Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 37 (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 37
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.13 MB)

Scans (81.19 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 37

(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 522]
[p. 522]

Gedachten.

Zijt gij een apostel der schoonheid, zoo zijt gij ook een apostel der waarheid, want schoonheid en waarheid zijn één.

 

Tracht nooit naar het onbereikbare. Zet uwe voeten nimmer op een oneindigen weg.

Acht het doel niet onbereikbaar en den weg niet oneindig, omdat uw kortzichtig oog u alzoo leert, maar laat u door de strenge rede leiden, die u gebiedt voort te gaan, waar het oog stuit op groote, ontmoedigende hinderpalen.

 

Een mensch moet zorgen, dat hij op zijne reis door dit leven slechts zooveel van de aarde meedraagt, als hij in zijn doodkist bergen kan.

 

Een schaapje ging met de moeder uit grazen. De weide was omgeven door eene breede, diepe gracht. De zon blonk in het gladde water. ‘Hé’, dacht de kleine, ‘wat is dat een mooi en zindelijk pad daar! Hoe heerlijk zal ik daarop kunnen springen en loopen!’ En het zette de pooten op de effene watervlakte neder. Maar, het verraderlijke water opent zich en - weg zinkt het in de diepte. Zoo is de geschiedenis van menigen gevallen mensch, door den schijn bedrogen en vervolgens door schrik en wanhoop verbijsterd.

 

Het leven doopt ons met den vuurdoop des lijdens. De aarde is een smeltkroes, waarin het edele in ons van schuim wordt gezuiverd. Door het leven alleen wordt de mensch waarlijk groot.

 

Hard is de keisteen, waarmee de straat is geplaveid, en toch slijt hij weg onder de wankelende zolen van een kind.

Volharding der zwakheid is geweldiger in werking dan de grootste kracht.

 

Wanneer uw vijand u zoekt te hinderen en te beleedigen, glimlach en ga heen. Juist uwe prikkelbaarheid en gevoeligheid toch is oorzaak, dat zijn onedel wapen doel treft.

 

Een rustig leven is een gezegend leven, de vrucht van een verlicht verstand en een edel gemoed.

 

Aanmoediging is voor het hart, wat de regen voor den akker is. Zonder regen zal de plant kwijnen, en zonder belangstelling zal de vurigste ziel in zichzelf terugzinken.

[pagina 523]
[p. 523]

Wij worden in het leven van den eenen dag op den anderen geworpen gelijk de zeeman van golf op golf. Is de zee kalm, dan is de overgang bijna onmerkbaar; zoo in de kalme dagen van ons leven; de eene dag is bijna aan den anderen gelijk. In beslissende tijden echter verheft ons de eene dag op de hooge golf der hoop, terwijl de andere dag ons neersmakt in de diepte der wanhoop.

 

Arbeid alleen maakt den mensch niet oud vóór den tijd, maar wel arbeid, gepaard met miskenning, en ook gedwongen arbeid, waarvoor de krachten niet berekend zijn.

 

In de lente stijgen de levenssappen in boom en plant omhoog. Hunne organen zijn dan zeer teeder, en niet zelden heeft eene geringe beschadiging een wonde ten gevolge, waaruit de levenskracht ongebruikt wegvloeit. Zoo is het ook met den mensch in het tijdperk van kind tot jongeling of maagd. Tuinman en opvoeder beiden dienen dat te weten en daarnaar hun werkzaamheden in te richten.

 

Die zich enkel door zijn gevoel laat beheerschen, is een dwaas. Die zich enkel door zijn verstand laat leiden, heeft veel aanleg voor scherprechter. Onze handelingen moeten door het verstand bestuurd en door het gevoel geadeld worden.

 

Een jeugdig genie heeft, evenals de opkomende zon, bij zijn eerste optreden veelal te worstelen met dichte nevelen. En gelijk de zon vaak een geheelen dag vruchteloos met de nevelen kampt in de korte winterdagen, zoo is ook het leven van den man van genie niet altijd lang genoeg, om de nevelen van zorg en miskenning te overwinnen.

 

Het zeewater is zwaar; nochtans wordt het door een zonnestraal omhoog getrokken. Zoo volbrengt ook de liefde het schijnbaar onmogelijke; zij trekt de harten, zwaarder dan lood door duizend zorgen en zonden, op tot God.

 

Een rampspoedige jeugd is niet zelden het begin van een wonderschoon leven, waarvan het einde rustig is en gezegend.

 

Een donkere hemel werpt een donkere schaduw in onze ziel; zoo ook een somber, droef gelaat. Toon daarom zooveel mogelijk een blijmoedig gezicht, ook onder beproeving en lijden, want gij hebt geen recht, een ander het leven te vergallen; integendeel, het is uw plicht, licht en vreugde te brengen op het pad, waarover schaduwen en nevelen dwalen.

 

Wanneer gij van uw knecht goeden arbeid begeert, zoo zult gij

[pagina 524]
[p. 524]

hem niet, vóórdat hij zijn werk begint, de handen binden. Even min zult gij uw kind door ontmoedigende woorden zijn zelfvertrouwen ontnemen; wanneer gij iemand ziet worstelen met de bezwaren bij zijn streven naar kennis en volmaaktheid, spreek hem dan liever moed in, want moed is de vader der kracht.

 

Bij het krieken van den dageraad vertoonen zich donkere wolken onheilspellend aan den gezichteinder; klimmen wij op een berg, dan zien wij echter beneden aan den horizon het schitteren van het morgenrood, den voorbode van licht en leven.

Wanneer een wolk van weemoed of een nevel van smart ons over de ziel hangt, zien wij niets dan een somber verschiet; maar verheft zich onze ziel op de vleugelen des gebeds, dan schittert reeds het heerlijkste morgenrood, en de stralen der eeuwige zon blinken ons verkwikkend tegen.

 

De schijn moet een gehoorzame zoon wezen van het zijn en zich nooit boven zijn vader trachten te verheffen.

 

Groot te schijnen, is eene goochelkunst; groot te zijn, een heilig levensideaal.

 

In den kouden, barren winter is de zon het dichtst nabij de aarde, al houdt zij zich voor ons oog achter de sombere nevelen verborgen. Zoo is ook de hoogste Bron van licht en leven - God - het meest dicht bij ons in den tijd van zorg en smart.

 

Werp uwe medemenschen niet met slijk. Gij kunt dat nooit doen, zonder er uwe handen mede te bezoedelen, terwijl het toch meestal op den mantel van den geworpene blijft hangen en met dien mantel ook weer geheel weggeworpen wordt.

 

Menschenkennis te bezitten, is eene begeerlijke zaak. Zonder menschenkennis lijdt al licht de edelste poging van den menschenvriend schipbreuk.

 

In ons hart gaat het evenals in onze huiskamer. De oude meubelen raken langzamerhand in een vergeten hoekje, om door nieuwe vervangen te worden. Zoo ook ruimen oude vrienden niet zelden hunne plaats in ons hart een tijdlang voor de nieuwen. Toch wordt er nu en dan wel eens een oud meubelstuk weder uit zijn vergeten schuilhoek te voorschijn gehaald, ten einde weder zijn ouden dienst te verrichten, waartoe het nieuwe veel minder geschikt bleek te zijn. Zoo komt er ook niet zelden een vriend of eene vriendin, lang reeds naar den donkeren hoek van het hart verbannen, eensklaps weder op den voor-

[pagina 525]
[p. 525]

grond treden, om daar de eereplaats te hernemen en die te blijven behouden.

 

De zon schuilt vaak achter donkere wolken weg en verlaat bij avond voorlang de aarde, zonder dat wij daarom nog vreezen, dat ze voorgoed is verdwenen uit het heelal. Met de zon van schoonheid, waarheid en reinheid is het evenzoo.

 

De moeilijkheden des levens gedragen te hebben, zegt weinig, maar die moeilijkheden gebruikt te hebben als trappen, waarlangs men de ladder opklimt, die leidt tot den top van zedelijke volmaaktheid, dat is mannenwerk.

 

Een gedicht zonder gedachten is een mantel zonder man.

 

Beter een bulderende, dan een mokkende, zwijgende vijand. Bij dezen toch komt er aan het mokken geen einde. Alle vredesonderhandelingen stuiten af op zijn onverbiddelijk en voor den tegenstander zoo pijnlijk zwijgen.

 

Gedraagt u moedig, vaders en moeders, opdat uwe kinderen dankbaar zeggen kunnen, ten dage dat ook hun de levenstaak zwaar op de schouders weegt: ‘Zóó en zóó hebben onze ouders gehandeld!’ Gelooft mij, zij zullen daarin een spoorslag vinden, om ook moedig en zegenend het leven door te treden.

 

Door alsem in den mond te nemen, bederven wij onzen smaak, ook, al slikken wij de bittere sappen niet door. Zoo wordt ook ons zedelijk leven bedorven, alleen reeds door over kwade zaken veel te denken.

 

Loop niet bij anderen met uwe gebreken en zwakheden te koop. Geloof mij, zij zullen spoedig genoeg opgemerkt worden. Het felste licht werpt de donkerste schaduwen.

 

Een landschap, waarop de stralen der lentezon spelen, kan niet somber zijn. Even min kan er duisternis wonen in het hart, waarin Gods liefde straalt.

 

Wanneer het avond wordt, zoekt de adelaar zijn nest terug, waaruit hij opsteeg, en het lastdier haakt dan naar de kribbe zijns meesters. Wat wonder, dat ook de mensch de plek, waar hij de wereld intrad, terugzoekt, wanneer voor hem de avondschaduwen komen.

 

Het lentewindje kust de bloemen en stoeit ermede, en de bloemen doen hem zoete geuren indrinken. De storm daarentegen breekt den

[pagina 526]
[p. 526]

stengel en werpt de bloemen in 't slijk, maar mist daardoor ook alle genot, dat ze hem bij eene voorzichtige aanraking zouden verschaft hebben.

Zachtheid gaat boven wilde kracht.

 

De dagen gaan voorbij, òf langzaam en somber als eene slaapwandelaarster, òf matig snel en ernstig als een bejaarde postbode, òf vlug en vol bekoorlijke afwisseling als eene jeugdige danseres.

Onze ziel is 't prisma, waardoor ons oog de buitenwereld waarneemt. Onze waarnemingen zijn alzoo uit den aard der zaak zeer onvolkomen, ook die van den tijd. Hoe kleiner het schijnbare verschil is tusschen de lengte onzer dagen, des te rustiger is het daarbinnen.

 

Gelijk de sneeuw smelt voor den warmen adem van uwen mond, zoo moet de koude onverschilligheid uit uwe omgeving verdwijnen voor den warmen adem van uwen geest.

 

Gij zucht en treurt bij het afvallen en ronddwarrelen der najaarsbladeren, omdat het u enkel het beeld is der vergankelijkheid. Toch is dat afvallen der bladeren de voorbode van eene vernieuwing en hervorming in de natuur, die u weldra zal doen stoeien en juichen in het jonge lenteloover, op den maatslag van het vogelenlied.

 

Bergen moeten met opgewektheid en moed worden beklommen; ook bergen van bezwaren, die zich op onzen levensweg verheffen. De trage, mismoedige wandelaar bereikt eerst de hoogte, wanneer het prachtig panorama daarbeneden door den avondnevel omsluierd wordt.

 

Een mensch treedt de maatschappij in, voorzien van voelhorens, zacht en fijn als die van den meikever en de slak. Bij velen echter worden ze, helaas! vast en gevoelloos als de horens van den stier. Zij worden telkens stomp gestooten.

 

Werken enkel voor 't brood doet den mensch vóór zijn tijd verouderen; werken voor een voortreffelijk levensdoel doet den oude van dagen verjongen.

 

Flinkheid is de moeder van 't gezag, schroomvalligheid de moeder van 't beklag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken