Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 5 (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

Scans (1170.54 MB)

ebook (6.67 MB)

XML (3.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 5

(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Zullen de menschen dan nooit wijzer worden?

Is dat niet eene dwaze vraag, wanneer wij het oog vestigen op de verbazende vorderingen, die de wetenschappen, gedurende de laatste vijftig jaren en vooral in den laatsten tijd, gemaakt hebben? Hoeveel verder staan wij niet op het gebied der natuur- schei- en werktuigkunde, dan het voorgeslacht, en welke afdeeling der menschelijke kennis zou men kunnen opnoemen, die zich niet in eenen staat van uitbreiding en vooruitgang bevindt? En desonaangezien hoort men

[pagina 223]
[p. 223]

de vraag, aan het hoofd van dit opstel geplaatst, gedurig herhalen. Wat mag de oorzaak hiervan zijn?

Het valt niet moeijelijk haar op te sporen en wij ontdekken haar al aanstonds in de gebrekkige toepassing der menschelijke kennis op het bedrijvig leven, en zijne betrekking tot God, den evenmensch en zichzelven. Werden de verkregene kundigheden op de verschillende toestanden van het huiselijk, maatschappelijk en godsdienstig leven behoorlijk toegepast, dan zouden zij de schoonste vruchten dragen, en zij doen zulks bij hen, die, door den tempel der wijsheid, tot het heiligdom der deugd den toegang hebben gevonden.

Maar het aantal dier gelukkigen is, betrekkelijk, gering te noemen, en de meerderheid is òf van kundigheden ontbloot, òf in zooverre zij die moge bezitten zijn zij voor hen te beschouwen als een dood kapitaal, hetwelk geene, of hoogstens eene niet noemenswaardige rente oplevert.

Kennis en geleerdheid zijn hoogst aanzienlijke kapitalen; maar blijven deze ongebruikt of worden zij op eene verkeerde wijze aangewend, dan zullen zij haren bezitter weinig bate opleveren. Zonder wijsheid, die het regt gebruik dier kapitalen regelt, is haar bezitter, bij al zijne schatten, arm te noemen. En vermits de ondervinding leert dat de minste menschen, in den regel, de wijsheid tot leidsvrouw kiezen, is het natuurlijk, wanneer men zoo vaak hoort vragen: zullen de menschen dan nooit wijzer worden?

Van maand tot maand bewegen zich een aantal van verschillende voor- en onderwerpen van menschelijke kennis en wetenschap voor het glas van den Tijdspiegel. Die allen in oogenschouw te nemen, ter bevestiging van de gegrondheid der opgegeven vraag, zou te veel gevergd zijn, en daarom bepalen wij ons bij eene van die: de geschiedenis.

Gesteld dat iemand de grootste vorderingen in de mnemotechnie gemaakt hebbe en in staat zij alle geschiedkundige vragen uit de oude en nieuwe, algemeene en bijzondere historie, als een andere Prof. Pick, te beantwoorden; wij zullen den geleerden veelweter met bewondering aanstaren; maar hij zal in onze schatting dalen, wanneer wij in hem niet meer dan eene wandelende kronijk beschouwen, die het aan wijsheid ontbreekt, om, in het bijzondere en openbare leven, de lessen, die de geschiedenis in zoo groote mate oplevert, behoorlijk toe te passen.

Anders handelde Alexander van Macedonië, die de merkwaardigste geschiedenis der oude Hellenen, door Homerus bezongen, op zijne verre togten, als een handboek, met zich voerde; - anders handelde Julius Caesar die zich naar den grooten Alexander poogde te vormen; - anders zoo menige held en staatsman uit vroeger en later eeuw. Maar volgden alle helden en staatsmannen, wetgevers en vorsten dit edele voorbeeld?

Een der merkwaardigste verschijnselen, op het einde der achttiende eeuw, was de ontzettende omwenteling in Frankrijk, die de vernietiging van het vorstelijk gezag, den dood des konings, en de oppermagt des volks ten gevolge had en een einde vond in de verheffing van een gelukkig veldheer tot alleenheerscher der Franschen, die, op zijne beurt, verpligt werd den overweldigden troon af te staan aan het verdreven koninklijk geslacht. Maar strekten die gebeurtenissen, die Frankrijk en Europa op zooveel schats, bloed en tranen te staan kwamen, tot

[pagina 224]
[p. 224]

leering van vorsten en volken? Zagen de eersten, in al het gebeurde, eene krachtige aansporing, om de vaders hunner volken te zijn en de belangen hunner onderdanen, door wijze wetten en een regtvaardig bestuur, te bevorderen; beschouwden zij in de liefde hunner onderhoorigen den hechtsten steun van hunnen troon? In een woord: maakten de lessen der geschiedenis hen wijzer?

Het tegendeel had plaats. Overal, waar de loop der gebeurtenissen gestrekt had om het gezag der vorsten te herstellen, was het de kennelijke bedoeling, om den stand van zaken terug te voeren tot op de hoogte waarop deze zich eene halve eeuw vroeger bevonden had. Noodlottig was die dwaling, en in Frankrijk boette een Karel X. haar met het verlies van zijnen, op willekeur rustenden, troon.

De les was hard en ontzettend, en aanvankelijk scheen zij aan den opvolger van den onttroonden vorst niet te vergeefs gegeven te wezen; maar allengs begon Lodewijk Philip de vermeende belangen van zijne dynastie, staatslieden en hovelingen, boven het volksbelang te stellen en te vergeten dat hij den schepter uit handen der Parijzenaars ontvangen had, en... weinige uren waren toereikende om hem in het noodlot van zijnen voorganger te doen deelen.

Zijne dwaling was die der meeste vorsten van ons werelddeel. Het was bij de Metternichs van alle hoven vergeten, dat de geestkracht en liefde der volken, in de onvergetelijke jaren van 1812-1815, de koningen van Europa van het ondragelijk juk eens overweldigers hadden bevrijd. Vergeten waren de toezeggingen en beloften, in dagen van bangen nood, aan de reddende en alles opofferende volken, gedaan, omdat men het zoo zoet vond oppermagtig en willekeurig te regeren. Vergeten werd het, dat de volken in den bevrijdingsoorlog mondig waren geworden, en... aan Po en Spree, Donau en Rhijn verhieven zich duizenden stemmen tegen het onverantwoordelijk gedrag der vorsten en hunne raadslieden.

De geschiedenis had vorsten en staatsmannen niet wijzer gemaakt.

En de volken - waren zij wijzer geworden?

Een boek ware er te schrijven wilde men dit in de bijzonderheden onderzoeken, en den blik slaan op het beroerd Europa dezer dagen. Vestigen wij slechts op Frankrijk het oog!

Een enkele Februarijdag is genoeg, om het koningschap te vernietigen en de oude republiek te herstellen. Als de wonderboom van Jonas verheft zich de Fransche vrijheidsboom in weinige uren; maar niemand schijnt er aan te denken, hoe het met de vrijheidsboomen van 1789 en 1793 gegaan is; het is toch ook niet te vermoeden, dat de Parijzenaars aan het vroeg rijp, vroeg rot, van vader Cats, zullen gedacht hebben; evenmin als dat de leiders van den opstand tegen den troon gevraagd hebben: of Frankrijk en de Franschen ook rijper zijn voor eenen republiekeinschen regeringsvorm, dan het Frankrijk van 1789 of de Franschen van 1793?

Het kost weinig moeite eene republiek te proclameren, eene dynastie vervallen te verklaren van den troon, nieuwe vaandels te doen vervaardigen, eene nieuwe geldmunt te doen slaan, burger in stede van mijnheer te zeggen, de woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap op alle publieke gebouwen te doen schilderen, enz. enz. enz. met dat alles vormt men evenmin echte republikeinen, als door het geweervuur van een zestigtal barricaden; en toch is men dwaas ge-

[pagina 225]
[p. 225]

noeg zich te verbeelden, dat men, met al die uitwendigheden en met al dat rumoer, den geest en zin eener natie van eenige millioenen eene geheel andere rigting kan doen aannemen. Kinderen, die de verschijnselen in eene tooverlantaarn of de vertooning van zoogenaamde chineesche schimmen aanschouwen, mogen zulke plotselinge veranderingen begrijpelijk vinden; de bezadigde man glimlacht er bij en haalt er de schouders voor op.

Wil men bewijzen, voor hetgeen wij beweren; men neme de geringe moeite om de geschiedenis te raadplegen. Karel X. komt ten val, omdat hij de zoogenaamde vrijheid der drukpers wilde beteugelen door zijne koninklijke ordonnantiën, en de Republiek van Februarij 1848 verkondigt de volkomene vrijheid der pers; maar naauwelijks heeft de Republiek vier maanden bestaan, of de Dictator Cavaignac verkondigt aan de vertegenwoordigers van het souvereine volk: ‘dat men aan de drukpers hare vrijheid niet kan wedergeven, dan nadat men zich tegen hare misbruiken behoorlijk had gewapend.’ Deze verklaring wordt met alle blijken van goedkeuring ontvangen. Wat zou men gezegd hebben, indien Lodewijk Philip, in Julij 1847, eene gelijksoortige verklaring hadde afgelegd?

In Februarij 1848 is, zoo het heet, gansch Frankrijk overtuigd, dat de groote natie te groot is, om onder het koninklijk bestuur de hoogte te bereiken waarvoor het bestemd is en dat, om daartoe te komen, een Republikeinsch bewind het monarchaal bestuur moet vervangen; maar vier maanden zijn naauwelijks verstreken, of men verkondigt openlijk, in de dagbladen, de vrees, ‘dat de gevestigde regering der Republiek op den duur niet bestaanbaar is en dat men, vroeg of laat, tot eenen Constitutionelen Koning zal moeten terugkomen.’

Bezat Frankrijk dan geene geschiedenis? Waren de jaren van 1789 en 1793 vergeten? Dacht niemand meer aan het Comité van algemeen welzijn, aan het Directoire, het Consulaat en het Keizerrijk? Gevoelden mannen, van eene Europesche vermaardheid, het niet, dat zij zich verlaagden tot acteurs, bij het opvoeren van een treurspel, dat, voor vijftig jaren, met zooveel ophef was aangekondigd, en een zoo jammerlijk onthaal genoten had? en mogen wij, die, met de geschiedenis in de hand, de wereldgebeurtenissen beschouwen, niet vragen: zullen de menschen dan nooit wijzer worden?

Zonderlinge vraag! Begrijpelijk wordt zij ons waar wij haar op onkundigen en onbeschaafden - onbegrijpelijk, waar wij haar op letterkundigen en geleerden toepassen. En toch ligt hare oplossing in het onbegrensde der menschelijke eer- en hebzucht. Tel brille au second qui s'éclipse au premier is eene spreuk, waarmede weinigen zich kunnen vereenigen. Het zij zoo; maar zij behoorden voor dit hun gevoelen openlijk uit te komen. Arm zijn zij evenwel aan opregtheid, maar des te rijker in huichelarij. Zij versmaden het koninklijk purper, maar onder den gelapten Diogenes-mantel verbergt zich de toekomstige Robespierre of Napoleon. Sully's en Washington's vindt men zoo zeldzaam op aarde!

Men zegge niet, dat de Republiek van 1848 eene geheel andere is dan die van 1789 en 1793, noch beroepe zich op de meerdere gematigdheid der bewindsmannen van Februarij ll. in vergelijking van de bloeddorst der volkstribunen uit de dagen der eerste omwenteling! Toen had men Augustus- en September-mannen, en thans de geweldenaars van Mei

[pagina 226]
[p. 226]

en Junij. Destijds verkondigde men den oorlog aan de koningen, den adel en de geestelijkheid, en thans is de krijg tusschen armen en rijken losgebroken! De handelende personen in de beide groote treurspelen zijn veranderd, maar de tooneelen van geweld, opstand, moord en verwoesting zijn dezelfde gebleven, en de tegenwoordige montagnards hebben de vroegere sans-culottes vervangen! Voor vijftig jaren namen graven, baronnen en priesters de vlugt en thans ontwijken gezeten burgers, fabriekanten en kooplieden de stad des bloeds en des gewelds! Reeds zijn de bewindsmannen van Februarij gevallen voor die van Junij, de dichterlijke geschiedschrijver week terug voor den moedigen veldoverste; maar hoe lang zal deze voor het vuur van nieuwe barricaden beveiligd blijven? of wat naam draagt de man, die door de Voorzienigheid bestemd is, om aan Frankrijk de verlorene orde en rust weder te geven?

De eerste revolutie, haar loop en gevolgen heeft voor vorsten en volken, geenszins tot een waarschuwend voorbeeld gestrekt; maar zullen ook de bloedige bladzijden der laatste te vergeefs geschreven worden en de menschen dan nooit wijzer worden? Het zegt weinig, de negentiende eeuw eene eeuw van kennis, licht en vooruitgang te noemen, wanneer die kennis, dat licht en die vooruitgang niet dienstbaar gemaakt worden aan de bevordering van orde, rust en het geluk der volken! De lessen der ervaring waren zoo duidelijk, zoo bestemd, zoo alles afdoende en zij werden zoo dikwerf herhaald, dat het tijd wordt haar eindelijk ter harte te nemen. Worden die lessen, bij voortduring, door gekroonden en ongekroonden, door aanzienlijken en geringen in den wind geslagen, dan storten de troonen in puin en keeren de volken terug tot de barbaarschheid der middeleeuwen.

Waarom toch versmaden vorsten en volken het onderwijs der geschiedenis, die verstandige leermeesteresse der natiën? Waarom besturen de vorsten hunne onderhoorigen naar een verouderd stelsel van regering, hetwelk, op vroegere tijden van toepassing, thans als uitgediend is te beschouwen omdat de gedaante der wereld veranderd is? Waarom verdiepen zich de volken in holklinkende theorien, die voor geene verwezenlijking vatbaar zijn? Het antwoord is gereed: omdat de menschen niet wijzer zijn! zullen zij dan nooit wijzer worden?

En waar ligt de oorzaak van het verstandeloos gedrag der menschen? Men behoeft hiernaar niet lang te zoeken. De menschen gedragen zich niet wijzer, omdat zij zich, niet door de voorschriften van rede en godsdienst, maar door onbeteugelde hartstogten en driften laten besturen en het genot der zinnen tot het hoogste doel des levens stellen. Men sluit het oog voor de lessen der wijsheid en opent het oor voor de vorderingen eener onbepaalde roem- en eerzucht. De vorst, die een hoogstonbeduidend burgerman zoude wezen, ware hij niet in een koninklijk paleis geboren, verheft zich dwaasselijk op den titel van Majesteit en verbeeldt zich een Numa te zijn! De burgerman, die zijn eigen huis niet weet te besturen, waant, door hoogmoed verblind, dat hij geroepen is om volken te regeren! Poogde de een zoowel als de ander, in den stand waarin de Voorzienigheid hem plaatste, aan zijne roeping getrouw te zijn, dan ware het beter in de wereld en de menschen gelukkiger. De staatsdienaar en de landbouwer zijn even onmisbaar in den staat, als de

[pagina 227]
[p. 227]

koopman en de winkelbediende; maar waar zou het heen, wanneer alle landbouwers ministers - alle bedienden kooplieden begeerden te worden? Het klinkt zoo fraai, dat het volk souverein genoemd wordt; maar wanneer alle staatsburgers wetgevers worden, wie zullen dan gehoorzamen?

Slechts dan en dan alléén, wanneer de menschen hunne onbeteugelde hartstogten en driften, de eischen eener bandelooze zinnelijkheid, de onbepaalde vorderingen van rang- eer- en roemzucht, door rede en godsdienst, zullen hebben leeren bedwingen, zullen zij de lessen der geschiedenis en der ondervinding ter harte nemen en, door middel van dat leerzaam onderrigt, zullen zij beter en tevens wijzer worden. Dat zij zoo!

w.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken