Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 7 (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 7
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.83 MB)

Scans (1188.48 MB)

ebook (6.44 MB)

XML (3.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 7

(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De kapittelgoederen van Haaften.

Men kent ze. Ze hebben gerucht gemaakt. Of wij nieuw licht aanbrengen, gronden voor dezen of genen aanvoeren kunnen? Wij gelooven 't niet. Wij spiegelen af. Het beeld vertoont zich voor onzen spiegel. Wij moeten er op wijzen. 't Is ook goed, dat de zaak niet inslape, 't mogt een doodslaap zijn. Herinneren we u den loop der zaak, wijzen we dan op uitkomende punten.

De Kapittelgoederen van Haaften belmoren tot de vele voormalige bezittingen der Roomsche kerk, wier verdeeling in kloosterlijke, geestelijke en kerkelijke bekend is. In Duitschland werden ze bij en na de hervorming meest door den fiscus verslonden, ons vaderland erkende, dat eene gemeente bare goederen niet verliest bij haar' overgang: ze bleven der kerk behouden, naar toenmalig regt, onder toezigt van den Staat. In 1609 werd op het regt van beheer der Kapittelgoederen van Haaften aanspraak gemaakt door Walraven, heer van Brederode, als voogd over de kinderen van wijlen zijn' broeder, Floris, heer van Kloetinge, en diens weduwe, de vrouwe van Haaften. De landdag van Nijmegen besloot (19 Dec. 1609).... ‘dat het geheele incommen van de voorzeide canonisijen und pastorijen, hebbende curam annexam, behoort angelegt und beheert tho worden tot onderhalt van den kerkendienst und waiter van dependiert, vurerst ter plaetse van fundatie, und watter mogt over schieten dat men 't zelve behoort t' employeren ter naester plaetse, daar 't gebreck is, vermits die voorzeide goederen niet ten deel dan in 't geheel gemortificeerd zijn, und daeromme totten dienst Godes behooren geapprobiert tho blijven, vurbeholden nogthans, dat die collatoren, als die plaetsen sullen commen tho vacieren, vrij sal staen, bequame und gequalíficeerde personen, der classi und gemeynte aengenaem tho presentieren enz. - und raekende die vicarijen, dat derselver goederen in 't openbaer ten overstaen van patronen ofte beneficiarien bij den Rentmeester sullen worden verpagt, waervan die twee deelen sullen comen tot profijt van de beneficiarien und het derde deel tot behoeff van den kerkedienst; gelijk diensvolgens aen den heer van Brederode in die voorzeide qualiteit toegestaen wordt in de aengegetogen vicarijen 't regt van praesentatien van eenen jongen gesel, om na voorgaende brieven van institutie van den Hove die twee deelen van suyvere incompsten tot

[pagina 263]
[p. 263]

zijne studien te genieten en sulks uit handen van voorzeide Rentmeester.’Ga naar voetnoot1)

De heer van Brederode wilde meer, ten gevolge zijner pogingen, werd bij het reces van 29 Mei 1613Ga naar voetnoot2) dat van 1609 verklaard, maar niet ‘gederogeerd.’ Bij het laatste besluit verkreeg hij, ‘uit aanzien en respect voor zijn persoon, en als voogd van de nagelaten kinderen van zijn broeder, en ook ter zake van de goede diensten bij hem den lande van jongs af met de wapenen gedaan, de regering en administratie van de canonisien van Haaften, en de pastorijen van Herwijnen; mits dat hij in qualiteit als voren zou doen betalen, in handen van den rentmeester over de geestelijke goederen, desom van f 800 jaarlijks, tot onderhoud van de predikanten tot Haaften en Herwijnen; en dat, bij zooverre het gebeurde dat die gagien of tractementen van de predikanten ten platten lande bij gemeene resolutie van den landschap, ofte des quartiers van Nijmegen vermeerderd wierden, de voorschreven tractementen naar advenant verhoogd, en de verhooging insgelijks in handen van den rentmeester zou gesteld worden; en dat de schoolmeesters van Haaften en Herwijnen, buiten kosten van het landschap of het quartier onderhouden, en de rentmeester voornoemd wegens zijn achterwezen zou worden gecontenteerd; eneindelijk, dat het overschot van de canonisien en pastorien aangewend werde tot onderhoud van studenten in de theologie.’

In 1796 heeft de toenmalige administrateur aanspraak gemaakt op het eigendomsregt, bij gelegenheid dat, naar aanleiding van het reglement tot bestuur in den ambte van Tielrewaard, de door de ingezetenen van Haaften benoemde rentmeester over de Kapittel- en andere geestelijke goederen van de gewezene heerlijkheid Haaften, zich in het bezit dier goederen had gesteld. Eene transactie maakte aan dit geschil een eind zonder het te beslechten: in 1812 hebben de leden der Hervormde gemeente te Haaften aan de vrouw van Haaften teruggegeven de kapittelgoederen op den voet, waarop de laatste heer van Haaften ze bezeten had, en daarbij uit de opbrengsten, gedurende de procedures van gemelde goederen genoten, f 10,000 aan de vrouw van Haaften uitgekeerd.

Vóór kort herleefde de zaak: de heer Dutry van Haeften weigerde het predikantstractement op behoorlijke hoogte te brengen, de approbatie der uitgebragte beroeping stuitte hierop, kerkelijke en burgerlijke besturen, politieke en kerkelijke bladen werden er in gemoeid, totdat door de ministers van Binnenlandsche Zaken en voor Hervormde Eeredienst, de Kempenaer en van Heemstra, namens den Staat der Nederlanden eene overeenkomst werd gesloten met den heer Dutry van Haeften, waarbij de laatste als vrij en onbezwaard eigenaar van de kapittel-goederen werd erkend tegen eene uitkeering van f 25,000, in te schrijven in een der grootboeken van de nationale schuld, om uit de intressen daarvan te voorzien in de traktementen van den predikant en den schoolonderwijzer te Haaften. Eene discussie in de Tweede Kamer, naar aanleiding van een adres van eenige inwoners van Haaften, lokte eene overlegging van wege het ministerie uit

[pagina 264]
[p. 264]

van twee adviezen van 's landsadvokaat, Mr. Faber van Riemsdijk, en van de gesloten overeenkomst,

Wat leeren we er uit omtrent de kapittel-goederen, de personen, die er over handelen, de overeenkomst zelve?

De goederen zijn van zuiver kerkelijken aard, in geen geval eigendom van den heer Dutry van Haeften.

Dat kapittel-goederen in 't algemeen van kerkelijken aard waren, wordt door den naam reeds aangeduid, is algemeen erkend; dat de regering dezer landen ze niet aan hun kerkelijke bestemming pleegde te onttrekken, meldt de geschiedenis. Te minder zijn wij geroepen om den strijd van Voetius, zijn leerlingen en tegenstanders, weder op te rakelen, daar 't regt der kerk door den staat zelven volkomen is erkend in het landdagsreces van 19 December 1609, waaruit blijkt, dat het geheele inkomen van de canonisien en pastorijen moet aangelegd worden tot onderhoud der kerkedienst van Haaften enz. dan voor hulpbehoevende gemeenten in den omtrek, eindelijk voor studenten in de Godgeleerdheid. Uitsluitend kerkelijk was hunne bestemming, niets er van mogt tot andere bedoelingen worden aangewend, en schijnt het al, dat de landdag, door er over te beschikken, er zich eenig regt op toekende, dit is naauwelijks schijn meer voor wie met den toenmaligen minderjarigen toestand der kerk onder de voogdij van den Staat bekend is, en de laatste twijfeling moet vervallen bij de opmerking, dat de Staat geenszins over die fondsen zelve, maar over de wijze van beheer beschikt. Wij behoefden dus geene tegenspraak te vreezen, wanneer wij der kerk alleen het regt toekenden op de volle opbrengst dezer goederen, haar eigendom, en den Staat, vertegenwoordigd door nóg zooveel ministers het regt betwisten om ze te verkoopen of weg te schenken. Maar het is ons voor 't oogenblik minder aangelegen, wie de eigenaar der goederen is, de hoofdzaak is, dat die eigenaar de heer van Haaften niet is. Bij het reces van 1609 wordt hem, als rentmeester, niets anders toegekend, dan 't regt van praesentatie van een' jongeling, dien hij met de twee deelen van de zuivere inkomsten in zijne theologische studiën wilde ondersteunen; bij het reces van 1613 werd hem gegeven de regering en administratie van de canonisien van Haaften en de pastorijen van Herwijnen, niet om er eenig genot van te hebben, maar om daaruit vooreerst predikant en schoolonderwijzer te bezoldigen, daarna het overschot ten behoeve van studenten in de Godgeleerdheid aan te wenden.

De goederen waren dus kerkelijk, bezwaard met een regt van administratie door den toenmaligen heer van Haaften, welk regt dezen alleen (zie den considerans van het reces van 1613) werd toegekend uit aanmerking zijner persoonlijke verdiensten, en dat bezwaarlijk door hem op anderen overgedragen kon worden. Maar zelfs hij had geen vruchtgenot hoegenaamd: hij was rentmeester, voogd, patronus laicalis.

Vatten wij de personen in het oog:

Reeds Walraven van Brederode trekt onze aandacht: eerst remonstreert hij bij den landdag van 1609, vraagt vervolgens brieven van voorschrijving van de Staten-Generaal aan die van Gelderland, laat zich door den landdag van Nijmegen zijne goede diensten aan den lande bewezen herinneren en betalen niet met eenige gave, met een vruchtgebruik, met ruime inkomsten, maarniet een patronaatschap laïcaal over canonisiën, wier opbrengst hij naar voorschre-

[pagina 265]
[p. 265]

ven' regel geheel ten bate van anderen moet besturen. Inderdaad, 'sm ans ijver voor predikant, onderwijzer en studenten moet groot geweest zijn: zijn ijver om lasten af te bedelen is voorbeddeloos.... en dat in eene eeuw, waarin de klagten over verdonkering van kerkelijke inkomsten zoo luide zijn. Maar tegenover een' weêrloozen doode vermoedens te wekken, we mogen, we willen het niet.

Zien wij op zijne volgers.

De tegenwoordige heer van Haaften beweert zijn regten te ontleenen aan Benjamin Dutry, die 1 February 1712 de heerlijkheid Haaften kocht en beweerd wordt ook de kapittelgoederen bij dien koop in eigendom verkregen te hebben: had de verkooper, zegt men, ook geen regt gehad om die goederen als zijn eigendom te verkoopen, de kooper heeft in allen geval den eigendom verkregen door verjaring, waartoe het openbaar en ongestoord bezit als eigenaar, hetwelk op dien koop gevolgd is, meer dan langdurig genoeg geweest is. Wij zien, de heer Dutry voert dubieuse titels voor zijn' eigendom aan: De heerlijkheid Haaften wordt verkocht voor f 11,000; daaronder zijn begrepen drie obligatiën, uitmakende een kapitaal van f 6,000: de ware koopprijs is dus f 5,000, en daarvoor is, behalve de heerlijkheid, verkregen een kapitaal in vaste goederen, wier opbrengst reeds in 1797 meer dan f 4,000 jaarlijks bedroeg. Men moet erkennen, dat de familie Dutry gelukkige aankoopen weet te doen.

De goederen heeten kapittelgoederen; de kooper is gehouden door de acte van verkoop om den predikant en den schoolmeester van Haaften jaarlijks te bezoldigen uit de goederen, die van ouds daartoe specterende zijn, de scheidingacte, waarnaar de koop-acte verwijst, maakt van de kapittel-goederen melding als goederen, die de bepaalde bestemming hebben om daaruit die betaling te doen; die goederen staan op de belasting-registers even als op die der dijks-lasten afzonderlijk vermeld, - en toch acht de familie Dutry zich eigenaresse. Men moet erkennen, dat de familie Dutry bijzonder onopmerkzaam is bij hare voordeelige aankoopen.

De familie Dutry beweert, dat hij en zijne laatste voorgangers, sedert ruim honderd jaren, eigenaren dier goederen zijn, en toch gaat zij in 1812 eene transactie aan, waarbij haar eigendomsregt niet wordt erkend, en haar naauwelijks een derde van het overschot der revenuen van den tijd, gedurende welken de goederen buiten haar bezit geweest zijn, werd uitgekeerd; en toch staat zij 37 jaren later f 25,000 af aan wie haar het eigendomsregt betwist. Men moet erkennen, dat de familie Dutry bijzonder edelmoedig is en vredelievend na hare voordeelige aankoopen.

Toch wordt zij er nog in overtroffen door de ministers de Kempenaer en van Heemstra: zij vernemen, dat de rentmeester der kapittelgoederen weigert de voorwaarden te vervullen, waaronder hij met het beheer is belast; zij dwingen hem niet tot de nakoming, ontzetten hem niet van zijne administratie. Zij zijn bekend met den kerkelijken naani, de kerkelijke bestemming der goederen, weten, hoe de Staat ten allen tijde het regt der kerk op die goederen heeft erkend; zij onderhandelen over de bezittingen der kerk - buiten de kerk, werpen ze weg aan den eerste, die er zich eigenaar van gelieft te noemen. Ligt achtten zij ze bezittingen van den Staat? Het zij zoo: zij kennen de landdagsrecessen van 1609 en 1613, de vrees der familie Dutry voor

[pagina 266]
[p. 266]

een proces, ontvangen een advies van 's lands advokaat, waarin de beweringen des heeren Dutry als volkomen ongegrond worden tentoongesteld, en... achten zich geregtigd om het (vooronderstelde) staatseigendom, eene waarde van tonnen gouds, af te staan voor f 25,000, die niet eenmaal ten bate van den Staat komen. Zij zwijgen op de aanvallen der periodieke pers, een hunner wil als Kamerlid omtrent een adres van klagers over de overeenkomst overgaan tot de orde van den dag, en hunne vrienden beklagen zich over misbruik van het regt van petitie, wanneer staatsburgers het durven afkeuren, dat de rentmeester eigenaar wordt wijl hij beweert het te zijn. Men moet erkennen, dat de beide ministers zeer gewigtige beweegredenen voor zulk eene handelwijze moeten hebben; maar ook erkennen, dat de moed, waarmede de overeenkomst gesloten, de volharding waarmede hare verdediging geweigerd is, voorbeeldeloos zijn in een' tijd, waarin over de onafhankelijkheid der kerk en de verantwoordelijkheid der staatsdienaars regt krachtig - gesproken wordt.

's Lands advokaat, Faber van Riemsdijk, werd geroepen tot eene regtskundige beschouwing der zaak: hij heeft die beschouwing geleverd in zijn eerste advies. We kunnen daar vrede mede hebben, want dat er niet aan de regten der kerk, maar alleen aan de vermeende regten van den Staat gedacht wordt, wie zal er zich nog over verwonderen in een' tijd, waarin de vrijmaking der kerk beteekent: der kerk allen steun onttrekken, dubbelen last opleggen. Maar er is een tweede advies van den landsadvokaat, dat niet geheel in overeenstemming schijnt met het eerste. Het tweede is gesteld na, het eerste vóór een gesprek met de ministers van Binnenlandsche Zaken en voor Hervormde Eeredienst. Wij schrijven den hoofdinhoud der beide adviezen woordelijk af, en men hoore dus

Den landsadvokaat

vóór het ministeriele gesprek. na het ministeriele gesprek.
‘De grondslag namelijk van het geheele systema, waarop dat beweren berustGa naar voetnoot1), is de goede trouw van den kooper, die, ofschoon koopende a non domino, echter niet heeft kunnen weten of veronderstellen, dat de verkooper geen eigenaar was, en dus gemeend heeft, dat hij van den eigenaar kocht. Zoodra die veronderstelling onaannemelijk blijkt te zijn, vervallen al de daarop gegronde gevolgen.
Nu komt het mij voor, dat wanneer
 

[pagina 267]
[p. 267]

men de koop-acte van 1o February 1712 raadpleegt en in verband beschouwt met de omstandigheden, het geheel onaannemelijk is, dat de kooper in de goede trouw zoude gemeend hebben, dat hij het eigendom van de kapittelgoederen verkreeg.
Ofschoon toch bij de acte van verkoop, onder de vastigheden die verkocht worden, genoemd worden de kapittel-goederen, moest die naam reeds den kooper den bijzonderen aard dezer goederen, als van geestelijken oorsprong en behoorende tot de canonisiën, doen kennen; terwijl de volgende bepaling - dat de kooper gehouden zou wezen den predikant en schoolmeester, staande tot Haaften, jaarlijks te betalen uit de goederen die van ouds daartoe specterende zijn - hem moest doen zien, dat een en ander in een bepaald verband stond, en bij het minste nadenken hem moest aanwijzen, dat die goederen niet onder de gewone eigendommen konden worden gerangschikt.
Bovendien verwijst die koop-acte tot de scheiding op 31 December 1711 tusschen de verkoopster en hare zuster gemaakt, en bij die scheiding wordt van de kapittel-goederen melding gemaakt, in een bepaald verband met de betaling van predikant en schoolmeester, en wel niet zoodanig dat die goederen belast zijn met eene zekere uitkeering van het tractement van predikanten schoolmeester, maar als goederen die de bepaalde bestemming hadden om daaruit die betaling te doen.
Het is dus niet aannemelijk dat de kooper omtrent den aard dier goederen geene inlichtingen gevraagd, en daarmede niet bekend zou zijn geworden. Dit denkbeeld wordt voorts krachtig versterkt door den koopprijs, die bij gemelde
 

[pagina 268]
[p. 268]

acte is uitgedrukt, en slechts elf duizend gulden bedroeg, ofschoon onder den verkoop begrepen waren drie obligatien wegens bergrenten, te zamen uitmakende een kapitaal van f 6000.
Wanneer men nu let op de uitgestrektheid dezer aanzienlijke kapittelgoederen, zooals die vermeld worden in het rapport van H. van Heukelom c.s. van den 18den Maart 1796, in gemeld proces overgelegd en door den heer van Haaften niet wedersproken, en op de omstandigheid, dat, volgens eene rekening van 1797, de revenuen dier goederen meer dan f 4000 bedroegen, en dat die revenuen van 1795 tot 1812, na uitbetaling der tractementen aan predikanten en schoolmeesters, een saldo van meer dan f 26,000 opleverden, dan wordt het geheel ondenkbaar, dat de kooper zoude hebben kunnen veronderstellen, dat hij voor eenen koopprijs van f 11,000 ook die goederen inderdaad in eigendom verkreeg, en men komt van zelf tot het besluit, dat hij zeer goed met den aard dier goederen bekend geweest zal zijn.
Het is ook opmerkelijk, dat noch bij de koop-acte, noch bij de scheiding eenige melding gemaakt wordt van de hoegrootheid van het tractement van den predikant, en dat dus de kooper, die belang had de bepaling van het beloop daarvan te kennen, van zelf kennis moest bekomen van de resolutie van 1613, waarbij die bepaling gemaakt was.
Wanneer men hier nu nog bij in aanmerking neemt, dat die kapittel-goederen, tijdens den koop, op de belasting-registers even als op die der dijks-lasten, afzonderlijk vermeld stonden, en nog jaren daarna, tot ongeveer 1780, zoodanig bekend gestaan hebben, dan wordt het ook, zonder hierbij bijzonder te drukken op de wijze waarop die vermelding
 

[pagina 269]
[p. 269]

op de belasting-registers later is veranderd, naar mijn inzien geheel onaannemelijk, dat de kooper der heerlijkheid bij het aangaan des koops, in de goede trouw kan gemeend hebben dat hij ook daardoor het eigendom dier goederen verkreeg.
Ik meen dus dat er genoegzame gronden bestaan, om het beweren van den Heer van Haaften, dat hij door verjaring eigenaar der bedoelde goederen zoude geworden zijn, te betwisten, en integendeel vast te houden, dat hij geen meerder regt daarop heeft, dan aanvankelijk aan den Heer van Brederode verleend is, en dat hij dus die goederen niet anders bezit dan om daarover bewind en beheer te voeren.
 
..............  
Uit het reces van 29 Mei 1613 blijkt duidelijk van de verpligting, om die tractementen (van den predikant) in het daarbij aangewezen geval te verhoogen; want daarbij wordt met zoovele woorden als eene voorwaarde, waarop de regering en de administratie der goederen wordt toegestaan, gesteld: dat de heer van Haaften in handen van den rentmeester zal betalen f 800 jaarlijks, tot onderhoud van de predikanten te Haaften en te Herwijnen, ‘“ende bij sooverre het gebeurde, dat hier namaals die gagien of tractementen van de predikanten ten platten lande, bij gemeine resolutie van de landschap ofte des quartiers van Nijmegen vermeerderd worden, dat die voorschreven tractementen naar advenant verhoogd, ende die verhooging van gelijken in handen van den voornoemden rentmeester gesteld zullen worden.”’
Het kan dus slechts de vraag zijn, of het bij die voorwaarde vermelde geval al dan niet bestaat; want bij de bevestigende beantwoording dier vraag volgt de verpligting noodwendig.
‘Het tegenwoordig verschil niet den heer van Haaften is ontstaan ter zake van de vermeerdering van het tractement van den predikant, welke vermeerdering door den heer wordt geweigerd, en van de betaling van het tractement van den schoolonderwijzer, waaraan de heer zich onttrekt. Bij mijne vorige adviezenGa naar voetnoot1) over deze zaak heb ik doen opmerken, dat, ofschoon de verpligting tot verhooging van het eerstgemelde tractement op den heer berust, die verpligting echter verbonden is aan eenen algemeenen maatregel tot verhooging van de tractementen van de predikanten, welke nimmer genomen is, hoezeer dan ook die tractementen opvolgend algemeen verhoogd zijn, en dat het dus moeijelijk zoude zijn den heer van Haaften daartoe op dien grond te noodzaken. Ik heb bij die adviezen mijn gevoelen ontwikkeld, dat men op grond van den titul waarop de heer van Haaften is gekomen inliet bezit der zoo-

[pagina 270]
[p. 270]

Dat nu de tractementen ten platten lande, die ten tijde der gemelde resolutie, zoo ik meen, op f 300 of f 350 bepaald waren, zoodat f 400 een hoog tractement kon genoemd worden, sedert dien tijd algemeen aanzienlijk verhoogd zijn, zoodat thans een tractement van f 400 als verre beneden het gewone bedrag, en als niet toereikende om in de noodzakelijke behoefte van den predikant te voorzien, moet beschouwd worden, zal wel voor geene tegenspraak vatbaar zijn.
Alleen kan de bedenking gemaakt worden, dat in het reces van 1613 gesproken wordt van eene verhooging bij gemeene resolutie van den landschap of des quartiers van Nijmegen, hetgeen eenen algemeenen maatregel voor het landschap, immers voor het quartier, aanduidt; en dat er intusschen (voor zooverre mij bekend is) nimmer eene verhooging dier tractementen bij wege van zoodanigen algemeenen maatregel, plaats gehad heeft.
Deze bedenking schijnt meer spitsvindig dan gegrond.
Bij eene zoo strenge opvatting der woorden, zou men evenzeer kunnen beweren, dat de verpligting tot tractements-verhooging geheel vervallen is; dewijl landschap en quartier niet meer bestaan, en dus zelfs eene algemeene bepaling in geene aanmerking zoude kunnen komen, dewijl het geene resolutie van landschap of quartier is.
Ik meen integendeel, dat in de eerste plaats in aanmerking komen moet, de blijkbare bedoeling waarmede de bepaling gemaakt werd; en dan is het, zoo ik meen, duidelijk, dat de bedoeling was om de tractementen van de predikanten te Haaften en Herwijnen te doen blijven op f 400, zoolang de tractementen ten platten lande algemeen op de toenmalige
genaamde kapittel-goederen, en welke geen andere is geweest dan die van administratie, aan dat bezit een einde zou kunnen maken, door de goederen van hem op te vorderen, op grond van het niet vervullen der voorwaarden, waarop bij de administratie en het bezit dier goederen verkregen heeft.Ga naar voetnoot1) Ofschoon ik, op de gronden bij die adviezen ontwikkeld, alsnog vermeen dat er genoegzame redenen voor zoodanige opvordering bestaan, is het buiten twijfel, dat de heer van Haaften zich tegen zoodanige vordering zal verzetten, op grond van de wijze waarop zijne voorgangers het bezit dier goederen verkregen hebben; en hoezeer die tegenspraak mij, zoo als ik bij dat advies ontwikkeld heb, voorkomt met gegronde hoop op goeden uitslag bestreden te kunnen worden, zoo heeft toch het proces, na 1798 door de hervormde gemeente tegen den heer gevoerd, doen zien, dat voor het beweren van den heer, dat hij ten gevolge van den aankoop titulo oneroso, door zijne voorgangers meer dan honderd jaren geleden, gedaan, door verjaring eigenaar geworden is, zoodanige redeneringen kunnen aangevoerd worden, dat men toen na een langgerekt regtsgeding vermeend heeft aan de opvordering der goederen geen verder gevolg te moeten geven, maar zich te moeten vergenoegen om, tegen genot van een geldelijk voordeel, aan het regtsgeding geen verder gevolg te moeten geven, maar alles in deszelfs vorigen toestand te moeten herstellen.
Men zou thans, om aan de weigering

[pagina 271]
[p. 271]

hoogte bleven, maar dat wanneer er eene verhooging dier tractementen plaats had, - niet bij uitzondering, niet op enkele plaatsen, - maar in het algemeen, dan ook deze tractementen in evenredigheid verhoogd zouden worden.
Of nu die verhooging niet op eens en bij algemeene bepaling, maar opvolgend van tijd tot tijd, en bij bijzondere beschikking, heeft plaats gehad, en in welken vorm of door welke regering, ten gevolge van de staatsverwisselingen, dit geschied is, schijnt, bij eene gezonde opvatting der voorwaarde, geen verschil te moeten maken, zoodra het zeker is, dat algemeen en zonder uitzondering de predikants-tractementen ten platten lande thans op een veel hooger bedrag bepaald zijn.
Moeijelijk is het zeker om bepaaldelijk vast te stellen, op welke som die tractementen thans naar advenant van de algemeene verhooging moeten gebragt worden en welke som dus daarvoor jaarlijks van den heer van Haaften zal kunnen gevorderd worden. Daaromtrent echter zou het arbitrium judicis moeten beslissen.’
van den heer van Haaften, tot vermeerdering en betaling der betaalde tractementen een einde te maken, een regtsgeding moeten aan vangen, waarbij volkomen dezelfde vraagpunten aan de regterlijke beslissing zouden moeten worden onderworpen; en ofschoon ik, op de gronden door mij vroeger ontwikkeld, steeds van oordeel ben dat men dit regtsgeding met vertrouwen zoude kunnen ondernemen, zoo is het echter eene waarheid waarvan langdurige behandeling van regtszaken mij meer en meer de overtuiging heeft gegeven, dat de uitkomst van alle regtsgedingen onzeker is, en dat ook dan, wanneer men de meest gegronde hoop op eene gunstige beslissing meent te mogen hebben, dit uitzigt echter faalt.... Dan acht ik het aanbod van den heer van Haaften allezins voordeelig en aannemelijk.... Men zal, wel is waar, aan den heer het vrije bezit en de beschikking van de zoogenaamde kapittel-goederen overlaten; maar daar tegenover behoort in aanmerking te komen, dat men.... de aanspraak op die goederen niet anders kan doen gelden, dan door het voeren van een regtsgeding, waarvan de uitkomst altijd onzeker is....; dat bovendien, de met betrekking tot de tractementen op die goederen rustende last, op deze wijze op eene zeer ruime wijze wordt afgekocht; - en eindelijk vooral ook, dat men door het bezit en de belegging van het kapitaal, voor het vervolg tegen alle moeijelijkheden gewaarborgd is, en de zekerheid zal worden verkregen, dat door predikant en schoolmeester bij vervolg steeds een behoorlijk en zelfs ruim tractement zal worden genoten. Dit een en ander in aanmerking nemende, komt het mij voor dat de voorgestelde schikking, in het belang van den Staat, genoegzame voordeelen op levert, en aannemelijk is.’

[pagina 272]
[p. 272]

Men moet erkennen, dat een regtsgeleerde, die zijn' client adviseert om eene bezitting, welke vóór zestig jaren reeds ruim f 4000 opbragt, aan zijnen rentmeester voor f 25000 af te staan, - wijl die rentmeester dat vordert, - zeer naauwgezet de belangen van zijn' client ter harte neemt; men moet er bij toestemmen, dat, zoo alle regtsgeleerden in den lande het voorbeeld van hunnen ambtgenoot Faber van Riemsdijk volgen, de processen over mijn en dijn weldra tot de geschiedenis zullen behooren, en de gouden eeuw is aangebroken voor - rentmeesters; men moet het eindelijk zeer bejammeren, dat de landsadvokaat het gesprek, hetwelk hij de eer had met hunne Excellentien te houden, niet ten protokolle gebragt heeft. Dat gesprek toch (de adviezen vóór en ná leeren 't) schijnt magtigen indruk op den landsadvokaat gemaakt en wonderbaren invloed op zijne beschouwing van de zaak gehad te hebben. Meldt het gerucht waarheid, dat een der Excellentiën vroeger de raadsman was van den Heer Dutry, dan is het allezins waarschijnlijk, dat zijne Excellentie den landsadvokaat met gronden voor het eigendomsregt van den heer Dutry bekend gemaakt heeft, van wier aanwezen de landsadvokaat vroeger geen vermoeden had, maar wier kennis ook voor de Staten-Generaal en voor nog anderen niet geheel onverschillig te achten is.

 

Beschouwen wij de overeenkomst zelve, dan kunnen wij ons op het standpunt stellen van den landsadvokaat (vóór het gesprek) en de kapittelgoederen als staats-eigendom beschouwen; dan is (wordt de overeenkomst als wettig erkend) uitgemaakt:

Dat de raadslieden der kroon van de bezittingen des rijks afstand mogen doen ten behoeve van elk, die hen met een proces bedreigt;

dat zij goederen, wier vruchten reeds in de vorige eeuw eene jaarlijksche waarde hadden van ruim f 4000 mogen ruilen tegen een kapitaal, welks interessen ruim f 1100 bedragen;

dat zij den koopprijs van staatseigendom op eigen gezag mogen wegschenken aan de kerk.

Wij kunnen ons echter op een meer waar standpunt stellen ende kapittel-goederen beschouwen als wat ze zijn: eigendom der Nederlandsche Hervormde kerk. Dan vloeit uit de gesloten overeenkomst voort:

dat staatsambtenaren de bezittingen der kerk aan hare rentmeesters mogen afstaan zonder daarbij de kerk te raadplegen;

dat 's konings ministers het wèlverkregen regt der kerk op de gelijkmatige verhooging van de bezoldiging van een' harer leeraren mogen afstaan aan derden;

dat aanzienlijke fondsen, van eeuwen her ad pios usus bestemd, en door de bevoegde magt tot onderstand van behoeftige aanstaande Evangeliedienaren afgezonderd, aan dat doel voor altijd onttrokken worden.

 

De Tweede Kamer der Staten Generaal is ontbonden om door eene geheel ware vertegenwoordiging vervangen te worden: wat zal de ware vertegenwoordiging in de zaak der kapittelgoederen van Haaften doen?

De Synode der Nederlandsche Hervormde kerk toonde nog zeer onlangs prijs te stellen op de reglen der kerk: wat zal zij doen voor de bezittingen der kerk, welke maatregelen nemen in de zaak der kapittelgoederen van Haaften?

God geve, dat het in staat noch kerk heete: De morgenstond is gekomen, en - nóg is het nacht.

- S -

voetnoot1)
Kerkel. Cour. 1850, No. 25.
voetnoot2)
Medegedeeld in: De overeenkomst betreffende de Kapittelgoederen te Haaften namens den Staat gesloten, onderzocht door Mr. A. Philips. Leijden en Amsterdam, Gebhard en Co. 1850. Wij geven den hoofdinhoud van het reces volgens 't extract van den landsadvokaat.

voetnoot1)
Dat de eigendom door verjaring zou verkregen zijn.
voetnoot1)
Het ministerie deelt slechts één voorafgaand mede.
voetnoot1)
Van dit gevoelen wordt in het medegedeelde advies geen woord gerept, De regering drukt zich dus onjuist uit, wanneer zíj spreekt van de voorafgegane twee adviezen: er moeten er meer zijn. Waarom ook deze niet overgelegd? Zal die overlegging niet gevraagd, geëischt worden?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken