Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30 (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.90 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30

(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 208]
[p. 208]

Signaleringen
Everdien Rietstap (redactie)

Hogeweg, Reinout (2008, 3e druk). Een goed rapport. Utrecht/Zutphen: Thieme-Meulenhoff. ISBN 9789006950229. Prijs € 14,90 (74 pp.)

Als het aan uitgever ThiemeMeulenhoff ligt, zal deze signalering resulteren in een goede beoordeling waarin staat dat Een goed rapport een goed naslagwerk is met een goede auteur. Tenminste, als we de standaardconstructie van de vijftien titels uit ‘Een goede reeks’ aanhouden. Uit de ondertitel blijkt dat het begrip ‘rapport’ uit de titel staat voor (omvangrijke) werkstukken in de vorm van een rapport, een (afstudeer)scriptie of (stage) verslag. Dit met oog op de doelgroep die de reeks voor ogen heeft: de hbo-student.

Om de belofte van een ‘praktisch vaardigheidsboek’ en ‘compact naslagwerk’ in te willigen, zou het boek naar mijn mening minimaal aan drie eisen moeten voldoen, namelijk: in de eerste plaats dat er snel door te tekst te navigeren is, in de tweede plaats dat het een compleet overzicht biedt van wat een rapport omvat en in de laatste plaats dat de adviezen eenduidig zijn.

Wat betreft het gemak waarmee de lezer door het boek kan werken, valt allereerst op dat de 74 pagina's met veel wit zijn opgezet, dat ieder hoofdstuk begint met een illustratie en dat in de grijze tekstblokken voorbeelden zijn opgenomen. Daarbij springen ook de vetgedrukte N.B.’s en de grijze pijltjes voorafgaand aan de adviezen in het oog.

Het boek is opgedeeld volgens de driedeling die in alle delen van de reeks wordt gehanteerd. Deel A is het theoretische deel en beslaat met twaalf hoofdstukken het overgrote deel van het boek. Deel B, het oefengedeelte, bestaat slechts uit één pagina waarin staat dat oefenen een kwestie van schrijven en van feedback krijgen is. Naar mijn idee terecht, want het gaat Hogeweg in dit boek met name om het geheel van het rapport en het gebruik als naslagwerk. Een alternatief zou zijn geweest om na ieder hoofdstuk te oefenen met bijvoorbeeld het maken van een inhoudsopgave of een bronvermelding. Deel C bestaat uit een checklist die direct correspondeert met het theoretische gedeelte.

De volgorde die in het boek gehanteerd wordt, komt grotendeels overeen met de praktische volgorde in professionele rapporten. Zo hebben hoofdstuk 2 en 3 respectievelijk als onderwerp de omslag & titelpagina en de inhoudsopgave, terwijl bijvoorbeeld hoofdstuk 9 en 10 gaan over de bijlagen en verantwoording van de geraadpleegde bronnen. Deze opbouw komt dan ook overeen met het advies van Hogeweg op p. 41: ‘Op de laatste bladzijde(n) van je rapport (dus na de bijlagen!) plaats je de volledige opgave van alle geraadpleegde bronnen.’ Het boek is compleet met het bespreken van alle onderdelen van een rapport. Wat een schrijver zou kunnen missen, zijn adviezen over de zinsbouw en argumentatie. Maar dat is met opzet geen onderdeel van dit boek. Daar-

[pagina 209]
[p. 209]

voor kan de schrijver Een goede zin en Een goede argumentatie aanschaffen.

De voorbeelden en N.B.’s zijn duidelijk gebaseerd op de dagelijkse praktijk en maken de theorie compleet. Ze zijn herkenbaar voor de docent en helder voor de student. Hogeweg is dan ook als docent taalbeheersing en communicatieve vaardigheden verbonden aan de Hogeschool INHOLLAND in Haarlem. Met name op p. 34 geeft Hogeweg een duidelijk voorbeeld van de te verwachten - en vaak aangedragen - weerleggingen van de studenten die hij meteen ondervangt: ‘Je moet er natuurlijk voor zorgen dat de conclusies volledig zijn en dat je geen belangrijke zaken onvermeld laat ‘omdat het toch bondig moest zijn’.

Verder wordt er goed ingespeeld op de hedendaagse technologische ontwikkelingen. Op p. 45 presenteert Hogeweg de gevolgen van rapporten die sterk leunen op mondelinge informatie en informatie die via het internet is verkregen. Het was, en is, gebruikelijk om de gebruikte literatuur op te nemen in een literatuurlijst, of bibliografie. Omdat deze titels de lading dan meer dekken, pleit Hogeweg voor de meer algemene aanduidding bronvermelding.

Ondanks dat globaal gezien de adviezen leiden tot een coherent geheel, kan over de eenduidigheid in de richtlijnen op een lager niveau worden gediscussieerd. Zo presenteert Hogeweg de aanbeveling dat vage aanduidingen vermeden moeten worden. Hij geeft vervolgens voorbeelden en stelt de bijbehorende kritisch vragen. Als iets meer is: meer dan wat?. Als iets duur is: duur vergeleken waarmee? Als een ontwikkeling aangeduid wordt met forse groei: wat is dan fors? Echter, in de eerstvolgende zin schrijft Hogeweg zelf zonder enige toelichting: ‘Houd de tekst voor de lezer aantrekkelijk door een goede afwisseling van korte en (niet té) lange zinnen en varieer in je woordgebruik [cursivering - MdJ].’

De adviezen die gegeven worden zijn kort en krachtig, maar door het veelvuldig gebruik van uitroeptekens achter dergelijke opmerkingen, kunnen ze de lezer gaan irriteren. Op p. 58 tel ik alleen al vier uitroeptekens op de pagina. Daarnaast zijn sommige adviezen ook wat te dwingend naar mijn smaak. In een subparagraaf over de indeling en lay-out van teksten, staat: ‘Zie dit boek als model!’ In de praktijk zal de lezer altijd naar eigen inzicht sommige adviezen wel ter harte nemen en andere niet. Zo zal bijvoorbeeld het gebruik van een illustratie na iedere paragraaftitel lang niet altijd gewaardeerd worden. Dat geldt ook voor het feit dat het boek werkt met twee kolommen tekst. Ook dit is lang niet altijd de norm in rapporten. Een laatste punt is de richtlijn dat nieuwe alinea's niet met een tab hoeven worden ingeleid, terwijl dat de leesbaarheid van een tekst vaak ook ten goede komt. Op het woordniveau geeft Hogeweg een aantal adviezen die discussie oproepen. De auteur is heel stellig met zijn advies dat er altijd een komma moet komen tussen twee persoonvormen. Op de website van Onze Taal bijvoorbeeld wordt daarentegen aangegeven dat het inderdaad gebruikelijk is, maar dat de komma in korte zinnen soms achterwege kan blijven, omdat je geen duidelijke pauze hoort.

Kortom, de schrijfstijl die schijnbaar gepast is voor een doelgroep van hbo-studenten, is een minpunt en wat betreft de eenduidigheid in de adviezen is er ruimte voor discussie. Doordat het boek overzichtelijk en compleet is in de zin dat alle onderdelen aan bod komen, voldoet het als naslagwerk. Echter, voor de student die graag wat meer achtergrondinformatie wil, is het minder geschikt.

 

Marijn de Jong

[pagina 210]
[p. 210]

MacArthur, Charles A., Graham, Steve, & Jill Fitzgerald (eds.) (2008). Handbook of Writing Research. New York: Guilford Press. ISBN 9781593857509. Prijs $ 65,-. (481 pp.)

The handbook of Writing Research is een veelomvattend handboek met als doel een overzicht te bieden van belangrijke onderzoeksstromingen in de laatste 20 jaar. Hierbij richten ze zich vooral op onderzoek in educatieve settings, verricht bij leerlingen van de kleuterklas tot het hoger onderwijs. Ook een aantal Nederlandse onderzoekers hebben een bijdrage verzorgd.

Het boek is opgedeeld in vijf grote onderdelen: theorieën en schrijfmodellen, schrijfontwikkeling, instructiemodellen, schrijven en speciale groepen, methodologie en instrumenten voor de analyse van schrijfproducten en -processen. In deze review zal ik het boek in zijn geheel globaal voorstellen en zal ik bepaalde hoofdstukken iets meer toelichten.

In deel I ‘theorie en schrijfmodellen’ wordt aan de ene kant de geschiedenis van het schrijfprocesonderzoek beschreven en aan de andere kant de meer recente ontwikkelingen in sociaal-culturele theorieën en cognitieve modellen. Rijlaarsdam en Van den Bergh gaan in op de noodzaak om in schrijfmodellen meer aandacht te besteden aan processen die parallel gebeuren tijdens het schrijven. Zij beschrijven dat het niet alleen van belang is welke processen plaatsvinden, maar dat ook het moment waarop ze plaatsvinden een grote rol speelt in de tekstproductie. Hier sluit het hoofdstuk van Torrance en Galbraith mooi op aan. Zij koppelen de verschillende processen en strategieën bij het schrijven aan de rol van het werkgeheugen.

Het tweede deel ‘schrijfontwikkeling’ biedt een brede waaier aan invalshoeken om naar ontwikkeling te kijken. Dit onderdeel begint ook zoals het eerste deel met een kort historisch overzicht (Tolchinsky). Mc-Cutchen gaat vervolgens in op de fases in het schrijfproces (planning, generating en revision). Ze beschrijft welke cognitieve factoren hiermee samenhangen en hoe het groeiproces van novice naar expert verloopt. Berninger en Winn gaan een stap verder door die cognitieve processen te beschrijven aan de hand van recent onderzoek met neuro-imaging. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de invloed van genre, motivatie en self-efficacy. Ten slotte kijkt Shanahan ook breder naar de relatie tussen gesproken taal, lezen en schrijfontwikkeling.

Het derde deel rond ‘instructiemodellen’ begint met een meta-analyse van Graham waarin hij 39 onderzoeken naar instructies bij planning en reviseren betrekt. Een belangrijke kanttekening bij de beschreven effecten van de verschillende instructiemethodes is dat het belangrijk is om te kijken naar de interactie tijdens lessen die de beschreven methodes het meest efficiënt maken. Dit deel bevat ook reviews over de effecten van technologie op schrijven, een methode om grammatica aan te leren en een procesaanpak bij schrijfinstructies.

De aandacht van het vierde deel gaat voornamelijk naar ‘schrijven en speciale groepen’. De verschillende thema's hier zijn: culturele verschillen in de klas, de invloed van geslacht op schrijfontwikkeling en hoe om te gaan met studenten met leerstoornissen en meertalige studenten.

Het laatste deel gaat ten slotte in op methodologie en analyseprogramma's. In dit deel beschrijven Sanders en Schilperoord de relatie tussen tekststructuur en schrijfprocessen. Ze koppelen productdata aan procesdata. Daarnaast verleggen ze de focus van de oppervlaktestructuur van de tekst naar de linguistische structuur. Verder wordt er in dit deel een historisch overzicht gegeven van kwalitatieve onderzoekstechnieken, longitudinale studies en de (automatische) beoordeling van teksten.

[pagina 211]
[p. 211]

Voor wie vertrouwd is met het vakgebied biedt het boek natuurlijk niet onmiddellijk verrassende nieuwe inzichten. Dat is ook niet de eerste bedoeling uiteraard. De kracht van het boek zit in de breedte en in het feit dat experts op een compacte manier de stand van zaken in een bepaald deelgebied van schrijfonderzoek voorstellen. Samenvattend kan ik zeggen dat het boek op een prettige manier een overzicht geeft van wat er op het gebied van schrijfonderzoek gedaan is èn wordt, en welke invalshoeken er belangrijk zijn. Het Handbook of Writing Research vormt een basiswerk dat iedere schrijfonderzoeker in de kast moet hebben staan. Aan de ene kant om als eerste boek aan een nieuwe schrijfonderzoeker mee te geven om zich in te lezen in het domein en aan de andere kant om op een snelle manier even een onderzoeksgebied op te frissen wat even wat minder aandacht heeft gekregen.

 

Mariëlle Leijten

Schermer, Klaas (2008). Interculturele samenwerking en communicatie. Groningen: Wolters-Noordhoff. ISBN 9789001500978. Prijs € 29,80. (318 pp.)

Communicatie tussen verschillende mensen is als het maken van een gerecht met verschillende groenten: soms passen ze perfect bij elkaar en is het resultaat fantastisch, in andere gevallen kost het moeite er wat van te maken. Wellicht is dit de gedachte die schuilgaat achter de omslagfoto (met spruit, vijg, boontjes en een rode peper) van het studieboek Interculturele samenwerking en communicatie. Illustratiever voor de inhoud zijn naar mijn idee de volgende drie voorbeelden die in het boek genoemd worden. De Turkse Ali haalt onvoldoendes omdat hij zich als HBO-student te jong vindt om in werkstukken een eigen mening te geven; de Nederlandse NT2-docent Sandra vindt het vervelend dat de immigranten die ze les geeft haar slechts zien als docent, en niet als degene bij wie ze hun hart kunnen luchten; Frida geeft tijdens de eerste bijeenkomst van haar nieuwe opleiding aan dat ze niet met jongens wil samenwerken omdat ze bij een vorige opleiding heeft gemerkt dat hun ambities te veel uiteenlopen. Deze voorbeelden illustreren het soort problemen waar auteur Klaas Schermer zich met het boek op richt. Hij wil met name studenten in het hoger onderwijs instrumenten aanreiken om dit soort interculturele samenwerkings- en communicatieproblemen te voorkomen. De voorbeelden laten zien dat het begrip ‘intercultureel’ breed moet worden opgevat: het verwijst naar verschillen tussen etnische groepen (voorbeeld 1 en 2), maar ook naar verschillen tussen sociale categorieën of subgroepen binnen een gemeenschap (voorbeeld 3). Schermer geeft dan ook zelf aan dat ‘alle communicatie in feite interculturele communicatie is’.

Met dit motto als leidraad is het vervolgens niet verwonderlijk dat het boek grotendeels gevuld is met een uitleg van wat ‘interculturele communicatie’ precies inhoudt. Deze uitleg bestaat uit de criteria op grond waarvan culturen en sociale groepen onderscheiden kunnen worden, een beschrijving van de wijze waarop ze met elkaar in contact kwamen en komen, en de situaties waarin dat tot botsingen kan leiden. De auteur begint het boek (hst. 1) met het beantwoorden van de vraag op welke manieren volken en culturen benoemd kunnen worden. Is taal een nuttig criterium, of gaat het om kenmerken als ras of godsdienst? Daarna (hst. 2) beschrijft hij hoe volken en culturen zich in de loop van de tijd over de wereld hebben bewogen. In sneltreinvaart neemt de auteur de lezer mee door de migratiegeschiedenis, beginnend bij de Noormannen en eindigend bij het huidige internationale toerisme. De volgende hoofdstukken (3 en

[pagina 212]
[p. 212]

4) geven de reikwijdte aan van het begrip ‘intercultureel’. Ze beschrijven hoe invloeden en individuele kenmerken je identiteit bepalen en tot groepsvorming leiden, en wanneer deze groepsvorming een cultuur genoemd kan worden. Daarna worden verschillende culturen gegroepeerd op basis van bepaalde patronen; zo is er een onderscheid te maken tussen traditionele, ontwrichte en moderne culturen (hst. 5). Vervolgens richt de auteur zich op het hier en nu: welke culturen kom je tegen in ons land (hst. 6) en hoe verloopt de integratie (hst. 7)? De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan de daadwerkelijke problemen met samenwerking en communicatie in interculturele situaties. Er wordt beschreven wat communicatie is (hst. 8), tot welke problemen interculturele communicatie kan leiden bij een stage of betaalde baan (hst. 9 en 10), en hoe je intercultureel kunt communiceren zonder onnodige fouten (hst. 11).

Alle hoofdstukken bevatten naast theorie veel definities, voorbeelden en oefeningen. Het type oefeningen wijst erop dat het boek voor een belangrijk deel gebaseerd is op psychologische en sociaalwetenschappelijke theorieën (zoals Schermer zelf ook aangeeft in zijn voorwoord). Voortdurend wordt studenten gevraagd naar hun ervaringen, opvattingen, vaardigheden en positie: ‘Werd jij als kind hetzelfde behandeld als eventuele broertjes of zusjes?’, ‘Hoe zie jij de plaats van de mens op aarde, geëvolueerd uit dieren of door een god geschapen?’ en ‘Hoe goed ben je in luisteren?’ Met dit type vragen lijkt het boek te pleiten voor ‘bewustwording’ als belangrijkste instrument om communicatie en samenwerking te verbeteren. Wanneer studenten beseffen dat cultuurverschillen er altijd zijn geweest, dat ze nooit zullen verdwijnen en dat ze er zelf deel van uitmaken, zullen ze wellicht begrijpen dat het leren omgaan met verschillende culturen een vereiste is voor een succesvolle professionele loopbaan. De ruimte die in dit bewustwordingsproces wordt ingeruimd voor communicatie is, vanuit het perspectief van een taalbeheerser, beperkt. Hoofdstuk vier is weliswaar volledig gewijd aan communicatie, het beschrijft toch vooral heel globaal hoe communicatie een cultuurelement is en niet zozeer hoe het kan worden ingezet om de samenwerking tussen culturen te verbeteren. In hoofdstuk elf, het hoofdstuk met adviezen, wordt taal genoemd als een van de hulpmiddelen om de samenwerking te verbeteren. De talige adviezen blijven echter beperkt tot aanwijzingen als ‘zonder in kindertaal te vervallen kun je proberen korte zinnen te gebruiken en moeilijke woorden te vermijden’.

Het boek richt zich, zoals ik eerder aangaf, op HBO-studenten. Gezien de doelgroep lijkt mij de insteek van ‘bewustwording’ een nuttige: het zorgt voor een juiste uitgangspositie voor succesvolle interculturele communicatie en samenwerking. Dat er voor de succesvolle communicatie zelf naar verhouding wat weinig ruimte overblijft, is jammer. Ik kan mij echter voorstellen dat de website op dit punt nog voor aanvulling zorgt: zowel docenten als studenten kunnen (na goedgekeuring van de uitgever) op www.interculturelesamenwerkingencommunicatie.wolters.nl extra informatie vinden in de vorm van onder meer toetsen, uitleg en actualiteit. Wellicht maakt die informatie het boek ook voor de docent taalbeheersing tot meer dan interessante achtergrondliteratuur.

 

Yvon Tonnard


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marijn de Jong

  • MariĆ«lle Leijten

  • Yvon Tonnard

  • over Reinout Hogeweg

  • over Klaas Schermer