Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 33 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 33
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 33Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 33

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.63 MB)

Scans (88.95 MB)

ebook (4.43 MB)

XML (4.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 33

(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertalingen en herdrukken.

Een Prinses van Thule, naar den achtsten druk uit het Engelsch van W. Black door Mevr. Teding van Berkhout - Chappuis. Te Sneek, bij J.F. van Druten, 1876.

Acht uitgaven van dezen roman getuigen minstens dat het Engelsche publiek er bijzonder mede ingenomen is. Is het de frissche, levendige natuurbeschrijving der poëtische Schotsche Noordkust, of het vreemdsoortig huwelijk van den Engelschman met het Schotsche natuurkind, dat er zoozeer in boeit? Of mogelijk het hemelsbreed verschil van levenswijze tusschen den geciviliseerden Zuiderling en den eenvoudigen, ruwen Noorderling en hun daaruit voortvloeiende verschillende karaktervorming? Waarschijnlijk heeft dit alles te zamen een bijzondere aantrekkelijkheid voor den Engelschen lezer, of liever lezeres, want nu we ons met den inhoud en den schrijftoon van het boek hebben bekend gemaakt, twijfelen we er niet aan, dat het zijne herdrukken voornamelijk aan het Engel-

[pagina 286]
[p. 286]

sche vrouwenpersoneel te danken heeft. Een miskende, onbegrepene, teer minnende schoone, uit de romaneske eenzaamheid harer grootsche, vrije natuur, plotseling verplaatst in het rumoerige, wufte, wereldsche Londen, waar ze van de liefde haars echtgenoots alles verwacht en niets ontvangt, is een zeer dankbare stof voor jonge dames en hoeveel men erop zondigen kan, bewijzen de groote fouten van dit veel gelezene verhaal. Het verplaatst ons op de Hebrideneilanden en geeft daardoor gelegenheid tot uitweidingen over de heerlijke zeegezichten en de ligging van verschillende zeeplaatsen, waarvan de schrijver (?) dan ook zulk een ruim gebruik maakt, dat hij er nagenoeg de helft van zijn boek mede aanvult.

Geven wij in korte trekken de hoofdintrigue van het verhaal terug.

Mackenzie, bijgenaamd de Koning van Borva, omdat hij een soort van voogdijschap uitoefent op de bewoners van dit eiland, heeft een dochter, die hij lief heeft als zijn oogappel. Sheila wordt voorgesteld als een romanesk, geheimzinnig en tevens praktisch wezen. Met de zee is ze vertrouwd als de ervarenste zeeman; ze kan evengoed met hare kleine handen haar boot besturen als haar vader, een vlag uitwerpen, haar zestienponder aan den haak slaan, enz. Uiterlijk is ze zeer zachtzinnig en eenigszins schuw, maar vastheid van karakter spreekt uit haar donkeren blik. Ze is schoon, liefdadig, meewarig, ijverig, verstandig en bekleedt eene eereplaats in de harten harer eenvoudige, ruwe omgeving. Als bijzondere vriend van Sheila treedt Ingram op - een klerk bij de Kamer van Koophandel te Londen. Hij heeft Sheila zien opgroeien en leeren liefhebben. Ingram wordt beschreven als een knap, degelijk man, die weinig om étiquette en wereldvormen geeft, een zeer onbeduidend voorkomen heeft, in gezelschap weinig spreekt, zijne vrienden op wijsneuzigheid en machtspreuken onthaalt, maar hen trouw en liefdevol aanhangt. Te Londen is hij bevriend geraakt met den jongen Lavender, een drie-en-twintigjarige leeglooper, die van het geld zijner rijke tante een weelderig, nutteloos leven leidt. In tegenstelling van Ingram is Lavender een eerste dandy, die in de groote wereld een zeer goed figuur maakt. Hij heeft er zich bewondering verworven door zijne teekeningen. Men houdt hem voor een hoogst ontwikkeld en schitterend jonkman. Zijn voordeelig uiterlijk, wellevende manieren en een zeker enthousiasme voor het goede en schoone, dat van zijn edelmoedig karakter getuigt, maken hem tot l'enfant chéri des dames. Met de dames houdt hij zich dan ook meer op dan met de schilderkunst en leert er zichzelf door hoogschatten. Ingram, die al de gebreken van zijn jongen vriend kent, vindt toch in zijn oprecht en edelmoedig karakter grond genoeg om hem aan te hangen. Daar men van Lavender's edelmoedigheid geen enkel overtuigend bewijs ontvangt, moet men Ingram op zijn woord gelooven. Beide vrienden maken een pleiziertochtje naar de Hebriden en Ingram brengt Lavender in kennis met den Koning van Borva en zijne dochter. Met zijn gewone geestdrift schept Lavender zich van dit schoone natuurkind al dadelijk een idyllisch wezen en wordt er smoorlijk op verliefd. Tevergeefs houdt Ingram hem voor, dat hij haar niet kent, niet begrijpt en daardoor ongelukkig zal maken, Lavender wenscht zich Sheila tot vrouw en smeekt zijn vriend, om bij den ruwen, driftigen Mackenzie zijn voorspraak te willen zijn. Ingram geeft toe en het huwelijk komt tot stand. De beide echtgenooten vertrekken naar Londen, nadat zij den bedroefden Mackenzie eenigermate met hun vertrek verzoend hebben, door de stellige belofte om een gedeelte van 't jaar te Borvabost door te brengen. Met de beste voornemens bezield huurt Lavender nu een atelier en zal zich door zijn kunst onafhankelijk trachten te maken van zijn tante. De goede voornemens blijven echter in den steek; Lavender vervolgt zijn oude levenswijze en verlangt van zijne vrouw, dat ze die zal deelen. Voordat hij haar echter zijn voornamen kring binnen leidt, geeft hij haar eenige wijze lessen om haar Gaelisch dialect, dat hem in zijn verliefden tijd zoo bekoorde, te verbeteren en een tal van kleine eigenaardigheden af te leggen, die haar in

[pagina 287]
[p. 287]

de oogen der voorname Londensche wereld bespottelijk kunnen maken. Als zij deze lessen ter harte neemt en daardoor een gewoon mensch schijnt, toont hij zich teleurgesteld, dat men niet even als hij een zeeprinses in dit Noordsche, geheimzinnige wezen ontdekt; dit is 't begin zijner verkoeling. Een jonge Amerikaansche weduwe - mevrouw Lorraine, met wie hij reeds vroeger bekend raakte, boeit nogmaals zijne aandacht. Sheila, die nog altijd in het goede geloof verkeert, dat haar echtgenoot zich geheel aan zijn kunst wijdt, ontdekt weldra dat bij zijn tijd bij mevrouw Lorraine doorbrengt. Maar het vertrouwen dat ze haar echtgenoot met haar geheele hart schonk, wordt er niet door aan het wankelen gebracht, ze wijt zijn afval aan de coquette en aan de wereld waarin hij zich beweegt, onttrekt er zich aan en bouwt haar hope op een terugkeer naar Borva. Lavender toont hiertoe niet den minsten lust en onderneemt liever met haar, mevrouw Lorraine en hare moeder, mevrouw Kavanagh, een uitstapje naar Brighton. Sheila herleeft als ze haar geliefde zee terug ziet. Het levendige, drukbezochte en wereldsche Brighton beantwoordt echter weinig aan hare blijde verwachting. Ze voelt er zich niet vrijer dan te Londen en moet zelfs de smachtende begeerte onderdrukken om op het welbekende element rond te zwalken, daar Lavender een toertje te paard met mevrouw Lorraine verreweg verkiest boven een zeiltoertje met zijne vrouw. Sheila's ongeluk neemt toe; gelukkig verschijnt Ingram en toont zich dadelijk bereid om met haar scheep te gaan. Zijn scherpziend oog ondekt haar leed, hij ondervraagt er haar over, ze bekent hem haar verlaten toestand, die zij evenwel meer toeschrijft aan hare misplaatsing in Lavender's spheer, dan aan hem. Ingram behandelt dit onderwerp met Lavender, een verwijdering der beide vrienden is er het gevolg van. Lavender, die reeds den dwingeland met succès speelt, verbiedt zijne vrouw den omgang met den trouwen vriend, die haar alleen nog tot troost strekte en zij - gehoorzaamt. Altijd alleen, met een grenzeloos verlangen naar haren vader en haar geliefde zee, gekweld door de bittere gedachte, dat ze met al haar onderworpenheid en gedweeheid haren man toch niet kan voldoen, slijt nu Sheila, het vrije, trotsche natuurkind, hare dagen. Haar geluk is verwoest, maar niet hare liefde, niet haar geloof in den man harer keuze. Indien ze hem slechts kon losscheuren van zijn wereldschen kring, meent ze, zal hij weder de oude worden. Om dit te bewerken, wil zij zich de komst van haar nichtje Mairi ten nutte maken. Ze verzwijgt dit bericht voor haren man en hoopt hem een verrassing te bereiden door het inrichten der voorkamer met de zeldzaamheden haar uit de Hebriden toegezonden en door Mairi medegebracht. Mairi verschijnt en biedt haar de behulpzame hand. Weldra herinnert de kamer levendig aan haars vaders woning. Lavender zal er zich door getroffen gevoelen en naar de werkelijkheid terug verlangen! De echtgenoot komt thuis, toont zich weinig ingenomen met Mairi's komst en bereidt Sheila voor op het bezoek van de dames Lorraine en Kavanagh en een voornaam vriend, waarbij hij Mairi's tegenwoordigheid, als ongepast, verbiedt. Of ook al Sheila hier tegen invoert, dat zij haar nichtje niet kan verloochenen, al is ze slechts haar dienstbode, 't baat niet. Nu, eindelijk, ontwaakt in Sheila het oude gevoel van eigenwaarde. Als Lavender met zijne gasten terugkeert, ontbreekt zijne vrouw. Sheila is haren man ontvlucht.

De verdere bijzonderheden gaan we, om niet te wijdloopig te worden, met stilzwijgen voorbij. Genoeg zij het den lezer, dat de rouw, de bekeering van den onedelmoedigen Lavender niet achter blijven en de hereeniging van het ongelijksoortig echtpaar onder deze gunstige voorteekenen nogmaals plaats vindt.

Als aangename en onderhoudende lectuur heeft het boek zijn verdienste, als tendenz roman verliest het zijn waarde, door de willekeur, waarmede de karakters naar de omstandigheden worden verwrongen en gekneed. Ingram, Sheila's ware vriend, die een erfenis kan afslaan om er haar het bezit van te verzeke-

[pagina 288]
[p. 288]

ren, zet onbedacht haar toekomstig geluk op het spel, door haar huwelijk voor te staan met iemand, die hij volkomen onbevoegd acht om haar gelukkig te maken. Hoe is dit te rijmen met zijn verstand, zijn doorzicht, zijn degelijkheid en zijn waarachtige vriendschap? 't Zij dat hij zich vergist in Lavender's karakter, wat zijn edelmoedigheid betreft, of te zwak is om zijn verzoek af te wijzen, in beide gevallen beantwoordt hij niet aan den eisch van zijn karakter, en raken we daarom verlegen met zijn standpunt. De trotsche, oprechte Sheila, voor wie vrijheid een levensbehoefte is, die den lediggang veracht en door haar kloek verstand, haar edel hart en haar verheven geest tot zelfs haar heerschzuchtigen vader kon beheerschen, wordt eensklaps de slavin van een onbeduidend, kwasterig, ingebeeld heertje, dat zonder gewetensbezwaar op de zakken teert van zijne tante en zijn armen vriend. Dat kan een karakterlooze vrouw, die de hartstocht der liefde tot het willoos werktuig van haren man heeft verlaagd, maar geen Sheila, wie het plichtsgevoel boven alles gaat. Waarom drong dat plichtsgevoel haar niet veeleer te spreken als het te pas kwam, in plaats van te zwijgen en zich gedwee te krommen onder het juk van een nietswaardige en hem ten slotte, zonder eenige verklaring, te ontvluchten? Hoe rijmt dit alles met de edelmoedigheid, die ze hem toeschrijft? Was ze van deze edelmoedigheid werkelijk overtuigd, zou ze er dan geen beroep op gedaan hebben? Geloofde zij er niet aan, waarom liet ze dan zoolang haar trots, haar eigenwaarde en haar geluk met voeten treden? Sheila is een mislukte figuur en werpt al de hooge verwachtingen, die men van haar eerste optreden ontving, in duigen Nog zonderlinger gaat het met Lavender's karakter toe. In eenige maanden tijds wordt hij van een leeglooper en kladschilder een ijverig en beroemd kunstenaar, die n.b. voor een kleine schilderij 800 ℔ ontvangt - en zien we een lichtzinnig, eigenlievend wereldman, in een ernstig, denkend, berouwvol, boetvaardig model-echtgenoot veranderen. 't Is goed dat het boek hiermede eindigt, anders kon een derde transformatie niet uitblijven en zouden we ons nogmaals over Sheila's lot moeten verontrusten. Heeft men van het karakter van den ouden Mackenzie verwacht, dat het in vuur en vlam zou staan bij de ontdekking van het berispelijk gedrag zijns schoonzoons, dan komt men met den schrik vrij, want de ruwe, driftige zeeman stelt er zich bij aan als een lam en tevens als een geslepen politicus, die ondanks zijn eigene, zuivere opvatting van de zaak, om des lieven vredes wille, zijn dochter volkomen toestemt, dat aan haar en niet aan Lavender de schuld ligt van hunne oneenigheid. Handelt zoo een man van Mackenzie's karakter of een karakterloos man?

De coquette mevrouw Lorraine wordt een allerliefste, aantrekkelijke, hoogst beschaafde weduwe, die men ten onrechte van kwade bedoelens verdacht heeft en die natuurlijk in alle onschuld des harten, ofschoon ze anders slim genoeg is, Lavender zoolang aan de lijn gehouden heeft. Daarom ook blijkt zij een geschikte vrouw voor Ingram. Lavender's erftante, aanvankelijk voorgesteld als een verbitterde, onaangename, hatelijke oude heks, schijnt ten slotte ook nog zoo kwaad niet, zoodat we met een verruimd hart op haar stoffelijk overschot kunnen staren.

We zouden ons nog kunnen verdiepen in het zeldzame geval, dat vier personen allen even onwillig zijn om hare nalatenschap te aanvaarden, (een geval dat in de maan mogelijk wel eens voorkomt, maar waarvan hier op aarde niemand nog immer een voorbeeld zag,) doch willen niet alle geheimen van het boek verraden, overtuigd dat het, ondanks deze quaestieuse toevalligheden, vele lezers zal vinden en ook vele lezers waard is, die in een roman slechts een aangenaam tijdverdrijf zoeken.

De vertaling laat wel eens wat te wenschen over. Een stoomboot die zog achterlaat, is voor 't minst vreemd, even vreemd, een nevel die het vaartuig in plooijen hult, rotganzen, die men langs den horizon ziet zeilen, een glans van ingespannen verwachting, een gloed van kalme hitte, op elk gevoel en meer dergelijke uitheemsche uitdrukkingen, die de Hollandsche taal geenszins verfraaien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken