Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 24 (1867)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 24
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.29 MB)

Scans (72.07 MB)

ebook (4.14 MB)

XML (3.61 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 24

(1867)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Suum cuique.

Schijn van ministerieele ketterjagt.

In de zitting der Tweede Kamer van 3 April l.l. verklaarde de Minister van Koloniën:

‘Ik kan... mededeelen, dat in de vacaturen van predikanten voor Oost- en West-Indië tot op dit oogenblik nog niet is voorzien. Mijn voorganger heeft zich niet kunnen vereenigen met eene voordragt ter vervulling van die vacatures, ingezonden door de Commissie voor de Protestantsche kerken in Oost- en West Indië. Door mij is op eene nieuwe voordragt aangedrongen bij mijn ambtgenoot belast met de zaken der Hervormde Eeredienst, doch tot nu toe heeft hij van de bedoelde Commissie nog geene nadere voordragt ontvangen. Bezwaren van dogmatischen aard zullen bij mij niet wegen waar het de benoeming van predikanten geldt; doch ik vermeen dat de Minister, die het koninklijk besluit contrasigneert de benoeming van eenen predikant inhoudende, zich behoort af te vragen, of de benoemde waarborgen oplevert dat hij werkelijk behoort tot het kerkgenootschap, waarvoor hij wordt uitgezonden, en of hij zal handhaven de belofte die door hem is gedaan bij de aflegging van zijn proponents-examen.’

Zoo er eenige twijfel aan 's Ministers parlementaire welsprekendheid mogt zijn gerezen, vreezen wij, dat dergelijke verklaringen niet uitnemend geschikt zijn om dien twijfel te onderdrukken: immers wanneer duidelijkheid nog tot de kenmerken der welsprekendheid behoort. Het is ons toch niet gelukt, den zin dezer verklaring te vatten.

De Minister, die eene predikantsbenoeming contrasigneert, behoort zich af te vragen, of de benoemde waarborgen oplevert dat hij werkelijk behoort tot het kerkgenootschap, waarvoor hij wordt uitgezonden.

Wat moet dit beteekenen?

Is het denkbaar, dat de Commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Neêrlandsch Oost- en West-Indië een' persoon zal voordragen die niet werkelijk behoort tot het kerkgenootschap, waarvoor zij wil dat hij zal uitgezonden worden? Is de onderstelling iets minder dan ongerijmd, dat die Commissie een' Israëliet of een' Roomsch-Katholiek zou aanbevelen voor het predikambt in de Protestantsche kerken? Mogt de Commissie zoo ongelukkig zamengesteld zijn, dat men dergelijke dwaasheden van haar verwachten moest, de Minister heeft zich slechts te doen voorleggen het getuigschrift, hetwelk door de kerkbesturen bij de toelating tot de predikdienst wordt uitgereikt, een getuigschrift, dat althans in de Hervormde Kerk, eerst na tweejarig lidmaatschap wordt afgegeven.

Die ministerieele verklaring beteekent dus niets.

Misschien zou zij iets kunnen beteekenen; - ja, toch, zij zou iets kunnen beteekenen. In het afgetrokkene laat het zich denken, dat een minister niet allen, die wel en wettig tot een kerkgenootschap behooren, als werkelijk daartoe

[pagina 707]
[p. 707]

behoorende zou erkennen. Kerkelijk partijman, zou zoodanig minister aan ééne, aan zijne kerkelijke partij het regt toekennen om zich bij uitsluiting het kerkgenootschap te noemen. Hij zou het gezag van zijn staatsambt kunnen misbruiken om eene kerkelijke partij tegen eene andere te steunen, in het innerlijke leven van het kerkgenootschap in te grijpen en met het wigt der staatsmagt zijne persoonlijke tegenpartij in de Kerk te onderdrukken.

Ja, in het afgetrokkene laat zich dit denken.

Maar ondenkbaar is het, dat in Nederland een Minister des konings zoo weinig zijne roeping zou verstaan, zoo stout de Grondwet zou schenden, die hij plegtig bezworen heeft.

Zelfs de ervaring, dat dit Ministerie den schijn niet wist te vermijden, alsof eene nominatie van kerkelijke personen, door een vorig ministerie opgemaakt, van wege de kerkelijke rigting dier personen ongevallig was - zelfs de ervaring van deze onhandigheid kan ons geloof niet schokken aan 's Ministers eerbied voor de Grondwet.

Maar de gave van helder denken en juist spreken behoort nu eenmaal niet tot de hoofddeugden van dezen Minister van Koloniën. Wat voor zin kan het toch hebben, als de Minister verklaart: ik moet mij afvragen, of de voorgedragen predikant zal handhaven de belofte, die door hem is gedaan bij de aflegging van zijn proponents-examen?

Die belofte wordt door de Kerk gevraagd, door een kerkelijk persoon aan de Kerk gegeven: hij verbindt zich daarbij om, ‘zoo hij bevonden wordt tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, zich deswege te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen.’

Als hij er tegen gehandeld heeft; - de Minister wil zekerheid, dat hij er niet tegen handelen zal.

Hoe is die zekerheid te verkrijgen?

Zal men van den man, die de belofte aflegt, eene tweede belofte vergen, dat hij de eerste houden zal?

Als de eerste twijfel overlaat, welken waarborg zal dan de tweede geven?

Zoo hij bevonden wordt tegen eenig gedeelte van zijne verklaring en belofte gehandeld te hebben, dan zal - verklaart de kandidaat - hij zich deswege onderwerpen aan de uitspraken - van den Minister van Koloniën? Zoover wij weten, is in ons staatregt noch in ons kerkregt de Minister van Koloniën bevoegd om kerkelijke censuur te oefenen. Neen, aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen onderwerpt zich de kandidaat, en die kerkelijke vergaderingen alleen heeft hij als bevoegd te erkennen. Wie door die, uitsluitend bevoegde, kerkelijke vergaderingen niet schuldig verklaard is aan verloochening zijner verklaring en verbreking zijner belofte, hij heeft regt, ook van den Minister des Konings te verwachten, dat hij als getrouw aan die belofte zal worden erkend, en de Minister die iets anders of iets meer van hem mogt eischen, zou

zich schuldig maken aan inbreuk op de vrijheid van godsdienst, door de Grondwet gewaarborgd,

en een blaam werpen op een eerlijk man, die het regt heeft van 's Konings Minister iets anders te verwachten.

Nog eenmaal, wij denken aan niets anders dan aan onjuiste voorstellingen, verwarde denkbeelden, gebrek aan heerschappij over de taal; maar niet zonder eenige zorg hooren wij een ministerie, welks leden zoo onjuiste begrippen van ons staatskerkregt toonen te bezitten, de neiging uitspreken om de ministeriën van eeredienst te herstellen.

Zoodanig minister van eeredienst, vooral wanneer hij, gelijk een conservatief afgevaardigde wilde, een man was dien men aan 't hoofd van een ander departement niet best gebruiken kon - mogt de uitdrukkingen en verklaringen van zijn ambtgenoot van koloniën eens in goeden ernst opnemen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken