Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 10 (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.80 MB)

Scans (1136.40 MB)

ebook (6.35 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 10

(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De zoogenaamde geheime genootschappen der protestanten in Nederland verdedigd.

Zestal Brieven, aan den Nederl. Kiezer, door een Stemgeregtigde. Te Amsterdam, bij W.H. Kirberger. 1853.

Met zekere huivering nam schrijver dezes het boven aangekondigde werkje in handen, omdat hij vreesde, zoo als dat in de twistschriften onzer dagen niet vreemd is, daarin onder veel waarheid ook veel bitterheid te zullen ge-

[pagina 181]
[p. 181]

mengd zien. Al spoedig evenwel werd hij van zijne vreeze verlost en vatte hij hoogachting en genegenheid op voor den opsteller, omdat deze tegenover den kampvechter voor de Roomsche hierarchie en tegenover zijne vaak boosaardige en lasterlijke aantijgingen tegen de Protestantsche genootschappen, altijd eene waardige kalmte had behouden en nimmer den geest der liefde uit het oog verloren. 't Is waar, de Nederlandsche kiezer, die op zoo menige plaats den schijn aanneemt, van zich hartstogtelijk boos te kunnen maken, zal, bij het lezen der brieven, zich nu en dan grootelijks ergeren; maar 't zal niet zoo zeer de schuld zijn van den stemgeregtigde, als veeleer van den nijd, die werkt, als hij de waarheid niet kan weerstaan. Overmoeijelijk was trouwens de strijd niet, omdat de schrijver zich overal op officiële stukken konde beroepen, waaruit de bedoeling en de werking der Protestantsche genootschappen moet blijken, en omdat de ultramontaan zijne aantijgingen onbewezen had gelaten, of daaraan door opzettelijke verdraaijing eene zekere kleur had gegeven. Wij achten het onnoodig, de betoogen en wederleggingen, in deze brieven voorkomende, op den voet te volgen. In den strijd tegen de Roomschen, voor de regtbank der waarheid, heeft het Protestantisme reeds vooraf het pleit gewonnen en. zoo verdrietig als Thiers het vond, nog in vollen ernst het regt van eigendom te moeten verdedigen, zoo verdrietig valt het den braven Protestant, gedurig op nieuw de drogredenen van ultramontanen te moeten ontzenuwen, van wie het allezins geldt: ‘de waarheid is in hen niet.’ Inderdaad! aangenomen, dat al de te berde gebragte bezwaren gegrond en bewezen waren, dan nog zou het een ongehoorde onbeschaamdheid verraden, zich over handelingen te durven beklagen, waaraan men in veel erger mate zelf schuldig staat; het zou strafbare huichelarij zijn, de rol te spelen van het verdrukte lam, waarvan men, om goede redenen, slechts nu en dan het vel borgt; - maar, nu men zelf zoo duidelijk den wolvenaard laat doorschemeren en zoo innig moet overtuigd zijn, dat de Protestanten in den grond alleen uit noodweer genootschappen hebben opgerigt, nu, zouden wij haast zeggen, is het zonde tegen den Heiligen Geest, aan de leden dier genootschappen den toeleg aan te dichten, om het op het verderf en den ondergang der Roomschen in Nederland toe te leggen.

Wij zullen voorzeker na het bovenstaande niet nader behoeven uiteen te zetten, met wat oog wij den électeur Neêrlandais en den stemgeregtigde, met wat oog wij beider werk beschouwen; wij kunnen er zelfs gereedelijk in komen, dat velen, die tot nog toe hunne medewerking aan de bedoelde genootschappen onthielden, na het lezen van beider stukken, zich niet langer daaraan onttrekken en wij voor ons zouden hunne handelwijze eerbiedigen. Maar vraagt men ons, of wij er veel meê op hebben, rondborstig verklaren wij van neen, en onder andere hebben wij daarvoor twee redenen. De eerste is deze: hoezeer de bedoeling der genootschappen allezins onberispelijk, ja loffelijk kan zijn, zoo als werkelijk uit de statuten, reglementen en verslagen blijkt, kan toch hunne werking somtijds niet geheel met die bedoeling in harmonie zijn en dat wel, omdat men niet voor de menigte van medewerkers kan instaan, die, over het geheele land verspreid, soms met gebrekkige inzigten, naar verkeerde beginselen, werkzaam zijn.

[pagina 182]
[p. 182]

Want, wie zou het willen ontkennen, ook onder de Protestanten zijn drijvers, dweepers en intriganten, die zoo ligt hunne medeleden of bestuurders op een dwaalspoor brengen, die kloekheid met slimheid, slimheid met listigheid vereenzelvigen, en eindigen, met het jezuïetisme in het protestantisme over te brengen. Nu is het niet te zeggen, wat nadeel aan de goede zaak zelfs maar door den schijn van scheve inmenging wordt toegebragt en men moet waarlijk hierin voor een goed deel de oplossing zoeken van het raadsel, waarom de Protestanten niet in grooter aantal zich aansluiten. Want de goede Protestant bemint de meest mogelijke openbaarheid, vrijheid en opregtheid en wil volstrekt geen complice schijnen van verdachte ingrijpingen in den natuurlijken loop van zaken. - En de tweede reden is deze. Hoe ruim ook in Phylacterion de belofte van begunstiging der Protestanten bij voorkeur gesteld zij, zij brengt ons onder den zedelijken band, om meer dan vroeger opzettelijk Roomschen voorbij te gaan en leidt ons op den weg, om aan middelmatigheid en traagheid boven ijver en verdiensten de voorkeur te geven. Wij vinden die belofte onnatuurlijk en dom. Als wij ons gezond verstand en de inspraak van ons hart volgen, dan gaan wij, afgezien van alle verschil in religie, daar ter markt, waar wij ons aangetrokken voelen en het best worden bediend. Doch het kerkgenootschap wordt een juk en de pligt der algemeene menschenliefde lijdt er onder, als we, bij de eenvoudigste transacties, vooraf moeten uitrekenen, met wie wij te doen hebben. Maak, zoo ge kunt, door uw genootschappen, die zienswijze algemeen, ge zult twee nadeelen tegen een vermeend voordeel erlangen. Ge zult ijverige en bekwame Roomschen ontmoedigen, ge zult van uw protestantisme een punt van speculatie maken en uw doel zult gij missen. Waarom? Wel, men zegt, dat de Roomschen ontzaggelijke kapitalen tot hunne beschikking hebben, waarmeê zij de concurrentie kunnen dooden, of liever, met behulp waarvan zij u goedkooper kunnen dienen, dan de Protestant. Deze bewering is of waar, of zij is onwaar. Is zij niet waar, laat dan de Protestant op alle mogelijke geoorloofde wijze wedijveren, om met den Roomsche gelijken tred te kunnen houden; men zegt immers, dat aan de zijde der Protestanten de kapitalen zijn en de schranderheid. Is zij waar, laat ons dan de jezuïeten bedanken, dat zij ons goedkoope katoentjes bezorgen, òf tegen geldelijke opoffering van hunne zijde, òf althans tegen winstderving; maar laat ons zoo dwaas niet zijn, van te meenen, dat hunne kapitalen vernietigd zullen worden, als wij aan de kalandisie in katoentjes eene andere rigting geven. Die kapitalen zullen op een andere, misschien minder aangename manier worden aangewend, maar rusten zullen zij zoo weinig als de jezuïeten zelve.

De zaken zijn gedurende eene reeks van jaren door de woelingen der ultramontanen en door het geschrijf van Protestanten zoodanig uit haar verband gerukt, dat men naauwelijks meer gematigd kan zijn en zijn eigen vasten gang gaan; maar zich onwillekeurig door den telkens veranderenden stroom her- en derwaarts voelt slepen. Een punt echter moet voor den Protestant de veilige noordstar blijven, nimmer uit het oog te verliezen en dat punt is de godsdienstige en zedelijke verlichting en verbetering zijner geloofsgenooten. - Wij gelooven, helaas! dat deze nog zeer veel te wen-

[pagina 183]
[p. 183]

schen overig laat en kunnen ons niet genoeg verwonderen, hoe door velen altijd zoo in de verte gewerkt wordt, terwijl er in hun eigen werkkring nog zoo veel te doen valt. De godsdienstige kennis staat bij duizenden op zoo lagen trap en het godsdienstig onderwijs is op vele plaatsen zoo gebrekkig en onvoldoende, dat het waarlijk niet bevreemden mag, zoo het godsdienstig leven daaraan ten volle beantwoordt. Nu zij het voor de tienduizendste maal gezegd, dat het krachtigste bolwerk tegen de ultramontanen ongetwijfeld is de zedelijke en godsdienstige zin van hunne tegenvoeters. Openbaart die zich krachtig tot in den geringsten leek, geen twijfel is er aan, of de Protestant moet den Roomsche eerbied inboezemen, op die wijze is de magtigste propaganda georganiseerd. Mogt dit meer het streven worden en mogt men, met achterlating van dat eindeloos razen, zich meer en meer tot kalme wederlegging bepalen. Willen onze Roomsche broeders zich een tal van dwaasheden op de mouw laten spelden, willen zij zich volstrekt laten uitzuigen, welaan het geschiede in vredesnaam. Het licht der Protestanten staat Goddank niet onder een koornmaat, maar het schittert den leiders der onmondigen genoegzaam in de oogen. Dat zij zich verantwoorden!

C.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken