Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

Scans (3.43 MB)

ebook (3.55 MB)

XML (1.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29

(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

Signaleringen

Witteveen, Karel (2006). Creatief schrijven. Amsterdam: Boom onderwijs. ISBN: 908506306. Prijs € 22,50. (149 pp.)

Creatief schrijven nodigt de lezer uit ‘op zoek te gaan naar je eigen schrijfstijl’. Witteveen legt uit waar het bij creatief schrijven om gaat, en illustreert dat met gedichten, citaten of opvattingen van allerlei schrijvers. Het boek bestaat uit drie delen, die volgens de schrijver onafhankelijk van elkaar gelezen kunnen worden. In de praktijk blijkt dat echter niet altijd even goed te werken, omdat zowel in de tekst als in de oefeningen vaak wordt gerefereerd aan begrippen die eerder zijn uitgelegd. Overigens is het geen bezwaar om het boek gewoon van begin tot eind te lezen, het is in een prettig leesbare stijl geschreven. De drie delen zijn getiteld ‘schrijfinzicht’, ‘schrijflab’ en ‘schrijfgereedschap’.

In het eerste deel maakt Witteveen de lezer bewust van schrijfopvattingen, strategieën en methoden die het schrijfproces kunnen beïnvloeden, vertragen of zelfs blokkeren. Ook legt hij uit wat creatief schrijven inhoudt. Daarnaast besteedt hij aandacht aan het schrijfproces aan de hand van een schrijfmodel dat is gebaseerd op Flower en Hayes.

In ‘schrijflab’ wordt gekeken naar verschillende methoden om een onderwerp te verkennen. Witteveen legt elke methode duidelijk en concreet uit. Verder komen aan bod het doel van de tekst en het publiek waarvoor je schrijft. Ook neemt de schrijver een aantal verhaaltechnieken door. Overigens past de paragraaf over stijlfiguren eigenlijk beter in het volgende deel, ‘schrijfgereedschap’. Hierin worden onderwerpen als abstract en concreet taalgebruik, registers, ritme en stijl behandeld, en daarnaast wordt aandacht besteed aan het reviseren van teksten.

Hoewel het boek duidelijk een praktische inslag heeft, geeft Witteveen hier en daar ook wat theoretische informatie. Helaas komt die niet steeds goed uit de verf. De niet-ingevoerde lezer zal zich waarschijnlijk niet veel kunnen voorstellen bij De Bono's sprongsgewijs denken of het knutselend denken van Levi-Strauss. Ook het praktisch nut van het communicatiemodel van Jacobson wordt niet echt duidelijk.

Creatief schrijven leest als een snelle cursus. Witteveen toont de creatieve mogelijkheden die een schrijver tot zijn of haar beschikking staan. Het is een praktisch boek, met tips en met vragen die de lezer zich vóór of tijdens het schrijven kan of moet stellen. Af en toe is de tekst onduidelijk (mogen lange zinnen nu wel of niet?), en soms gaat het echt fout: een voorval dat al heeft plaatsgevonden staat niet in de onvoltooid tegenwoordige tijd!

Er staan veel oefeningen in het boek, die over het algemeen duidelijk en bovendien zeer gevarieerd zijn. Voor sommige oefeningen is er een uitwerking te vinden op de website van de uitgever. Andere lenen zich

[pagina 91]
[p. 91]

daar niet voor, en het is de vraag of de lezer het zal kunnen opbrengen deze allemaal in zijn eentje te maken. Immers, zonder enige feedback in je eentje woorden koppelen, visualiseren, free writing en brainstormen is misschien wat veel gevraagd. Voor deze, maar ook voor de andere lezer is er dan gelukkig het laatste hoofdstuk, ‘Tekst in uitvoering’. Hierin komt alle informatie uit het boek bij elkaar, als Witteveen op aanschouwelijke wijze laat zien hoe over een en hetzelfde onderwerp op verschillende manieren en voor verschillend publiek geschreven kan worden.

 

Tien Nicolaas

Cornelis, Louise & Tielens, Titus (2006).
Van bullet naar boodschap. Een heldere gids voor boeiende PowerPoint presentaties. Den Haag: Academic Service/SDU Uitgevers. ISBN 9052615594. Prijs: € 14,95. (100 pp.)

‘(1) Licht uit, beamer aan. (2) De ene bulletdia na de ander verschijnt. (3) Al gauw ben je de draad kwijt. (4) Je hebt geen idee hoe lang het nog gaat duren. (5) Je ploetert op het ontcijferen en begrijpen van eindeloze lijsten trefwoorden in een klein lettertype. (6) Aan het eind slaak je een zucht van verlichting. (7) En wat je ervan onthoudt of meeneemt? (8) Het gevoel van verveling vooral!’ Cornelis en Tielens beschrijven de nare problemen die een hedendaagse luisteraar doormaakt. Voor het gemak heb ik ze genummerd; dat verwijst straks gemakkelijk. Het doel van hun nieuwe boek over Power-Point-presentaties Van bullet naar boodschap; een heldere gids voor boeiende PowerPoint-presentaties is de genoemde problemen op te lossen. Het is opmerkelijk dat het woord ‘boeiend’ verder in het boek zelf nauwelijks voorkomt. Waar gaat het dan wel over? Het boek is in twee delen verdeeld. In deel I (De Basis) gaat het eerst om de kenmerken van een geslaagde presentatie. Een geslaagde presentatie heeft een duidelijk hoofdboodschap, een herkenbare structuur en bevat beelden om het onthouden van de inhoud te stimuleren. Cornelis en Tielens illustreren het met, zoals ze dat noemen, een voorbeeld uit het jaar nul: de uitvinding van het wiel. Het eerste deel bevat verder een aantal pagina's met handige tips om eenvoudige dia's te maken. Er is veel - m.i. terechte - aandacht voor handige toetscombinaties waarmee diaonderdelen gemakkelijk geschikt kunnen worden. In vijf stappen laten Cornelis en Tinus vervolgens heel inzichtelijk zien hoe een complexe dia geconstrueerd zou kunnen worden. Deel I sluit af met een eenvoudig stappenplan om zelf een presentatie te maken. De nadruk ligt hier op het beknopt kunnen formuleren van de hoofdboodschap. ‘Vroeg beginnen’ is het afsluitend advies. Zeker gezien de eerdere publicaties van Cornelis komt de nadruk in het tweede deel (Aanvullende methoden) op het structureren (o.m. piramide-structuur) van de presentatie niet onverwacht. Aardig is het vijfde hoofdstuk waarin de kenmerken van verschillende standaardgrafieken wordt nagelopen. Dit soort informatie is in ieder boek over rapportage zinvol. Het laatste hoofdstuk is een beetje een potpourri van andere werkvormen en overgebleven tips. Er is één pagina over webpresentaties, één over discussies en één over posterpresentaties. Cornelis en Tinus sluiten af met tips over hand-outs.

Het is onduidelijk wie het doelpubliek van het boek is. Noch de blurb op het kaft, noch het voorwoord rept over een specifieke lezersgroep. Het wielvoorbeeld, de wat oubollige cartoons, de uitleg dat bullets ‘ronde kogeltjes’ zijn en de jij-aanspreekvorm doen sterk vermoeden dat het jonge leerlingpresentatoren betreft: middelbare scholieren, eventueel (hbo)-studenten die nog geen ervaring met presenteren hebben, nog geen kaas hebben gegeten van powerpoint en mogelijk ook nog weinig te vertellen hebben.

Gaan wij luisteraars een betere toekomst

[pagina 92]
[p. 92]

tegemoet als onze presentatoren zich de tips van Cornelis en Tielens ter harte hebben genomen? Van welke van de acht genoemde problemen zijn we verlost? Het eerste probleem wordt door technici opgelost: beamers worden steeds lichtsterker. Het licht hoeft steeds minder gedimd; de spreker is weer zichtbaar. Mimiek en gebaren helpen - zo blijkt uit Engels onderzoek - om de gesproken tekst beter te verwerken, maar daar hebben Cornelis en Tielens het niet over. Bulletdia's zullen meer worden afgewisseld met illustraties (probleem 2): luisteraars vinden dat boeiender, maar het is onduidelijk of de luisteraars er ook meer door zullen onthouden (probleem 7) zo blijkt uit Delfts onderzoek. De oplossing voor het verlies van de verhaallijn (probleem 3) wordt gezocht in een betere structurering van de inhoud; Cornelis en Tielens maken echter niet duidelijk hoe je die vertelt. In hun voorbeelden spreken ze vooral over hoofdstukken, alsof het om een geschreven tekst gaat. Over hoe het publiek helderheid krijgt over de lengte en vooral voortgang van de voordracht geen woord (probleem 4). Het probleem van de leesbaarheid van de dia's lijkt door Cornelis en Tielens goed te worden aangepakt: als de adviezen gevolgd worden krijgt de luisteraar leesbaarder dia's te zien. Maar of het de presentatie ook verbetert?

Helaas leren we uit dit boek niet hoe je de dia's moet presenteren; daarvoor zullen we moeten omkijken naar een ander boek. Beginnende presentatoren leren met Van bullet naar boodschap vooral goede Power-Point-hand-outs maken.

 

Bas Andeweg

Tol-Verkuyl, E.M. (2005). Taal in tekst. Hoe je taal gebruikt om tekst vorm te geven. Bussum: Coutinho. ISBN 9062834612. Prijs € 33,50. (345 pp.).

Onder het motto ‘uitgaan van taalgebruik’ behandelt Eva M. Tol-Verkuyl in Taal in tekst de kennis van en het onderzoek naar de eigenschappen van taaluitingen: de taalgebruiksgrammatica. Het boek richt zich met name op studenten van lerarenopleidingen Nederlands (hbo- en wo-niveau) en taaldocenten. Het is de bedoeling een bijdrage te leveren aan de vernieuwing van het grammaticaonderwijs, waarin grammaticale kennis zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan het taalgebruik in de natuurlijke context. Centraal in het boek staat dan ook het gebruik van taalmiddelen.

Ieder hoofdstuk begint met de doelen die de lezer aan de hand van de theorie en de opdrachten kan bereiken. Hoofdstuk 2 gaat in op de taalgebruiksgrammatica van de zin en het belang van de semantiek voor de interpretatie van teksten. Zelfs in dit theoretische gedeelte van het boek zijn verwijzingen naar de praktijk opgenomen, zoals proza van Toon Tellegen en een zin als ‘Heerlijk, Helder, Heineken’.

Hoofdstuk 3, 4 en 5 sluiten op dit theoretische hoofdstuk aan met analyses van tekstfragmenten om inzicht te krijgen in de beoordeling van teksten. De analyse van prozateksten gebeurt aan de hand van de Richtlijnen bij het uitvoeren van een taalkundige tekstanalyse, die echter niet onmiddellijk inhoudelijk worden besproken. Aangezien ook de begrippen die in de tekstanalyses aan bod komen in een aparte paragraaf worden uitgelegd, leidt dit tot onnodig bladerwerk. Dit doet echter niets af aan het systematische karakter van de analyserichtlijnen. Het onderscheid tussen voorbereiding, analyse en toepassingsmogelijkheden zorgt ervoor dat er in de beoordeling van tekstfragmenten geen belangrijke aspecten over het hoofd worden gezien.

[pagina 93]
[p. 93]

Hoofdstuk 6 neemt de tekstorganisatie als uitgangspunt. Aan bod komen de inhoudelijke kant en de structuurkant van verschillende soorten literaire en zakelijke teksten. Hierbij wordt in het kort ingegaan op de reconstructie van argumentatie en de beoordeling van de tekstkwaliteit. In hoofdstuk 7 wordt de didactische toepassing van de taalgebruiksgrammatica behandeld. De auteur doet een aantal lessuggesties voor o.a. sms-taal, rapteksten en formuleerproblemen.

In het afsluitende hoofdstuk 8 vinden we opdrachten over tekstfragmenten en hun uitwerkingen, waarin de toepassing van de behandelde taalgebruiksgrammatica op het analyseren van teksten wordt herhaald, verdiept en uitgebreid. De opdrachten hebben vooral betrekking op de tekstorganisatie zoals besproken in hoofdstuk 6 (‘Welke verwachting wekt de lead over de tekstsoort en de organisatie van de inhoud?’). Het zou wellicht handiger zijn om deze direct achter elkaar te behandelen.

Tekst in taal is zeker nuttig voor de (aankomende) docent Nederlands: het behandelt op een uitgebreide manier het taalgebruik in teksten en concretiseert deze met tekstvoorbeelden uit de praktijk. In tegenstelling tot wat de subtitel doet vermoeden, moet de lezer echter geen concrete aanwijzingen verwachten over ‘Hoe je taal gebruikt om tekst vorm te geven’. Het boek toont aan hoe taal wordt gebruikt om tekst vorm te geven.

 

Roosmaryn Pilgram


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Bas Andeweg

  • Tien Nicolaas

  • Roosmaryn Pilgram

  • over Louise Cornelis

  • over E.M. Tol-Verkuyl

  • over Karel Witteveen

  • over Titus Tielens