Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 33 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 33
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 33Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 33

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.63 MB)

Scans (88.95 MB)

ebook (4.43 MB)

XML (4.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 33

(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

Suum cuique.

Nieuwe uitgaven.

Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling. Tweede, vermeerderde druk. Eerste Aflevering. Te Groningen, bij J.B. Wolters, 1876.

‘De rouwstoet, die dezen grafheuvel is opgeklommen, en waarvan Gij mannen, van heinde en verre samengestroomd, hebt willen deel maken, bracht hier geene gewone doode: zij, die hier komt rusten, is eene lieve jonge vrouw, wier naam op de lippen is van al wie gevoel heeft voor ware poëzie, en wier kortstondig leven bescheiden in het stille Nevele heenvloot: Rosalie Loveling. Zij werd aan

[pagina 336]
[p. 336]

de zijde van haar ander ik, hare jongere, niet min begaafde zuster Virginie, weggenomen; de dood heeft aan eene achtbare tachtigjarige moeder haren steun, haren troost, haren trots, - aan een geliefd gezin het beste, het trouwste hart, - en aan de letterkroon van Vlaanderen den rijksten diamant ontroofd.

‘Verschoont mij, indien ik in den lof, welken ik van onze duurbare Ontslapene wil verkondigen, hare door dezen harden slag verpletterde zuster doe deelen, wier hart zoo harmonisch met het hare klopte, wier hoofd zoo harmonisch met het hare dacht. Ik zal zoo wreed niet wezen als de dood: onze liefde zal ze blijven vereenigen en beider naam steeds in éénen adem uitspreken.

‘Toen vóór eenige jaren in onze tijdschriften de eerste verzen van Rosalie en Virginie Loveling verschenen, luisterde iedereen met bewondering naar de gemoedelijke tonen van het edele zusterpaar. Men had hier geenen nagalm van de zangers, die haar waren voorgegaan: vol frischheid, vol oorspronkelijkheid, vol waarheid, spraken uit hare gedichten de rijkste menschenkennis en het diepste gevoel. De voortbrengsels van hare pen waren niet talrijk, en jaarboekjes en tijdschriften schatteden het voorrecht zeer hoog met de kleine meesterstukken begiftigd te worden. Het waren nederige veldbloemen, die zich eerst onder het loof verborgen, maar zich door haren balsemgeur verrieden, en weldra aller oogen op zich trokken. De gedichten van Rosalie en Virginie waren niet groot van omvang; doch zij hadden de ongewone en door iederen kunstkenner zoo zeer gewaardeerde verdiensten, dat in enkele weinige strophen meer werd gezegd, dan vaak in groote boekdeelen van anderen. Hier had men geenen bombast, die den eenvoudigen lezer voor een oogenblik verbijstert, geene groote woorden, geene holle klanken, die hem verbluffen, maar het reinste, het verhevenste gevoel en de keurigste beelden in passende taal uitgedrukt. Vóór weinige maanden werd de beminnaar der Nederlandsche letteren door eenen sierlijken bundel novellen van Rosalie en Virginie verrast. Stonden zij tot dan toe in Noord- zoowel als in Zuid-Nederland als dichteressen hoog aangeschreven, niet minder lof mochten zij thans inoogsten met hare zoo oorspronkelijke tafereeltjes in proza, welke voor het meeste deel aan het buitenleven ontleend, met al de keurige netheid van de groote meesters der Oudhollandsche schilderschool zijn gepenseeld. Dezelfde uitstekende hoedanigheden, die iedereen in de gedichten had geprezen, vond men in de voortreffelijke verhalen terug.

‘Aan de uitmuntendste aesthetische gaven paarde Rosalie de meest omvattende kennis. Haar dorst naar wetenschap was onverzadelijk, en de voornaamste talen van Europa hadden voor haar geene geheimen. Doch hoe mild ook door de natuur bedeeld, en hoe overvloedig de verstandelijke schatten waren, die zij zich had verworven, was zij de zedigheid, de bescheidenheid, de eenvoudigheid zelve.

‘Lieve Vriendin, wij zullen elkander op de aarde niet meer wederzien; maar uw aandenken zullen wij heilig in ons harte bewaren. Gij hebt door de gaven van uwen geest uwen geboortegrond verheerlijkt, en het diep gezonken Vlaanderen, dat Gij zoo warm bemindet, helpen opbeuren. Het zal U steeds erkentelijk blijven gedenken. Uwe plaats is hier, aan de zijde van de mannen, die zooals Gij hun leven aan de Nederlandsche kunst hadden gewijd; en wanneer de dankbare landgenoot de grafsteden komt bezoeken, waar de edelste zonen van Vlaanderen, waar Willems, Ledeganck en Van Duyse rusten, zal hij de duurbare vrouwe, het sieraad harer kunne en den roem des vaderlands, niet vergeten.

‘Vaarwel, lieve Vriendin, Vaarwel!’

Zóó sprak, den 7den Mei, op het kerkhof van St. Amandsberg, een van België's begaafde zonen, Prof. Heremans, van Gent. Hem was een vriendin ontvallen, Rosalie Loveling. Zijn woord vond weerklank in Noord en Zuid. De gezusters Loveling hadden zich vele vrienden verworven, beiden door haar proza en door haar poëzie.

[pagina 337]
[p. 337]

Eerst in 1874 waren ze opgetreden als prozaïsten, reeds in 1870 had onze wakkere uitgever Wolters hare poëzie onder de oogen van het publiek gebracht. En, opmerkelijk in onzen, naar men beweert zoo onpoëtischen tijd, de beide overbescheiden zusters hadden bij honderden een geopend oor gevonden: geen klingklang gaven ze, geen opgeschroefde oden, geen bloedige drama's; 't was alles natuur en eenvoud, uit het dagelijksche leven was meestal de stof gekozen; maar dat diep gevoel, dat onopgesmukte, dat rein-menschelijke won de harten, die voor natuur en waarheid niet gesloten waren.

Nauwlijks rust de eene van het beminnelijk zusterpaar in den schoot der aarde, of beider Groningsche vriend verrast ons met een hernieuwde uitgave van hare gedichten: eene uitgave, waarin menig nieuw lied is opgenomen. Opnieuw werden we getroffen door dien eenvoud, dat fijne, zuivere gevoel, dien dichterlijken blik op het leven. Wij houden ons verzekerd, dat menige vrouw niet alleen, maar ook dat menig man, afgemat van het rommelen en bonsen en hotsen der stoomraderen, afkeerig van de vuile politiek, walgend van het kerkelijk geharrewar, bij deze lieve gedichtjes kalmte en verademing vinden zal; dat bij velen in Noord en Zuid de liefde voor het eeuwig schoone en ware krachtig zal ontwaken. Den wakkeren uitgever zij dank gebracht voor zijne gave, zoo eenvoudig-rein van vorm als de zuster-dichteressen.

 

Ook van vrouwenhand ontvingen wij

Violettes littéraires par Mathilde. - M. Umbgrove. Bruxelles, Librairie universelle de J. Rozes, 1876.

‘Trop heureuse, si mes lecteurs veulent bien ne pas le juger tout à fait inutile’: zoo schrijft Mlle Umbgrove aan het slot van haar préface. Verstond ze een woord van onze taal, wij zouden der smaakvolle Française hier gaarne de verzekering geven, dat wij haar werk geenszins ‘tout à fait inutile’ achten. Het tegendeel is waar: de bevallige verzamelaarster heeft goed en veel gelezen, en uit het beperkte gebied, waarover zij de beschikking had, heel wat goeds en schoons bijeenverzameld. Ware en vruchtbare gedachten heeft zij saamgelezen om voor hare zusteren een bouquet te vormen, dat niet spoedig verwelkt. Het boekje is uitnemend geschikt om telkens weder in handen genomen te worden, en nieuwe gedachten eruit te putten, om door hare overpeinzing den geest nieuw voedsel te geven: en wij kunnen Mlle Umbgrove de verzekering geven, dat in het haar zoo onbekende Nederland, onder de jonge Dames de ‘phalange de ceux qui pensent’ niet zoo klein is, als in haar Fransche (of Belgische) Vaderland. Wij wezen hier een teedere plek aan: bij onze jonge Dames zijn we gewoon aan eene veelzijdige ontwikkeling, vooral op het gebied der taal: wie hier genoten heeft het onderricht van de Middelbare Meisjesschool, heeft niet alleen hare moedertaal in hare macht, maar evenzeer de Hoogduitsche, Fransche en Engelsche. De taalkennis van Mlle Umbgrove bepaalt zich tot het Fransch en het Engelsch. Bij Hoogduitsche schrijvers moet ze zich behelpen met een Fransche vertaling, en niet altijd een goede. En wij kunnen er ons maar noode in vinden, wanneer men ons Goethe, Lessing, Fred. Bremer in 't Fransch opdischt. Daarbij, de geëerde verzamelaarster houde het ons ten goede, door een vertaling heeft zij zelve den geest van Duitschland's heroën slechts gebrekkig leeren kennen. Ach, dat een vrouw van zooveel smaak en zoo edele beginselen te kort in ons land vertoefde (zij dateert haar préface: ‘La Haye’), dat ze niet eenige kennis kon opdoen van de Nederlandsche taal. Wat zou ze genoten hebben bij Vondel en Hooft, bij Beets en Van Lennep, bij onzen De Genestet bovenal. Maar onze schoone, rijke, over-

[pagina 338]
[p. 338]

rijke moedertaal is nu eenmaal barbaarsch voor den Franschman. En mogen we onze Fransche Mlle die een week of wat in 't verfranschte 's-Hage vertoefde, er wel een verwijt van maken, dat ze onze taal niet wist te waardeeren, waar zoovele Nederlandsche vrouwen die taal zich schamen en alzoo - den Hemel zij 't geklaagd! - den ondergang van haar Vaderland verhaasten: een volk dat zijn moedertaal veracht, verdient geen plaats in de rij der natiën.

We zouden der lieve Mlle ten slotte nog wel in overweging willen geven om, bij een herdruk, eenige orde en regelmaat in hare bloemlezing te brengen. Ook de grata negligentia heeft hare grenzen.

 

Van de Prachtuitgaven, welke in dit jaargetijde plegen te verschijnen, kwamen ons onder de oogen

Gedichten van Bernard Ter Haar, geïllustreerd door Nederlandsche schilders. Opgedragen aan Z.M. den Koning. 's Gravenhage, D.A. Thieme, 1876.

Een koninklijke uitgave; prachtig papier, ruime druk, grootsche letter: zeldzaam nationaal: een reeks van platen, naar aquarellen van de eerste Nederlandsche meesters, een nieuw portret van den 70jarigen dichter. En wat den inhoud betreft, een verzameling niet alleen van al de groote en kleinere gedichten, maar ook van een aantal nieuwe dichtstukken, welke getuigen, dat onder de besneeuwde kruin de hemelsche vonk nog niet is uitgebluscht. Inderdaad, deze uitgave is bijna zonder wederga en zoowel den wakkeren uitgever die geene zorgen spaarde, als den vriendelijken grijsaard, die zóó zijn roem handhaafde, wenschen wij geluk met deze uitgave. Waardig zal haar ter zijde treden het nieuwe prachtwerk, door den ondernemenden uitgever A.W. Sijthoff beproefd, en waarvan de zeven eerste afleveringen reeds in onze handen zijn. Het is

De Hel van Dante Alighieri. In de dichtmaat van 't oorspronkelijke vertaald door Jan Jakob Lodewijk ten Kate. Met platen van Gustave Doré.

Wij hebben hier slechts de prachtige uitvoering, den druk van platen en letter beide, te roemen. Doré's verheven sombere illustraties zijn bekend, de dichterlijke waarde van Ten Kate's bewerking zal in De Tijdspiegel nader overwogen worden: ditmaal hebben wij alleen den moed en den smaak van een Nederlandsch uitgever te roemen, de vruchtbaarheid van den onuitputtelijken Ten Kate te bewonderen,

gelijk wij een anderen gelukwenschen met de voltooiing van

Zijn er zoo? Schetsen uit de portefeuille van Alexander V.H. Op steen gebragt door C.C.A. Last. Nieuwe uitgave. Te Arnhem, bij P. Gouda Quint.

De vijf en twintigste aflevering ligt voor ons. We hebben er weer bij genoten - neen, bij gevoeld: weemoed en liefde en smart, gelijk we vóór een reeks van jaren gevoelden, toen voor 't eerst de Zijn er Zoo's open lagen voor onzen tintelenden blik. En in ons hart hebben wij den man gelukgewenscht, die het beleven mag, dat twee geslachten hem vereeren en liefhebben.

Zou hij nu ook de Zoo zijn er nog eens voor ons herleven doen? Ons dunkt, hij zou ook daarvan vreugde beleven.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling

  • over Gedichten. Geïllustreerd door Nederlandse schilders