Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2

[p. XXIX]

Algemeen Bestuur van het Willems-fonds.

Dezer dagen werd aan al de leden uitgedeeld: De Openbare en de Bijzondere Weldadigheid, naar het Fransch van K.H. de Quéker. Het boek was vergezeld van de Redevoering van Peter Benoit op de plechtige zitting van den Gretrykring te Isegem, den 2 Juni 1895.

Het Algemeen Bestuur heeft de volgende verzoekschriften gezonden:

Aan den Heer Minister van Oorlog, Brussel.

Hooggeachte Heer Minister,

Het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds heeft met spijt gezien dat bij de inrichting van de cadettenschool te Namen geen rekening gehouden is noch met de rechten noch met de belangen der Vlamingen:

1^o Voor het aannemingsexamen wordt niet bepaald in welke taal het zal afgenomen worden en onder de vakken, waaruit het bestaat, komt slechts ééne taal voor, namelijk het Fransch.

2^o Bij het onderwijsprogramma, dat heet hetzelfde te zijn als dat van de koninklijke athenaea van het land, wordt onverlet gelaten dat de inrichting der Waalsche en der Vlaamsche athenaea verschilt en niet gezegd welke inrichting in de cadettenschool zal toegepast worden. De aannemingsvoorwaarden doen ons echter vreezen dat er alleen aan het programma der Waalsche athenaea gedacht is geworden.

Onzes dunkens zou er nevens het bepaalde ingangsexamen een tweede moeten zijn ingericht volgens de wet van

[p. XXX]

15 Juni 1883 met het Nederlandsch als een der hoofdvakken en als voertaal der meeste ondervragingen.

Tevens zouden de drie laagste klassen dubbel moeten ingericht worden, dit is volgens het regime der Vlaamsche en der Waalsche athenaea.

Van de vierde klasse af zou een enkel gemengd regime gelden, waarin de Nederlandsche taal het haar toekomende aandeel verkrijgt, en dat door al de leerlingen, daartoe behoorlijk voorbereid, zou kunnen worden gevolgd.

Wij nemen de eerbiedige vrijheid U deze beschouwingen te onderwerpen en de hoop uit te drukken dat ze zullen in overweging genomen worden bij de inrichting van de programma's, de benoeming der juryleden en de aanstelling der leeraars, opdat er niet gezegd worde dat er uit de cadettenschool slechts Walen en Vlaamschonkundigen zullen komen als officieren van ons leger, dat voor de 4/7 uit Vlaamsche lotelingen samengesteld is.

Aanvaard, Mijnheer de Minister, de uitdrukking onzer eerbiedige gevoelens.

Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds:

J. Vercoullie,

Secretaris-Schatmeester.

Gent, den 23 Januari 1897.

Aan de Heeren Voorzitter en Leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, Brussel.

Mijne Heeren,

Het geval van den grenadier De Ruyter, die door twee verschillende rechtbanken veroordeeld werd zonder een enkel woord van de debatten, de pleidooien en het vonnis te verstaan, heeft wederom de aandacht gevestigd op den toe-

[p. XXXI]

stand van minderheid waarin de Vlaamsche soldaat bij de militaire rechtbanken verkeert.

Daardoor blijkt eens te meer de dringende noodzakelijkheid om aan de Vlaamsche volksjongens in het leger het recht te waarborgen, in hunne taal vervolgd, beschuldigd en gevonnist te worden.

Het Algemeen Bestuur van het Wiilems-Fonds vraagt U dus om de wetgeving voor de militaire rechtbanken te wijzigen en verzoekt U, om bij voorloopig besluit en in afwachting van de herziening van het militaire wetboek, het U reeds voorgelegde ontwerp der Heeren Van der Linden en consoorten als wet te willen aannemen.

Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds,

De Secretaris-Schatmeester,

J. Vercoullie.

Gent, den 3 Februari 1897.

Aan de Heeren Voorzitter en Leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, Brussel.

Mijne Heeren,

Het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds, betrouwende op Uwe wijsheid en Uw rechtvaardigheidsgevoel, hoopt dat het onvervreemdbaar taalrecht der Vlamingen door U zal worden gehandhaafd en is overtuigd dat Uwe stemming over de wet De Vriendt-Coremans de gelijkheid der twee talen zal verzekeren.

Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds.

De Secretaris-Schatmeester,

J. Vercoullie.

Gent, den 17 Februari 1897.

[p. XXXII]

Tevens werd de tekst der twee laatste verzoekschriften aan al de Belgische Afdeelingen meegedeeld, met verzoek om ze met de handteekening van hun Voorzitter en Secretaris hunnerzijds aan de Kamer te zenden.