Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 32 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 32
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 32Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 32

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.36 MB)

Scans (88.64 MB)

ebook (4.47 MB)

XML (4.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 32

(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertalingen en herdrukken.

Lessing's Nathan de Wijze, vertaald door J.G. Bolmer. Amsterdam, de Erven van H. van Munster, 1874.

Moest er over bovengenoemd werk, zijn inhoud en strekking, worden gestemd, men vernam wel nog, even als toen het voor 't eerst het licht zag, zeer uiteenloopende gevoelens. Noemde deze het een schandelijk en heilloos boek, gene verhief het tot de wolken. Hoe hoog de vertaler het schat, blijke later. Gebrek aan ingenomenheid zal niemand hem te laste leggen. Of hem bekend was dat bij een vroeger reeds gebaand en betreden pad nog eens aanlegde en bewandelde, is ons onbekend; naar ons bescheiden gevoelen zouden wij daarom van zijn arbeid in 't algemeen zeggen: - ‘redelijk goed, doch overbodig.’ - Immers vóór eenige, nog niet vele jaren, zag eene vertaling van hetzelfde werk het licht, naar

[pagina 90]
[p. 90]

wij meenen, bij Loman en Verster, waarvan in 1872 bij J.C. Loman een nieuwe herziene druk werd uitgegeven. Genoeg, dunkt ons, voor ons kleine landje, waar bovendien zoo velen den Nathan in 't oorspronkelijke kunnen lezen; te veel - omdat de vertalingen in waarde niet veel verschillen, zij ook de eene meest in zes-, de andere in vijfvoetige jamben. De laatstgeborene loopt das eenig gevaar om achter het net te visschen. - Dat er dikwijls treffende overeenkomst in keus van woorden in beide vertalingen is aan te treffen, willen we toeschrijven aan de groote overeenkomst van het Hoogduitsch met onze taal. Van dien kant mede was het iteretur misschien niet noodig.

Evenwel is dit minder de zaak van den vertaler dan van den uitgever. Het publiek moge hierdoor nog meer verzekerd worden, dat Lessing's Nathan de vertolking ruim waard is. En inderdaad het werk verdient onderscheiding, al stemt men den heer Bolmer niet toe, ‘dat het een geest niet naast, maar boven het christendom zou ademen.’ - Dit moge het geval wezen ten aanzien van het christendom der Götze's van alle tijden, Lessing zou zeker de eerste zijn geweest om zulke lofspraak en verheffing te weigeren. De waarlijk groote, geniale man, eens eenvoudig bibliothekaris te Wolffenbuttel, mocht vóor honderd jaren een baanbreker wezen, hij was niet zoo radicaal als velen meenen, hij was niet zulk een behoudsman, als waarvoor sommige uiterst modernen hem aanzien. Hij doorzag de oppervlakkigheid van vele zoogenoemde verlichters van zijne dagen, en geeft in een brief aan Wieland van den 25sten Juni 1780 te kennen, dat hij dus sommigen te orthodox, anderen te vrij was, en zoodoende noch tot de eene noch tot de andere partij gerekend werd. Hij schrijft in dien brief: - ‘Is hij nog zoo ver ten achter?’ dachten de eenen. Als hij slechts dat wil, meenden anderen, hoe konden zij dan zulk een leven voor hem maken?’ - Hij was een man van studie, smaak en echte wijsheid, een kind des lichts en der vrijheid, gemoedelijk en scherp, vlug van geest, en met schat van kennis op anders verre uiteenloopende velden van wetenschap uitgerust.

Zoo moest hij nochthans wel in strijd geraken met de orthodoxie, en dit te eerder en meer, als deze werd voorgestaan door mannen als Götze en Lange. Ook wanneer dezen uit zekere piëteit en gehechtheid aan het oude Lessing tegenstonden, moest hij zich tegen hen kanten, doch dan heviger kanten, als geestelijke heerschzucht, kleingeestigheid en onedele hartstocht, gelijk zoo dikwerf, krachtige zedelijke inmengselen werden in hunne handelwijs. Kon men anders aangaande hen het ‘Vader, vergeef het hun!’ spreken; het ‘zij weten niet wat zij doen’ kon slechts zeer voorwaardelijk en noode daaraan worden toegevoegd.

Of het edele kampioenen waren? - Nadat Lessing den Hamburgschen Hauptpastor zijn ‘Noodig antwoord op eene onnoodige vraag’ had toegediend, en hem ook in de ‘Anti-Götze’ zijn deel had gegeven, wisten de laatstgenoemde en diens medestanders te bewerken, dat aan Lessing door hoog staats- en kerkelijk gezag het stilzwijgen in dien theologischen strijd opgelegd en het lezen zijner schriften [in Saksen op eene boete van 50 thaler] verboden werd. Dit drong den strijder voor de waarheid om een ander wapen ter hand te nemen, dat hij reeds vroeger tot zekere hoogte had gereed gemaakt, doch dat hij nu zóo kon afwerken als hij dienstig achtte, om zijne tegenpartij niet enkel een gevoeligen slag toe te brengen, maar ook om de zaak der humaniteit en vrijzinnige religie tegen bekrompen letterknechterij en Protestantsche priesterheerschzucht te verdedigen. Het was hem, gelijk hij aan zijn broeder schreef, in geenen deele te doen om een satyrisches Stück te maken, en zoo den Kampfplatz mit Hohngelächter zu verlassen. Lessing schreef ter zijner verdediging den Nathan der Weise, een werk welks hooge verdienste van meer dan eene zijde wij volgaarne erkennen, al willen wij dien niet, gelijk de heer Bolmer, ‘op katechisatiën gebruikt en op de scholen ingevoerd hebben,’ en al achten wij dien niet ‘het heilige boek bij uitnemendheid,’ dat -

[pagina 91]
[p. 91]

wij herhalen zijne boven aangevoerde woorden - ‘een geest niet naast, maar boven het christendom zou ademen.’

Dit mocht het geval zijn ten aanzien van hetgeen menschen weldra en later, door eeuwen heen en tot in onzen tijd, van het christendom maakten, toen men zich verliep in eene dogmatiek welke wij den zondeval van het geloof noemen, ten nadeele vaak van 't moreel; het was veeleer de echte, ware christelijke geest die in den Nathan ademt, al maakte Lessing Turk en Jood daarvan meer de dragers dan de christenen zelven. Het mocht bevreemden en velen ergeren, dat hij eene bekrompene Daja, den rooden, welgedanen, in glanspracht blinkenden patriarch met zijn ‘de Jood moet toch verbrand!’ en den tempelheer die althans sommige banden van het vooroordeel niet kon afschudden, als vertegenwoordigers van het christendom invoerde, wanneer men nagaat in welken tijd het stuk ons verplaatst, en tot welke inconsequentiën en hemeltergend onrecht de orthodoxie van alle tijden, ook van den onzen kwam, dan wordt die voorstelling niet onwaar, al idealiseerde de dichter in Saladin en Nathan Turk en Jood. - Wij spraken zoo even van het échte, oorsprónkelijke christendom, dat niet in een godgeleerd stelsel bestaat, al zijn enkele godsdienstige waarheden daarvan de grondslag. Het kon niet in de zienswijs en de bedoeling van Jezus Christus liggen om eene Kerk te stichten, welke menschen later ten kerker maakten van den geest. Men ga na - en hier deelen wij de opmerking mede van een onzer vrienden - hoe weinig Jezus in de drie eerste Evangeliën dogmatiseert! Het Johannesevangelie kon dan beschouwd worden als een sublieme variatie, maar toch variatie op het eenvoudige thema.

En aan dat loutere christendom zonder menige spitsvindigheid was Lessing innig gehecht; hij werd in zijn tijd een apostel van hetzelve. Dat werd hij in zoo menig geschrift, dat bleef hij in zijn Nathan, dien hij laat handelen in een geest welke, meer dan die van Mozes en de profeten, die was van Hem, die het ‘zevenmaal zeventigmaal vergeven,’ het ‘hebt lief degenen die u haten’ sprak, die op het: ‘wie is mijn naaste?’ een ander antwoord dan het toenmalige joodsche gaf, en die aan het kruis zijn: ‘Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!’ kon bidden. En zoo kon de in eenvoud vrome kloosterbroeder te recht zijn: ‘Bei Golt! Ihr seid ein Christ! Ein bess'rer Christ war nie!’ spreken, zonder aan de waarheid te kort te doen, of aan het christendom te weinig of te veel toe te kennen.

Edoch we zouden vergeten, dat wij het minder met den Nathan de Wijze en het vele ware en schoone daarin, dan met de vertaling te doen hebben. Wij hebben die vertaling in 't algemeen goed genoemd, doch achten haar niet boven menige aanmerking verheven. Op een enkelen voet te veel of te weinig zien wij niet en zullen die niet uitmonsteren. - Op bl. 1 zouden wij om de constructie voor ‘en’ willen lezen: ‘die in weinig tijds is afgedaan.’ - Op bl. 2 is dat ‘beetre’ volgens het oorspronkelijke overtollig, en past niet goed in den zin. - Op bl. 3 is dat ‘betaal ik’ niet juist en moet zijn: ‘laat gij mij wel duur betalen.’ - Op bl. 5 is dat herhalen van ‘haar geest’ lam en niet getrouw. - Haar dank belijden’ op bl. 7, zeggen wij niet, en het ‘ausgeweinet’ zegt ook iets anders. - Op bl. 8m wordt ‘zoo vroom, zoo allerliefst’ niet van Recha, maar van haar dwepen gezegd.’ - ‘Wellkomer en engeldweepstertje,’ op bl. 9, is wat vreemd Hollandsch, terwijl iets verder Recha's verbrandde.... háast verbrandde,’ eene hervatting die in haar mond zoo sprekend is, verloren ging. - ‘Wit-vooruitgespreide’ van den mantel des tempelridders is eene rare woordencombinatie. - Later is ‘der Rücken einer Nase’ nog iets anders dan juist ‘de wortel’ van den neus. - ‘Siebensachen’ wordt wedergegeven met ‘zeven (!) zaken,’ en ‘auf das Spiel gesetzt ‘met buiten 't spel gezet.’ Almählig is op bl. 158 door ‘alvermogend’ vertaald. Het is ook Defterdar, en niet gelijk bij herhaling, Desterdar.

Doch genoeg, gelijk we vertrouwen, om te toonen dat wij reden hadden om niet onvoorwaardelijk te prijzen, maar dat zich nog al iets laat afdingen.

[pagina 92]
[p. 92]

Erger is het, dat de vertaler in het zevende tooneel van het vierde bedrijf, in het gesprek van Nathan met den kloosterbroeder, ruim eene bladzijde oversloeg, waar de laatstgenoemde mededeelt, hoe hij aan het kind kwam dat aan Nathan werd toevertrouwd, en wie het was. Eene ongelukkige omissie, die wel niet eene opzettelijke kan wezen, omdat die inlichting in den loop en samenhang van het stuk slecht kan worden gemist. Wij zouden den uitgever raden om in die leemte te voorzien, door een suppletoir blaadje, dat hij aan zoo vele koopers kon toezenden als uit te vinden zijn.

Druk en papier zijn net.

 

Wij vernamen later, dat wij hier niet met een vertaler, maar met eene dame te doen hebben. Mogelijk zou de wetenschap hiervan op eene of andere uitdrukking eenigen invloed hebben uitgeoefend wat den vorm betreft. Voor zoo ver en indien dit noodig mocht zijn, verschoone men ons, hoewel wij in navolging van den patriarch er van zeggen: - ‘Dat maakt niets uit, 't werk moest gerecenseerd!’

Oude en nieuwe zeden. Een verhaal voor meisjes. Naar het Engelsch (An old fashioned Girl) van Louisa M. Alcoth, door Davina. Amsterdam, P.N. van Kampen.

Ondanks onze ingenomenheid met dit verhaal en ondanks al het aanbevelingswaardige dat het naar onze meening heeft voor meisjes en hare opvoeders beiden, vangen we toch onze beoordeeling aan met een aanmerking. Wij zijn hierin getrouw aan den regel, om te beginnen met het begin: want het zijn de allereerste woorden van het boek die wij op het oog hebben, het is zijn titel: ‘Oude en nieuwe zeden’. Blijkens het ‘An old fashioned girl’ van het oorspronkelijke, is het de bedoeling der schrijfster, ons in hare heldin het resultaat te doen zien van het oude opvoedingssysteem, in tegenstelling van het nieuwere, vertegenwoordigd door het gezin van den heer Shaw. Hiertegen nu protesteeren we. Dat is naar onze meening eenzijdig. Zeker, de eenvoud, het kinderlijke, de onschuld van Polly behooren niet tot het programma der nieuwerwetsche opvoedmethode, maar evenmin zijn in het oude stelsel hare zorgvuldige ontwikkeling en haar onafhankelijkheidsgevoel op hun plaats. Wij juichen het toe, wanneer de gebreken van onzen tijd bestreden worden, en daaronder behoort zeer zeker, - ook met het oog op de opvoeding - de uithuizigheid en de overdreven zucht naar standsverheffing der ouders, maar het heeft evenzeer zijn nut op de voorrechten te wijzen, die het nieuwe met zich brengt, en bovenal onze meisjes hare vrijmaking van onwetendheid, van beuzelgeest en onzelfstandigheid, die ze aan het tegenwoordige danken, te doen waardeeren. Uitgenomen deze grieve, die wij tegen de opvatting van ‘Oude en Nieuwe zeden’ moesten uitspreken, hebben we overigens niets als lof daarvoor. We herhalen alzoo den wensch, dat het werkje in een tal van jongedameshanden kome! 't Kan zijn veelzijdig nut hebben. Verder voegen we tot geruststelling onzer lezeressen hier nog bij, dat ze voor geen dorren, paedagogischen verhaaltrant zich bezorgd hebben te maken. 't Is een allerliefst, prettig geschreven romannetje, met fiks geteekende karakters, vol leven en actie, en ook de onmisbare liefdesgeschiedenissen ontbreken niet.

De vertaling is vloeiend en aangenaam. Enkele kleine overtredingen zijn te onbeteekenend om ze te citeeren.

L....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken