. Ik ben er van overtuigd, dat in onze taal (voorzover die ook iets psychisch is) de volgende correlatie bestaat:

vader: moeder = zoon: dochter = oom: tante = broer: zuster. Althans geldt zulks voor bepaalde betekenislagen. Of de psychologie de juistheid van mijn opvatting wel eens bewezen heeft weet ik niet, maar ik meen te mogen zeggen dat ik de verhoudingen niet anders ervaar.

[pagina 121]
[p. 121]

De vraag: ‘To what extent can meaning be said to be structured?’ is ook behandeld op het achtste internationale linguistencongres te OsloGa naar voetnoot6). De vraagstelling zelf impliceerde reeds de mogelijkheid om in de betekenis structuren te onderscheiden. In zijn Rapport benadrukt L. Hjelmslev dat die structuur niet een aprioristisch gegeven is, die men in een ars magna zou kunnen omvatten, maar dat iedere taal haar eigen semantische structuur heeft, die men met de commutatie-proef kan ontdekken.

Zo zie ik ook in het Nederlands de persoonlijke voornaamwoorden reeds op louter semantische gronden als een andere categorie dan de aanwijzende. Persoonlijke voornaamwoorden zijn daar die waarbij de driehoeksoppositie

spreker: toegesprokene: noch-spreker - noch-toegesprokene functioneert. Aanwijzende voornaamwoorden daarentegen zijn voornaamwoorden met de polaire oppositie:

  meer nabij ←→ minder nabij
of  
  laatstgenoemd ←→ niet laatstgenoemd
of  
  ogenblikkelijk te noemen ←→ reeds genoemd,

terwijl bovendien bij versterkt accent de tweede groep disjunctief voor de uitdrukking van een zekere minachting functioneert 1).

Alhoewel Droste bij de personalia niet van een ternaire oppositie uitgaat, meen ik toch uit zijn uitlating ‘dat hij nooit een...“plaatsonderscheidende” kwaliteit bezit’ te mogen concluderen dat hij de plaatsonderscheiding als het semantische kenmerk van de demonstrativa tegenover de personalia beschouwtGa naar voetnoot7).

Het is bij dit alles duidelijk, dat ik mij hiermee schaar onder de metalinguïsten of mentalisten, zoals Bloomfield die plaatst tegenover de mechanisten. Bloomfield meent dat de linguïstiek niets zinnigs over de betekenis zeggen kan. Dat zou tot het terrein van de psycholoog behoren. In Language 9.6 lezen wij nl.: ‘the linguist cannot

[pagina 122]
[p. 122]

define meanings, but must appeal for this to students of other sciences or to common knowledge’. Ook zonder dat ze allen zo ver gaan, hebben velen zich door deze uitspraak laten fascineren. Om maar één voorbeeld te noemen: Paardekooper constateert wel in zijn: Inleiding tot de ABN-syntaxis (1960) nr. 0.6: ‘Er bestaat meen ik vrij grote eenstemmigheid over het feit dat we betekenaar en betekenis moeten beschrijven’, maar hij wil daarbij beslist van de betekenis uitgaan: ‘We herinneren ons dat de betekenaar objectief waarneembaar en beschrijfbaar is, in tegenstelling tot de betekenis die uitsluitend te achterhalen is langs de introspektie. Die weg is door z'n subjektiviteit heel gevaarlijk’.

Waar ik er echter toch al van overtuigd ben dat er betekeniscategorieën zonder formele kenmerken kunnen bestaan, kan ik bovendien niet nalaten, er op te wijzen dat de zekerheid van de ‘mechanisten’ ook slechts een gedeeltelijke is. Zeker, de gegevens omtrent de volgorde zijn ondubbelzinnig. Omtrent de plaats van het pronomen, het werkwoord en het substantief kan in de zin ‘hij rookt sigaren’ geen enkele twijfel bestaan, evenmin als omtrent de volgorde der fonemen in het woord vergoed [vərgut]. Maar treden we buiten de volgordekwesties, dan rijzen de twijfels, ook in het formele. Is in vergoed het slotfoneem een t, een d of iets anders? Is het woord fonologisch in lettergrepen te verdelen of niet? Is die ə identiek met het vocalische foneem in [dΛn]? Uit hoeveel delen bestaat fonologisch het complex dat wij met ij spellen? Heeft men in: hij roeit voor de t met een i of met een j te doen? Het zijn alle vragen waarop de fonologen of geen of geen eensluidende antwoorden geven. Men kan niet zeggen dat de taalkundige de betekenisvragen niet, maar de vormvragen wel weet op te lossen. Ook bij de vorm staan we niet steeds op vaste grond. Wat dat betreft, hoeven we ons niet tot de studie van de vorm te beperken. Ook in dit opzicht is er geen argument te vinden voor de stelling dat we met de beschouwing van de betekenis buiten het terrein van de taalkunde zouden treden, omdat we daarmee de onzekerheid voor de zekerheid kiezen.

Ik moge thans in concreto proberen of ik in de locale laag meer omtrent de betekenisstructuur kan zeggen dan Van Geffen. Bij gebrek

[pagina 123]
[p. 123]

aan gegevens van taalpsychologisch onderzoek zal ik beginnen met de opgaven van de woordenboeken en daarna overgaan tot eigen ervaringsgegevens.

In de zevende druk van Van Dale staat op blz. 244 over binnen: ‘1. ter aanduiding van het zich bevinden in een ruimte waarvan de grenzen al of niet genoemd worden, het tegenovergestelde van buiten’. M.a.w.: binnen en buiten zijn in locale betekenis elkaars tegengestelde. Er is dus een polaire oppositie.

Reeds geruime tijd formuleerde ik voor mij zelf de tegenstelling tussen lokaal op en boven aldus:

op = hoger dan en in contact met:Ga naar voetnoot8) ‘de pot staat op de kast’
boven = hoger dan en niet in contact met: ‘het schilderij hangt boven de kast’

Later bemerkte ik in het artikel van Van Geffen dat zijn ervaring in dit opzicht klopt met de mijne. Hij schrijft nl. op blz. 99-100 dat een voorzetsel als boven zich van een voorzetsel als op onderscheidt doordat het aangeeft ‘de ruimtelijke situatie van het ene lid van de betrekking ten opzichte van het andere lid, zonder contact’.

Ook kunnen zegswijzen het bestaan van polaire opposities verraden. Zoals inclusief polair opponeert met exclusief in betrekking tot het fooienstelsel, vindt men op een formulier vaak de keuze tussen ‘met dame’ en ‘zonder dame’, wat op een polaire oppositie wijst. En het bijbelwoord wie niet met mij is, is tegen mij (Mt XII, 30) bewijst de polariteit van de oppositie tussen met en tegen in een andere, figuurlijke, betekenislaag.

Buiten het lokale vlak vind ik nog in Van Dale (blz. 203) een uit-

[pagina 124]
[p. 124]

spraak over de oppositie tussen beneden en onder in het voorbeeld: ‘een kapitein staat in rang beneden de overste, een majoor staat in rang onder de overste (onmiddellijk)’. Insgelijks voor jegens tegenover tegen; op blz. 1806 wordt nl. ten aanzien van tegen gezegd: ‘3. ten opzichte van, ten aanzien van, jegens, tegenover; thans in spreektaal nog zeer gewoon, in verzorgde stijl echter meestal, althans in gunstige, vriendschappelijke zin, door jegens vervangen’.

Merkwaardig is, dat waar Van Geffen binnen, buiten, voor, achter, boven, onder en beneden in een groep plaatst, ik zelf ook reeds de volgende opposities gevonden had:

binnen ←→ buiten (zie zoëven)
boven ←→ onder

(onder betekent nl. ‘lager dan en niet in kontakt met’, boven betekent: ‘hoger dan en niet in kontakt met’)

en als geïsoleerde oppositie voor ←→ achter

(ik omschrijf de locale betekenisschijf aldus:

voor = al dan niet in rust vanaf het standpunt van de beschouwer in de richting van, doch niet zo ver als,

achter = al dan niet in rust vanaf het stundpunt van de beschouwer in de richting van, doch verder dan).

Tot mijn genoegen zie ik dat Van Dale, die bij achter slechts één lokale betekenisomschrijving geeft, formuleert: ‘ter aanduiding van een plaatselijke betrekking, nl. het zich bevinden tegenover de voorzijde (de naar de beschouwer of spreker toegekeerde zijde): het tegenovergestelde van voor’ (cursivering van mij). Deze visie herhaalt zich (terecht) bij voor, dat Van Dale in zijn lokale betekenis omschrijft als ‘ter aanduiding van de plaatselijke betrekking van een zelfstandigheid tot de toegekeerde zijde van een andere, het tegengestelde van achter’. Dus ook Van Dale is zich die polaire oppositie bewust.

Voorts zie ik in het lokale vlak de polaire oppositie

 

naar ←→ van

 

(naar betekent nl. ‘in de richting van’, van ‘uit de richting van’). Mijn ervaring omtrent deze oppositie is volledig in overeenstemming

[pagina 125]
[p. 125]

met het feit dat beide voorzetsels bij Van Geffen exclusief de groep 2a uitmaken.

Merkwaardig was verder dat bij Van Geffen door en over exclusief een groep 4 vormen. Ik vraag me af, of ik tussen door en het betekenisdeel ‘via’ van over (‘één tweede Amsterdam over Den Haag’) niet een oppositie mag aannemen. De betekenis van door zou ik willen omschrijven als ‘in, doch zo dat van de ene kant de andere kant bereikt of overschreden wordt’. Men ziet daarbij duidelijk de privatieve oppositie dus tussen door en in. Misschien kan men het betekenisdeel ‘via’ in over aldus formuleren: ‘in, doch zo dat van de ene kant de andere kant bereikt of overschreden wordt, zonder dat er kontakt beoogd wordt’. Men bedenke verder dat in een zinnetje als ‘over de rivier stond een huisje’ over gelijk staat met ‘aan de overzijde van’. Dit betekenisdeel is disjunctief.

Tussen over en boven hebben wij een gecompliceerde oppositie aangenomen. Natuurlijk geldt deze oppositie niet voor de betekenisschijven ‘via’ en ‘aan de overzijde van’. Maar wij menen haar duidelijk te zien, als we met elkaar vergelijken: ‘het vliegtuig vloog boven de stad’ en ‘het vliegtuig vloog over de stad’. De betekenis van over zou ik dan willen omschrijven als: ‘hoger dan, al dan niet in contakt met...en zo dat de grens in verticale richting overschreden wordt’. Die definitie zou desnoods ook nog kunnen passen op een gebruik als in ‘het water kwam over de rand’ of ‘z'n pet zakte over z'n oren’. Als wij echter denken aan zinnetjes als hij hing de ketel over het vuur of: hij strooide mest over het land, blijkt het toch niet zo gemakkelijk, een definitie te vinden die alles omvat. De gedachte aan grensoverschrijding is dan nl. wel niet meer aanwezig. Misschien mag men hier opereren met de betekenisschijf: ‘het lagere bedekkend’

Tenslotte gaf Van Geffen nog een groep 5, bestaande uit aan, bij, naast, tegen en tussen, als zijn nog onderzochte restgroep. Ik ben geneigd te geloven dat deze voorzetsels ieder voor zich disjunct zijn, althans niet polair of privatief opponeren, en dus als zodanig een ‘groep’ vormen. Maar hier en daar heb ik toch een aarzeling, met name ten aanzien van aan en tegen. Het voorzetsel aan duidt een contact aan, een verbondenheid met, kan dan ook soms omschreven

[pagina 126]
[p. 126]

worden met: ter plaatse van; tegen duidt ook een kontakt aan, maar alleen een kontakt dat ieder ogenblik verbroken kan worden; het mist dan ook het betekeniselement ‘verbonden met’, maar het betekent ook niet ‘ter plaatse van’.

Daarentegen kan het ook een kontakt uitdrukken dat zich over een heel vlak uitstrekt; vb.: ‘het zat tegen de muur geplakt’. Ik meen dus te mogen spreken van een privatieve oppositie tussen tegen en een deel van de lokale betekenisschijf van aan.

Vaak zal het onderscheid subtiel zijn. Maar de een zegt: ‘het schilderij hangt tegen de muur’, zegt de ander: ‘er hangt een paardehoofdstel aan de muur’. Ik meen toch dat dit niet in strijd hoeft te zijn met de gegeven betekenisomschrijving. Wie aan gebruikt, heeft misschien het kontaktpunt bij de spijker op het oog, wie tegen zegt, meer het aan elkaar raken van twee vlakken.

Disjunctief zijn ongetwijfeld bij, tussen en naast.

Het voorzetsel bij betekent ‘in de nabijheid van’. Overigens is de grens weer onzeker. Men heeft zowel ‘bij z'n jas pakken’ als ‘aan z'n jas pakken’. Er schijnt dus een zekere overlapping tussen bij en aan te bestaan.

Het voorzetsel tussen betekent ‘met...aan weerszijden’. Met deze scherpe betekenisgrens gaat een niet optreden van overlapping gepaard.

Tenslotte gaf Van Geffen dan nog naastGa naar voetnoot9). Van Dale geeft in het lokale vlak als omschrijving: 1. aan de zijde van, 2. niet het juiste punt treffend; ik denk aan ‘hij schiet naast de roos’. Terwijl naast enerzijds stellig te omschrijven is met ‘aan de zijde van’, schijnt naast dus ook te betekenen ‘niet-in’. We zullen nog zien dat ook buiten betekent niet-in. Het gebruik van naast in die betekenis is echter syntagmatisch zeer beperkt: naast de roos, naast het doel. Er is dus hier weer een polaire oppositie met in.

Als volkomen disjunctief zie ik verder nog de volgende twee voorzetsels:

om: ‘gedeeltelijk een kring vormend met als middelpunt...’ Hiermee nauw verwant lijkt mij het gebruik van om in een zin als ‘ze

[pagina 127]
[p. 127]

wonen om de hoek’; hier betekent om ‘zò dat het slechts te bereiken is, wanneer men afslaat bij...’.

tegenover: ‘met de voorzijde gericht naar de voorzijde van’Ga naar voetnoot10). Van Dale kent in dit gebruik ook over, maar dit geldt niet voor mijn idiolect. Van Geffen heeft, zoals we zagen, langs op één lijn geplaatst met rond en om. Ik meen echter dat het zuiver semantisch beschouwd duidelijk opponeert met naast. Naast heeft als één betekenislaag ‘aan de zijde van’, terwijl langs door Van Dale in eerste instantie wordt omschreven als ‘in de lengte van, bezijden’ (vb.: langs de rivier wandelen). Ik zou het willen omschrijven met ‘aan de zijde van en parallel met’. Het woord heeft echter nog een andere disjunktieve lokale beetekenislaag. Van Dale geeft nl. als derde betekenislaag ‘voorbij’, met als voorbeeld: ‘hij liep langs de paal’. Ik denk ook aan zinnen als ‘ze kwamen langs het huis’. Het wil mij voorkomen dat er hier een zekere overlapping van, misschien wel synoniemie tussen langs en voorbij = ‘verder dan’ bestaatGa naar voetnoot11).

Disjunktief zie ik ook de verhouding van in en op tegenover elkaar, al vormen ze samen bij Van Geffen een ‘groep’.

We zagen reeds dat de voorzetsels binnen en buiten met elkaar polair opponeren. Dat is althans ook de mening van Van Dale. Echter moet die polariteit ook in de verhouding van in en buiten aangenomen worden; vb.: ze gaven geen les in de school maar buiten de school. Daarnaast bestaat er een privatieve oppositie tussen binnen en in; binnen betekent nl.: aan de binnenzijde van, met nadruk op de begrenzing, in betekent aan de binnenzijde van, zonder nadruk op de begrenzing. Voorts schijnt er ook een privatieve oppositie tussen buiten en uit te bestaan, maar deze is van andere aard. Misschien kunnen we het zo uitdrukken: buiten = niet-inGa naar voetnoot12), uit = niet-in, doch in tegenstelling met een vroegere verhouding; vb.: z'n tong hing uit z'n

[pagina 128]
[p. 128]

mond, hij goot het uit de fles, ze kwamen uit de kerk. Van Geffen meent dat uit een van de voorzetsels is die ‘uitsluitend bij werkwoorden met een betekeniselement van richting gebruikt worden’. Gezien echter syntagmata als ‘z'n tong hing uit z'n mond, z'n ogen puilden uit z'n hoofd’, vroegen wij ons af, of dit geheel juist is. Tenslotte zal er ook een polaire oppositie tussen uit en in bestaan, maar alleen wat betreft in voorzover het gebruikt wordt, verbonden met het betekeniselement ‘in tegenstelling met een vroegere verhouding’. Men vergelijke: hij goot het uit de fles ≠ hij goot het in de fles.

De aandachtige lezer zal het overigens niet ontgaan zijn dat Van Geffen in zijn opsomming van lokale voorzetsels er enkele weggelaten heeft: te (‘hij woont te Haarlem’) en omtrent (‘het gebeurde omtrent de markt’).

Ik denk dat dit hieruit te verklaren is, dat Van Geffen ze uitsluitend als schrijftaalvormen beschouwd heeft. En wanneer hij zich wil beperken tot het gesproken Nederlands kunnen wij daar vrede mee nemen. Wij zien voorlopig trouwens ook af van dialectische complicaties, gelijk af en toeGa naar voetnoot13) die zouden kunnen opleveren.

Ten onrechte echter laat Van Geffen tot en vanaf onbesproken. Ik kan moeilijk aannemen dat Van Geffen vanaf nog niet als voorzetsel beschouwt. Royen heeft zich duidelijk uitgesprokenGa naar voetnoot14) en het staat ook als zodanig bv. in Van Dale.

Waarschijnlijk laat Van Geffen ze weg, omdat hij de betekenis niet zuiver lokaal vindt. Ik zou de betekenissen omschrijven als ‘bereikend’ en ‘te beginnen met’ maar ik zie toch niet in waarom deze betekenissen niet lokaal genoemd mogen worden. Ze kenmerken zich ook door richtingbesef, alleen hoeft de beweging slechts die van de blik van de beschouwer te zijn. Dat aangenomen, meen ik verder dat ze polair opponeren. Misschien kan men nog zeggen dat tot tegenover naar opponeert als vanaf tegenover van, inzoverre bij tot en vanaf er een scherp grensbesef aanwezig is. Mogelijk zou men de verhoudingen dan ook zó kunnen zien: naar (‘in de richting van’): tot (‘in de

[pagina 129]
[p. 129]

richting van en bereikend’) = van (‘uit de richting van’): vanaf (‘uit de richting van en wel te beginnen met’).

Ook vraag ik mij af of de oppositie tot (in de richting van en bereikend’) ≠ voorbij (‘verder dan’) niet privatief is. De andere betekenisschijf van voorbij (nl.: ‘aan de voorzijde langs en verder dan’ - vgl. Van Dale i.v. -) staat echter naar mijn gevoelen disjunctief.

Ik zou ook nog iets willen zeggen over de verhouding tussen beneden en onder. In het niet-lokale vlak laat, zoals we zagen, Van Dale ze opponeren. Overigeens begint Van Dale het artikel over onder met de omschrijving ‘beneden, lager dan’ en de omschrijving van beneden als vz. met ‘onder, lager dan’. Voorlopig houd ik het er maar op dat ze volslagen synoniemen zijn. En dat geloof ik ook dat ik moet zeggen t.o.v. rond en rondom naast om. Nadat Van Dale immers de omschrijving van het vz. om gegeven heeft als ‘1. om een betrekking uit te drukken van voorwerpen die zich bewegen of geplaatst zijn in een kring ten opzichte van een ander voorwerp dat zich binnen de kring bevindt...ook waar sprake is van een gedeelte van een kring...2. om een onmiddellijke nabijheid aan te duiden’, omschrijft hij het vs. rondom als ‘om (iets) heen, (iets) insluitende...; in de omgeving van’, wat toch eigenlijk op hetzelfde neerkomt, vooral als wij bedenken dat de gelijkstelling van ‘rondom’ en ‘in de omgeving van’ wel iets te wensen overlaat. Als Van Dale dan tenslotte rond als vz. omschrijft als ‘om, rondom’, is het volkomen duidelijk dat rond het derde synoniem is.

Wij hebben beproefd, al het gevondene in tekening te brengen. Met een horizontaal pijltje geven wij de polaire opposities aan, met een verticaal of schuin de privatieve. Voor gecompliceerde opposities gebruiken we een golflijntje. Een gebogen pijl wijst op overlapping, een boogje op synonymie. Wanneer de diverse betekenislagen van een woord zich structureel verschillend gedragen zetten wij het woord meer dan één keer in het hokje. De streepjes die de betrekkingen aangeven hebben dan alleen betrekking op het perkje van het hokje waarheen ze wijzen. Een stippellijn in het hokje geeft aan dat de betrokken vormen wel synoniemen zijn, maar geheel of gedeeltelijk syntagmatisch

[pagina 130]
[p. 130]

verschillend geconditioneerd. Men ziet in de figuur hoe vaak en bij welke woorden ieder verschijnsel vertegenwoordigd is. Onder de groepen waarbij polaire opposities optreden tekenen we de groepen met uitsluitend privatieve opposities. Helemaal van onder staan de disjuncte voorzetsels.

Wij gaven nu eerst nog de tabel met de gevonden betekenissenGa naar voetnoot15).

Tabel van de betekenissen

voor = al dan niet in rust vanaf het standpunt van de beschouwer in de richting van doch niet zo ver als
achter = al dan niet in rust vanaf het standpunt van de beschouwer in de richting van doch verder dan
naar = in de richting van
van = uit de richting van
tot = bereikend
vanaf = te beginnen met
binnen = aan de binnenzijde van, met nadruk op de begrenzing
buiten = aan de buitenzijde van
tegen = zo in kontakt met dat het kontakt ieder ogenblik verbroken kan worden of dat het kontakt zich over een geheel vlak uitstrekt
bij = in de nabijheid van
aan = in kontakt met, ter plaatse van
boven = hoger dan en niet in kontakt met (zonder de gedachte dat het lagere bedekt wordt)
onder }= lager dan en niet in kontakt met
beneden }= lager dan en niet in kontakt met
op = hoger dan en in kontakt met
in = aan de binnenzijde van, zonder nadruk op de begrenzing
uit = aan de buitenzijde van, doch in tegenstelling met een vroegere verhouding
om, rond }= gedeeltelijk een kring vormend met als middelpunt; zo dat het slechts te bereiken is als men afslaat bij
rondom }= gedeeltelijk een kring vormend met als middelpunt; zo dat het slechts te bereiken is als men afslaat bij
tussen = met aan weerszijden
tegenover = met de voorzijde gericht naar de voorzijde van
door = in..doch zo dat vanaf de ene kant de andere kant bereikt of overschreden wordt
over = hoger dan, al dan niet in kontakt met...en zo dat de grens in verticale richting overschreden wordt, via, aan de overzijde van
bezijden }= aan de zijde van; ‘niet-in’
naast }= aan de zijde van; ‘niet-in’
langs = aan de zijde van en parallel met; verder dan
voorbij = verder dan, aan de voorzijde langs en verder dan

[pagina 131]
[p. 131]


illustratie

[pagina 132]
[p. 132]

Op de bladzijde hiervoor staat de figuur van het systeemGa naar voetnoot16). Uit die figuur blijkt in ieder geval dat de betrekkingen zeer gecompliceerd zijn.

Dr. F. de Tollenaere opperde in een gesprek nog de mogelijkheid van een polaire oppositie tussen op en onder. Hij wees op uitdrukkingen van het type erop of eronder. Het is inderdaad niet onmogelijk dat de verhouding zo zou zijn:

op } ← → onder beneden
boven } ← → onder beneden

een verhouding die in het fonologische vlak voor het Nederlands een parallel zou vinden in de figuur

b } ↔ k.
p } ↔ k.

A. Weijnen

Summary

In a recent article entitled: De locale voorzetsels in het Nederlands, C.P. van Geffen tries to make a division of the prepositions of place of the Dutch language on grammatical characteristics. He distinguishes five classes but confesses that he explored only four of them. Besides some details (the author forgets for instance prepositions as beoosten, bewesten, benoorden, bezuiden) we don't agree, that onder, voor, naar, tegen and so on can simply be called prepositions of place because their functions are more numerous. We prefer to speak of the local stratum of these prepositions. We like to think of meanings as spheres and their strata as disks, forming systemoids. Whereas the division of Van Geffen is based on formal grounds, we try to find a structure of their meanings apart from formal characteristics, because we are convinced that the certainty of the ‘mechanists’, as soon as they consider other characteristics but order, is only a partial one.

With the help of formulations in dictionaries, introspection and fixed expressions it seems possible to find polar oppositions (voor-achter) privative oppositions (boven-op) and disjunctive entities (tussen). Some prepositions as beneden and onder, or rond, rondom and om in their local stratum don't oppose mutually at all.

A figure has been added to show the complexity of the relations.

voetnoot1)
Ik gebruikte voor deze studie Van Dale's: Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse taal in zijn zevende druk.
voetnoot2)
F.G. Droste: Moeten, een structureel semantische studie, 1956.
voetnoot3)
J. Wils: Zitten O.T.I., 333 vlg.
voetnoot4)
Zie bijv. J. van Ham, S. Hofker: Een nieuwe Nederlandsche spraakkunst II4 par. 143.
voetnoot5)
Wat de stereometrie bolsegmenten zou noemen, betitel ik gemakshalve ook maar als bolschijven.
voetnoot6)
Cfr. Actes du huitième congrès international des linguistes, 1958, 636 vlg..
voetnoot7)
F.G. Droste: Structuurverhoudingen in de categorie van het pronomen personale, Ts 78, 168-198.
voetnoot8)
Het is waar dat gebruikswijzen als ‘er zit een vlek op het behang’, ‘hij heeft een blos op z'n wangen’ en ‘er zit een vlieg op de spiegel’ niet geheel door deze omschrijving gedekt schijnen. Ik geloof dat de oplossing hierin gezocht moet worden dat het taaldenken hier van de objectieve realiteit afwijkt. Dr. P.J. Meertens stelde mij een omschrijving als ‘uitstekend boven’ voor. Min of meer in die richting lijkt mij ook de opvatting van H. Brinkmann, Die Deutsche Sprache z.j. 203 vlg., die zegt dat door auf naar een vlak verwezen wordt ‘gleichgültig ob er sich in horizontaler, vertikaler oder schräger Lage befindet’. Soortgelijke opmerkingen zouden ook naar aanleiding van het nog te behandelen onder te maken zijn.
voetnoot9)
Blijkens de mededeling van Van Dale i.v. bezijden is bezijden een volkomen synoniem van naast.
voetnoot10)
Van Dale geeft als betekenis ‘aan de overzijde van’.
voetnoot11)
Van Dale onderscheidt bij langs ook nog een gebruik als ‘langs het venster ontsnappen’, waarbij langs de functie heeft van ‘het aangeven van de weg die men volgt’. We kunnen ons afvragen of deze functie nog wel lokaal is.
voetnoot12)
De omschrijving ‘niet-in’ is wel identiek te achten met ‘aan de buitenzijde van’.
voetnoot13)
Van Dale 1844 kent toe als vz alleen gewestelijk.
voetnoot14)
Cfr. G. Royen, Aanschouwelijkheidsdrang bij voorzetsels, NTg. 37 (De Vooys-nummer) 87 vlg.
voetnoot15)
Met de betekenisschijf over = ‘het lagere bedekkend’ is daarbij geen rekening gehouden.

voetnoot16)
Voor deze studie hebben wij ons beperkt tot het A.B. Wat Van Dale als gewestelijk of Zuidnederlands karakteriseert, moesten wij dus te zijde laten. Ook uitdrukkingen op het terrein van de zeevaart hebben wij buiten beschouwing gelaten. Wij meenden daarmee de mogelijke invloed van een van de machtigste vaktalen te elimineren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.A. Weijnen


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)

  • Zinnen (syntaxis)