Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.45 MB)

Scans (30.99 MB)

XML (1.31 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118

(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 357]
[p. 357]

Interdisciplinair
Geert Warnar
Ruh over Ruusbroec, of:
een germanist op Ons Geestelijk Erf

Zeer kort voor het ter perse gaan van deze aflevering van TNTL is dit stuk in een ander daglicht komen te staan. Op negen december 2002 overleed Kurt Ruh, achtentachtig jaar oud. De auteur hoopt dat dit artikel voldoende getuigt van het respect dat de neerlandistiek Ruh verschuldigd is voor zijn wetenschappelijk werk om zonder aanpassingen ter nagedachtenis te worden afgedrukt.

Geschichte der abendländischen Mystik. Band 4. Die niederländische Mystik des 14. bis 16. Jahrhunderts / Kurt Ruh. - München: Beck, 1999. - 340 p.; 23 cm. ISBN 3-406-34501-8 Prijs: € 49,90

Het was voor de medioneerlandistiek de laatste grote gebeurtenis van het voorbije millennium: de verschijning van Kurt Ruhs Geschichte der abendländischen Mystik. Band 4. Die niederländische Mystik des 14. bis 16. Jahrhunderts (München, 1999). Een boek van meer dan 300 bladzijden, gewijd aan eersterangs literatuur en geschreven door een geleerde die als geen ander in staat kon worden geacht het diepzinnigste uit de Middelnederlandse letterkunde te plaatsen in een eeuwenlange traditie. Sinds de voltooiing van Axters' Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden - in vier delen gepubliceerd tussen 1950 en 1960 - is er in deze omvangrijke boekvorm geen studie over de Middelnederlandse mystiek meer gemaakt. Waarbij direct aangetekend dat een vergelijking tussen beide standaardwerken (ook het boek van Axters verdient die titel nog steeds) mank gaat. Ruhs boek verschijnt als vierde en laatste deel in een reeks die een langgerekte lijn in de middeleeuwse cultuurgeschiedenis van Europa beschrijft, terwijl Axters' werk gewijd was aan de Nederlanden. Maar toch, boeken met een zo hoge ambitie - die kan worden waargemaakt dankzij een enorme expertise en groot overzicht - zijn schaars in de medioneerlandistiek.

Even zeldzaam is de internationale erkenning die de Middelnederlandse literatuur hier te beurt valt in een volwaardig slotstuk van een serie kloeke boeken over achtereenvolgens de literatuur van de kerkvaders tot de twaalfde eeuw van de cisterciënzers in deel 1, de mystiek van de religieuze vrouwen en vroege franciscanen uit de twaalfde en dertiende eeuw in deel 2 en de Duitse dominicaanse mystiek met scholastiek theologische voorgeschiedenis in deel 3. Het is niet zo dat Ruh na deze machtige scheervlucht over de toppen van het middeleeuwse Geistesleben neerstrijkt in de mystiek uit de Lage Landen. In deel 4 wordt de Middelnederlandse bijdrage behandeld op voet van gelijkheid met de (andere) hoogtepunten in de mystieke traditie. Ruusbroec mag zich zelfs verheugen in een voorkeursbehandeling. Wat te denken van 56 pagina's over de Groenendaalse mysticus tegenover bijvoorbeeld ‘slechts’ 51 voor Bernardus van Clairvaux, terwijl de grote Bonaventura maar 40 pagina's toebedeeld krijgt. Ruusbroec moet eigenlijk alleen wat toegeven op vertegenwoordigers van de Duitse mystiek, maar hij is nauwelijks de mindere van het Dreigestirne Eckhart (139 pagina's), Suso (60) en Tauler (50) - die overigens in Hadewijch (74 bladzijden in deel 2) een serieuze concurrente kennen.

De getallen zijn al een niet te miskennen indicatie dat Ruh de Middelnederlandse mystiek serieus neemt. Hij ziet het wezenlijk belang van de teksten, al ligt een deel van de verklaring voor de opmerkelijke aandachtsverdeling in zijn germanistische achtergrond: ‘Schon immer

[pagina 358]
[p. 358]

war ich geneigt, deutsche und niederländische Mystik zusammenzusehen, zuerst in meinem Forschungsbericht v.J. 1957’, zo opent Ruh zijn Vorbemerkungen. Gedurende een levenslange carrière in de germanistiek heeft hij deze literatuur in het oog gehouden en bestudeerd. Dat hij in de loop van vier decennia niet alleen een grondige kennis van de materie maar ook een oorspronkelijke visie had opgebouwd, was al eerder duidelijk geworden met zijn analyse van Hadewijchs geschriften (waarin Ruh, bij mijn weten als eerste, het raadsel van de corpusoverlevering ter sprake bracht). Even hoogwaardig is in deel 4 van de Geschichte vooral het pièce de resistance: het kapittel over Ruusbroec. Ruh hanteert daarbij de vaste driedeling leven-werken-leer die zijn vierdelige Geschichte ook iets encyclopedisch geeft. Een enkele maal, zoals bij Ruusbroec, gaat daaraan vooraf een korte evaluatie van de onderzoeksgeschiedenis, maar immer ligt de nadruk op het laatste onderdeel: de leer, die meestal aan de hand van één werk exemplarisch wordt behandeld. In dit geval beschrijft Ruh hoe Die geestelike brulocht in elkaar steekt als ‘eine Aufstiegs- und Vollkommenheitsmystik auf Grund christologischer und trinitarischer Theologie’ (p. 77). Gegeven de aard van het onderwerp en het kaliber van de auteur, levert dit geen eenvoudige stukken op, maar ik betwijfel of er op dit moment een inzichtelijker introductie op Ruusbroecs mystiek voorhanden is.

Dat Ruh alom duidelijkheid schept, komt niet in de laatste plaats door zijn bondige stijl, die bij tijd en wijle op het apodictische af is. ‘Ruusbroec ist kein Minneekstatiker. Die Gottesliebe vermag sich bei ihm nicht selbst auszusprechen, obschon ihm die Terminologie vertraut ist’ (p. 67-68). Veel meer woorden besteedt Ruh niet aan Ruusbroecs toch wel wat gecompliceerder liggende betrekkingen tot de minnemystiek van zijn Middelnederlandse voorgangsters Hadewijch en Beatrijs van Nazareth. Door deze tamelijk uitgesproken standpunten, waar wel over te discussiëren valt, blijft Ruhs boek gevrijwaard van een niet ongebruikelijk ‘euvel’ in publicaties over mystieke literatuur: een fascinatie voor het onderwerp die zich niet beteugelen laat door de historische kritiek. Regelmatig zegt Ruh deze ‘fenomenisering’ de wacht aan: ‘Es kan zwar kein Zweifel darüber bestehen dass Ruusbroec mystische Erfahrungen, Visionen und Auditionen, kannte, seine Schriften sind indes nicht von seiner religiösen Erlebniswelt bestimmt, sondern sind Lehrbücher der Mystik’ (p. 77).

Als gevolg van deze nuchtere aanpak krijgen beschrijving en historische evaluatie voorrang en ontbreken de exegetische effecten die men in meer levensbeschouwelijke studies van mystiek nogal eens aantreft. Dat levert een verfrissend beeld op voor de meeste auteurs en teksten waarover Ruh zijn licht laat schijnen, met veel oog voor het bijzondere tegen de achtergrond van de traditie. Zo haalt hij in een meesterlijke typering van Jan van Leeuwen het exuberante taalgebruik van de kloosterkok naar voren en verdisconteert dat in de bespreking van de (daardoor) weinig systematisch ogende leer. Zo weet Ruh ook in andere hoofdstukken het individuele van de betrokken auteurs in relatie tot de grote stromingen van de (laat)middeleeuwse mystiek te benoemen en zichtbaar te maken. Op die manier krijgt een hele reeks personages uit de Middelnederlandse letterkunde een plaats in de religieuze ideeëngeschiedenis van de veertiende tot de zestiende eeuw: van de afgezette priorin Alijt Bake tot de anonieme schrijfster van de Evangelische peerle, waarvan maar liefst 19 herdrukken tot diep in de achttiende eeuw bekend zijn; van de obscure kluizenaar Gerard Appelmans tot de spreekwoordelijk beroemde prediker Jan Brugman; van de Ruusbroec-adepten Hendrik Mande, Hendrik Herp en Frans Vervoort tot de in dat opzicht meer dan gematigd kritische Geert Grote, Gerard Zerbolt van Zutphen en Thomas van Kempen; van de zusterboeken der Moderne Devoten tot een groepje anonieme traktaten van franciscaanse oorsprong, waarover lang niet alle nu actieve neerlandici zullen kunnen beweren dat ze deze teksten beter kennen dan Ruh.

De veelheid en variatie aan Middelnederlandse mystiek zullen menigeen verbazen; dat een relatieve buitenstaander zich zoveel kennis van literatuur buiten zijn vakgebied strictu sensu eigen gemaakt heeft, is meer dan indrukwekkend - en een reguliere recensie met detailkritiek op feiten en weetjes zou daardoor enigszins potsierlijk worden. Maar dat is niet de voornaamste reden om Ruhs boek aan de orde te stellen in de rubriek Interdisciplinair. Die ligt in het feit dat bij uitzondering Middelnederlandse literatuur nu eens volop meedoet op het podium van de internationale mediëvistiek.

 

Met de externe betrekkingen van de medioneerlandistiek wil het volgens de laatste berichten nog altijd niet zo vlotten. Najaar 2000 nam W.P. Gerritsen het probleem onder de loep in zijn

[pagina 359]
[p. 359]

afscheidscollege met de titel Wat doen de buren? De medioneerlandistiek en de bestudering van middeleeuwse literatuur in het buitenland (Utrecht, 2000), wat een betoog over typisch Hollandse huisbakkenheid deed vrezen. En inderdaad, Gerritsens inspectie van de eigen gelederen bracht een zorgwekkend afwachtende houding aan het licht. Het zal wel met poldermodellen te maken hebben dat men in de Lage Landen de gewoonte ontwikkeld heeft bedaard uit te zoeken wat er uit de warwinkel van nieuwe methoden en technieken aan zinnige benaderingswijzen overblijft. Het gevolg van dit eenrichtingsverkeer is dat de medioneerlandistiek een geringe bijdrage levert aan internationale discussies op het vakgebied, maar de situatie is niet zo ernstig dat er reden is voor Gerritsens licht retorische vertwijfeling:

Er is zo langzamerhand nogal wat ‘Middelnederlands’ werk beschikbaar in het Engels, Duits of Frans. Maar als ik de litteratuurlijsten van buitenlandse studies op dit gebied doorneem, kom ik maar hoogst zelden een verwijzing naar mediëvistische publicaties van Nederlandse huize tegen. Bestaan wij medioneerlandici eigenlijk wel, in de ogen van onze buitenlandse collega's? (p. 10)
Dergelijke sombere overpeinzingen worden misschien wel vooral ingegeven door de constatering dat een aantal Middelnederlands genres of auteurs die binnenslands gewoonlijk het middelpunt van de wetenschappelijke belangstelling vormen nauwelijks uit de schaduw van hun buitenlandse voorbeelden en tegenhangers kunnen komen. Buiten de landsgrenzen weet men echter heel goed waar de Middelnederlandse mosterd te halen valt en de Geschichte van Ruh bewijst dat wij er in het buitenland helemaal niet slecht op staan. Er is genoeg internationale belangstelling om in ieder geval de mystieke literatuur succesvol te kunnen exploreren en exploiteren. Over onze ‘wetenschappelijke handelsbalans’ hebben we niet te klagen. Johan Winkelman, die in 1991 de weinig actieve uitvoer van Middelnederlands literair erfgoed in deze economische termen becommentarieerde, vergat bij zijn berekeningen het voornaamste exportproduct: de religieuze literatuur. Was het altijd maar zo dat een nauwkeurige boekhouding het bedrijfsresultaat zoveel florissanter kon maken. Met de internationale omzet van de Middelnederlandse letterkunde is niets mis, zo leert alleen al een blik op de goed gevulde bibliografie met talrijke vertalingen in Ruhs kapittel over Ruusbroec. Hij heeft individueel een internationale uitstraling, waarbij de binnenslands veel ruimer bestudeerde Middelnederlandse epiek geheel en al verbleekt. De Roman van Walewein begint na een Engelse vertaling en een verzameling studies van internationale signatuur wat bredere bekendheid te krijgen, maar als men ziet hoeveel neerlandistische inspanning daarbij komt kijken, gaan er daar heel wat kosten voor de baat uit - terwijl min of meer gelijktijdig en zonder noemenswaardig veel investeringen voorbereidingen zijn getroffen voor de zoveelste vertaling van de Brulocht - nu in het Chinees!

Uiteraard is dit geen eerlijke vergelijking, want de vele vertalingen van Ruusbroecs werken komen grotendeels voort uit andere interesse dan strikt literaire, maar die bijkomende belangstelling van godsdienstige aard doet niets af aan het opmerkelijke verschijnsel dat de mystieke profeten niet bijzonder gretig geëerd worden in het eigen land van de letterkunde. Het probleem ligt ongetwijfeld in de religieuze aard van geschriften als de Brulocht, maar daar is eigenlijk nog niets mee gezegd. Want hoe komt het dat voor velen het overheersend levensbeschouwelijke element in de teksten van Ruusbroec en zijn nakomelingen een onoverkomelijke barrière vormt voor onderzoek binnen letterkundige disciplines? Tenslotte is men nu wel definitief teruggekomen van het oude idee dat geestelijke teksten niet thuishoren binnen de artistieke autonomie van literatuur. Immers, de letterkunde van de Middeleeuwen is object van (cultuur)historisch onderzoek geworden, en in het kielzog van die koerswijziging zijn allerlei voorheen verwaarloosde teksttypen aan de oppervlakte gekomen. De hedendaagse huiver voor de mystiek in de Middelnederlandse letterkunde heeft te maken met andere spoken uit het verleden van de mediëvistiek: traditionalisme en confessionalisme.

Auteurs als Ruusbroec zijn het slachtoffer geworden van de zucht in de zestiger jaren bestaande structuren te doorbreken. Vooral onder leiding van Franse mediëvisten werd de aanval geopend op conventionele methoden en visies op de Middeleeuwen. Gerritsen signaleerde in zijn afscheidsrede hoe de klassieke (tekstkritische) aanpak van de filologie onder handen werd genomen. Internationaal gezien, ging het er nog heftiger aan toe bij het neerhalen van een voorstelling van de Middeleeuwen als het voorbeeldig hoogtepunt van de christelijke

[pagina 360]
[p. 360]

- meer in het bijzonder: katholieke - cultuur. Om tegenwicht te bieden aan die idealisering ging men op zoek naar de andere Middeleeuwen: heidens, bijgelovig, volks en burgerlijk. Zo revolutionair is het er nooit aan toegegaan in de Middelnederlandse letterkunde. Het beetje straatrumoer bleef beperkt tot de leuze dat maatschappelijk beter was dan mooi en bij gebrek aan een gevestigde orde moest de canon er maar aan geloven. Zo kon men de indruk krijgen dat de Blauwe Schuit de Brulocht voorbij stevende om het vlaggenschip van de Middelnederlandse letterkunde te worden. De strijd tegen het traditionalisme van de mediëvistiek heeft zijn beste tijd gehad en het onderzoek van de geestelijke letterkunde heeft er niet veel hinder van. Belangwekkendheid kan weer onbekommerd afgemeten worden aan zoiets elitairs als een eigen ideeënleer die in het geval van Ruusbroec nog voor 1400 zou leiden tot negen Latijnse vertalingen van zijn werken, waarmee voor het eerst het culturele breukvlak tussen de veelal gescheiden werelden van geleerden en volkstaal werd overgestoken vanuit het Nederlands.

Nadeliger voor de belangstelling voor de mystieke letterkunde - vanuit de literatuurgeschiedenis, wel te verstaan! - is het religieuze engagement waarmee onderzoek bedreven wordt. Door de jaren heen heeft dat geleid tot een tamelijk exclusieve benadering die misschien wel ongewild veelzeggend tot uitdrukking komt in de naam van het tijdschrift van het Vlaamse Ruusbroec-genootschap: Ons Geestelijk Erf. Het zal niet zo bedoeld zijn, maar de neerlandistiek heeft er weinig moeite mee de specialisten van de mystieke literatuur hun eigen domein te laten. De belangstellende buitenstaander die zich nog wel eens waagt op het geestelijk erf van de buren, zal overigens ook wel direct aan den lijve ondervinden op andermans hof te zijn beland, bij lezing van de even hoogwaardige als hyperspecialistische stukken. Bij het gewetensvolle beheer van het geestelijk erf heeft het Ruusbroec-genootschap een specifieke expertise opgebouwd die de literairhistorische aspecten minder dan de spirituele op de voorgrond laat komen. Men heeft de opperste graad van filologische deskundigheid bereikt in de kritische edities van Ruusbroecs werken, maar de bijgaande inleidingen op de tekstuitgaven presenteren de auteur vooral als mysticus. Een effect van die fenomenisering is een vervreemding van het gewone letterkundig bedrijf, die de Ruusbroec-genoten - bij alle waardering voor hun werk - nogal zwaar wordt aangerekend door Ruh.

Er zit een kern van waarheid in zijn kritiek, maar men kan twisten over de strengheid waarmee Ruh het Ruusbroec-genootschap verwijt elementaire zaken als bronnenonderzoek te hebben verwaarloosd. Vanuit hun oprichting hebben de leden van dit eerbiedwaardige gezelschap tenslotte geen strikt letterkundige ‘missie’ en ze zijn min of meer aan hun lot overgelaten door de literatuurhistorici. Wat men Ruh wel moet nageven, is dat hij met het doorbreken van deze historisch gegroeide verkaveling zegenrijke arbeid heeft verricht. Hij presenteert de Middelnederlandse mystiek gewoonweg in haar historische gedaante van literatuur: teksten die geschreven zijn om greep te krijgen op de geestelijke werkelijkheid en antwoorden te vinden op de grote vragen van het bestaan. Als germanist is Ruh er zich voluit van bewust dat de door hem geschetste ideeëngeschiedenis van de Nederlandse mystiek zich alleen heeft kunnen voltrekken binnen een cultuurhistorische context van schriftelijke communicatie, literaire modellen en conventies, uitwisseling van informatie en opinies, handschriftenverkeer en kennisoverdracht tussen auteurs en lezers - kortom: de vertrouwde problematiek van de huidige medioneerlandistiek.

De Geschichte toont dat auteurs en publiek van mystieke teksten intensief deelnamen aan het schriftelijk ideeënverkeer dat middeleeuwse literatuur in feite was. Wie zich kan vinden in de gedachte dat de teksten die Ruh belicht alleen daarom al integraal deel uitmaken van de Middelnederlandse letterkunde, zal voor het vak nog een belangrijk winstpunt ontdekken in de Geschichte. Door zijn (terloopse) deconstructie van Ruusbroec als mystiek fenomeen laat hij vooral de intellectuele dimensies van diens werken tot hun recht komen als ‘Lehrbücher der Mystik’, om daar direct aan toe te voegen: ‘Als solche gehören sie freilich, und zumal der Brulocht, zum Vorzüglichsten was mittelalterliche volkssprachliche Mystik hervorgebracht hat.’ (p. 77). Ruusbroecs promotie tot de hogere rangen denkers in de volkstalige traditie straalt af op het gehele geestelijk proza in het Nederlands waarvan hij de stamvader was en waardoor hij de centrale figuur wordt in de intellectuele geschiedenis van de Middelnederlandse literatuur.

Men hoeft het niet eens te zijn met deze stelling om ermee in te stemmen dat de medio-

[pagina 361]
[p. 361]

neerlandistiek zich schromelijk tekort doet als zij volhardt in de vrijblijvendheid inzake een onderzoeksterrein waar de zo vaak en vurig bepleite internationalisering van het vak al een feit is. Sterker nog: het wordt tijd dat neerlandici hun germanistische collega's de helpende hand toesteken bij het schatgraven op ons geestelijk erf. In zijn Vorbemerkungen maakt Ruh duidelijk dat voor hem de internationale context van de Nederlandse mystiek toch voornamelijk die van een wederzijdse beïnvloeding tussen de Duitse en Nederlandse literatuur is. Hoewel ook voor hem de autonomie van de geestelijke letterkunde van de Lage Landen als een paal boven water staat, bespreekt Ruh uitsluitend de doorwerking in het Nederlands van de preekliteratuur van de Duitse dominicanen Eckhart, Tauler en Suso, waarbij hij alleen in het voorbijgaan wijst op de uitvoerige oorspronkelijk Middelnederlandse Dialoog van meester Eckhart en de leek, waarschijnlijk nog stammend uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Bij alle rijkdommen die Ruh biedt, is het een lichte teleurstelling dat hij voor deze uitermate fascinerende Middelnederlandse tekst niet meer dan een halve bladzijde over heeft. Want wat biedt dit fictieve gesprek niet allemaal? Een uitgebreid vraag en antwoord spel over allerlei aspecten van de mystieke spiritualiteit, een scherp commentaar op de sociale context van mystiek georiënteerde (leken)groeperingen en hun critici, een slim arrangement van twee personages die de auteur als zijn woordvoerders laat spreken en een saillante rolverdeling met de controversiële Eckhart, op wiens ketterproces openlijk gezinspeeld wordt, en een recalcitrante leek, die zegt aan vergelijkbare verdachtmakingen te zijn blootgesteld. De tekst staat vol verwijzingen naar al dan niet werkelijke gebeurtenissen, verhalen over mystieke belevenissen en conflicten tussen begenadigde leken en de argwanende autoriteiten van de Kerk.

Wie na het voorgaande nog twijfelt aan de levensvatbaarheid van puur letterkundig onderzoek aan de teksten uit de Middelnederlandse mystiek, zou er goed aan doen zich eens een verloren middag te wijden aan het geraffineerde spel met literatuur en werkelijkheid uit de Dialoog. Het zou zeer de moeite waard zijn geweest als Ruh ons ook nog zijn mening over dit werk had gegeven, maar uiteindelijk valt het wel te billijken dat hij in zijn ideeëngeschiedenis van de mystiek de Dialoog enkel noemt als het voornaamste bewijs van de antihiërarchische effecten die Eckharts geschriften hebben veroorzaakt. En misschien is het alleen terloops vermelden van dit uitdagende werk, dat de wisselwerking tussen Duitse en Nederlandse literatuur zo mooi laat uitkomen, wel juist de prikkel die neerlandici nodig hebben om wat meer werk te maken van hun geestelijk erfgoed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over 1800. Blauwdrukken voor een samenleving


auteurs

  • Geert Warnar

  • B.P.M. Dongelmans

  • Ingrid Glorie

  • over Kurt Ruh

  • over Jan van Ruusbroec

  • over Jan Baetens

  • over J.J. Kloek