Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 10 (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.80 MB)

Scans (1136.40 MB)

ebook (6.35 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 10

(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het despotismus door den Bijbel veroordeeld.

Er bestaat tegenwoordig eene partij, die den Bijbel als eene soort van wetboek van staatkunde wil doen beschouwen, en hare staatkundige theorieën met Bijbelspreuken wil staven. Anderen voeren haar te gemoet, dat de Bijbel den weg der zaligheid aanwijst voor een iegelijk die gelooft, maar geenszins onderwijs geeft in de eene of andere bepaalde wetenschap. Hoezeer het gevoelen der laatsten ons meer aanlagcht, meenen wij evenwel, dat ook zij te ver kunnen gaan. De Bijbel is voor ieder, die hem met geest van onderscheid weet te gebruiken, een boek van onschatbare waarde, een goudmijn van ware wijsheid. Ik spreek nu geenszins van godsdienst en zedelijkheid, want in dit opzigt is de waarde des Bijbels buiten twijfel, hetgeen zelfs een Rousseau heeft moeten erkennen; maar hetgeen ik bedoel is dit, dat in den Bijbel een rijke voorraadschuur van levenswijsheid gevonden wordt, omdat de Bijbel zonder rhetorische versierselen en verdraaijingen de

[pagina 178]
[p. 178]

handelingen der menschen in al hare naaktheid ten toon stelt, en nimmer, gelijk de romanschrijvers, zijne portretten flatteert. Het ware te wenschen, dat men den Bijbel meer uit dit oogpunt leerde beschouwen. Men zou er schatten in vinden, wier bestaan men nimmer vermoed had.

Het doel van ons tegenwoordig opstel is: te bewijzen, dat hoezeer de Bijbel alle oproerigheid afkeurt, evenwel het despotismus daarin geenszins verdedigd, maar integendeel in al zijne hatelijkheid wordt ten toon gesteld; zoodat bijgevolg iemand, die zich, om het despotismus, waar het niet bestaat, aannemelijk te maken, op den Bijbel wilde beroepen, daardoor duidelijk zou toonen, dat hij dat goddelijk boek nimmer met opmerkzaamheid gelezen had.

De eerste plaats, waarop ik mij beroep, is 1 Samuel VIII. Wij lezen daar, dat de Israëlieten eenen koning begeerden. Voor wij echter verder gaan, moet ik doen opmerken, dat koning hier en in het vervolg geen koning beteekent gelijk dien, waaronder wij het geluk hebben te leven, maar een despoot, die volkomen absoluut over het leven en de bezittingen zijner onderdanen kan beschikken. De Israëlieten dan begeerden eenen koning. Samuel, de profeet, bragt hun onder het oog, dat zulk een koning zijne magt geweldig kon misbruiken, en dat het dus gevaarlijk was aan een mensch zoo veel magt toe te vertrouwen; er bijvoegende, dat wanneer zij niet naar zijnen raad wilden luisteren, maar in hunnen eisch volhardden, zij de kwade gevolgen daarvan aan zichzelven zouden te wijten hebben. De Israëlieten volhardden in hunnen eisch en kregen eenen koning. het is waar, sedert was er meer orde dan vroeger in Israël, een iegelijk deed niet meer wat goed was in zijne oogen, maar dit was daaraan toe te schrijven, dat zij door een ijzeren despotismus gedrukt werden, dewijl zij niet vrijwillig aan de wet van Mozes hadden willen gehoorzamen, gelijk geschreven staat vs. 7. ‘En de Heer zeide tot Samuel: hoor naar de stem des volks, naar alles wat zij tot u zeggen; want zij hebben niet u versmaad, maar Mij hebben zij versmaad, dat Ik geen koning meer over hen zijn zoude. Het goede, dat dit despotismus hun aanbragt, hadden zij derhalve door aan de wet van Mozes te gehoorzamen evenzeer kunnen verkrijgen. De kwade gevolgen echter door Samuel voorspeld bleven niet uit, ja overtroffen zijne woorden nog oneindig verre; en geen wonder, want een vorst, die door geen mensch in zijne handelingen beperkt wordt, en aan niemand dan aan den onzigtbaren God rekenschap schuldig is, bezwijkt ligtelijk voor de verzoeking, om zijne luimen willekeurig op te volgen. Wij zullen ten betooge hiervan eenige staaltjes van despotismus uit den Bijbel opgeven.

Dewijl Achimelech, de hoogepriester, aan den vlugtenden David, wiens ongenade bij den koning aan den hoogepriester niet eens bekend was, brood en een zwaard had gegeven, deed de waanzinnige Saul vijf en tachtig priesters ombrengen, en Nob, de stad der priesteren, sloeg hij met de scherpte des zwaards, van den man tot de vrouw, en van het kind tot den zuigeling, ook de ossen, ezelen en schapen. Zie 1 Samuel XXII.

Dewijl de despoot over het leven zijner onderdanen naar willekeur beschikt en ze door vrees voor hun leven in toom houdt, is de beul zijn voornaamste werktuig. Daarom maakte

[pagina 179]
[p. 179]

Salomo zijn beul tot opperveldmaarschalk. Zie 1 Kon. II: 34, 35.

Dewijl Salomo geen geld genoeg bezat, om hetgeen Hiram, de honing van Tyrus, hem tot het bouwen van den tempel verstrekt had te betalen, stond hij hem een gedeelte van het grondgebied van Israël af. Zie 1 Kon. IX: 11.

Dewijl Jerobeam het in zijn voordeel vond zijne onderdanen van den in Juda geplaatsten tempel af te trekken, noopte hij ze tot afgoderij. Zie 1 Kon. XII: 26-30.

Dewijl Achab en Isébel de afgodsdienst van Baal begunstigden, lieten zij de profeten des Heeren uitroeijen. Zie 1 Kon. XVIII: 4.

Dewijl Achab zich een lusthof wilde doen aan leggen, maakte hij zich door een geregtelijken moord van den wijnberg van Nabotli den Jisreëliet meester. Zie 1 Kon. XXI: 1-16.

Achaz maakte allerlei willekeurige veranderingen in den tempel, en Uria, de priester, had den moed niet hem te weêrstaan. Zie 2 Kon. XVI: 10-18.

Manasse vervoerde de inwoners van het rijk van Juda, om nog erger te handelen dan de volken, die de Heer van voor het aangezigt der kinderen Israëls had uitgedelgd. Ook vergoot Manasse onschuldig bloed, bovenmate veel, zoodat hij Jeruzalem daarmede vervulde, van het een tot het ander einde; behalve de overige zonden, die hij Juda zondigen deed, doende dat kwaad was in de oogen des Heeren. Zie 2 Kon. XXI: 1-16.

Wil men nu nog een paar voorbeelden uit de geschiedenis van andere volken, men denke aan Nebukadnezar, die de wijzen van Babel wilde doen ter dood brengen, omdat zij eenen droom. dien hij hun niet had medegedeeld, niet konden verklaren. Zie Dan. II: 1-13, en drie jongelingen in een gloeijenden oven deed werpen, omdat zij niet voor een gouden beeld waren nedergevallen. Zie Dan. III: 1-21. Of aan Darius den Meder, die een gebod uitvaardigde, dat al wie eenige bede zou doen aan eenigen God of mensch gedurende dertig dagen, behalve aan hem alleen, in den kuil der leeuwen zou geworpen worden; en die naderhand door zijn eigen onfeilbaarheid verhinderd werd om zijn eigen bevel te herroepen, zoodat er eene goddelijke tusschenkomst noodig was, om de kwade gevolgen daarvan te verijdelen. Zie Dan. VI. Of aan Ahasveros, die zich eerst door Haman het opstoken, om de uitroeijing der Joden te gelasten, en later, dewijl een vorstelijk bevel wegens de onfeilbaarheid des konings onherroepelijk was, geen ander middel wist, om, toen Esther hem verheden had, dien gruwel te beletten, dan door den burgerkrijg in zijn eigen land uitdrukkelijk voor te schrijven. Zie Esther III: 8-13, VIII: 10-12.

Het Nieuwe Testament laat zich minder over wereldsche dingen uit, en rekent meer op den geest des Christendoms, die gelijk een zuurdeesem alles moet doortrekken. Zie Lukas XIII: 21. Eigenlijk staatkundige voorschriften worden daarin dan ook niet gegeven, doch desniettemin aarzel ik niet te beweren, dat de hoogmoed aan despoten eigen, waardoor zij zich als goden op aarde beschouwen, lijnregt met den geest des Christendoms in strijd is. Indien het nog noodig is dit met bewijzen te staven, beroep ik mij op Lukas XXII: 25, 26, waar wij lezen: ‘doch hij zeide tot hen: de koningen der volken voeren heerschappij over hen, en die magt over hen oefenen worden weldoeners geheeten. Doch gijlieden niet aldus!

[pagina 180]
[p. 180]

maar de oudste onder u zij gelijk de jongste, en de voornaamste gelijk de dienende.’

Ondertusschen worden er in het historische gedeelte van het Nieuwe Testament een paar voorbeelden van schrikkelijk misbruik van despotieke magt gevonden, die voor het reeds medegedeelde geenszins onderdoen, te weten Matth. II: 16-18, waar wij lezen dat de koning Herodes, dewijl hij van het kind Jezus gevaar voor zijnen troon vreesde, al de kinderen beneden de twee jaren in Bethlehem en haren omtrek deed ombrengen, en Matth. XIV: 3-11, waar vermeld wordt, hoe Herodes, de viervorst, ten gevalle van de dochter van Herodias, die fraai kon dansen, den grootsten en laatsten der profeten, Johannes den Dooper, het onthoofden, en zijn hoofd op een schotel aan het meisje deed aanbieden.

Wanneer een godgeleerde, die meer studie van den Bijbel gemaakt heeft dan ik, de op dit onderwerp toepasselijke Bijbelplaatsen nagaat, zal hij er gewisselijk nog meer vinden. Ik heb evenwel gemeend, dat het hier medegedeelde niet onbelangrijk was, en beschouw het als voldoende, om te bewijzen, dat hoezeer de Bijbel uitdrukkelijk gehoorzaamheid aan de eenmaal bestaande magten predikt, niemand zich bij het aanprijzen van het despotismus op den Bijbel kan beroepen, zonder duidelijk te toonen, dat hij den Bijbel geenszins met de noodige opmerkzaamheid gelezen heeft, of dat hij zich niet ontziet den Bijbel te misbruiken, om door eenige uit hun verband gerukte plaatsen eene staatkundige theorie te bewijzen. Wanneer men daarentegen bedenkt, dat de Bijbel voor een groot deel uit geschiedenis bestaat, en ons in een aanschouwelijk beeld het gedrag van vorsten en volken voorstelt, dan zal men zich gedrongen gevoelen met dat onderwijs zijn voordeel te doen, en zich aan hetgeen men daar van anderen leest te spiegelen. Wanneer iemand met dit doel den Bijbel leest, en daarbij nagaat, welke gevolgen het despotismus heeft na zich gesleept, en onvermijdelijk moest na zich slepen, dan zal hij geenszins zulk een regeringsvorm als een ideaal beschouwen, maar integendeel dankbaar voor de vrijheid, die wij onder het constitutionele bestuur van het huis van Oranje genieten, de voortduring van dat bestuur tot het voorwerp zijner vurigste wenschen maken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken