Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
Afbeelding van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.07 MB)

Scans (653.41 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2

(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

Wetenschappelijke mengelingen.

Twee gevaarlijke gasten voor den mensch.

De mensch wordt, zoowel inwendig als uitwendig, bewoond door een aantal dieren, die te zijnen koste leven: men, denke hier slechts aan vlooien en luizen, lintwormen, trichinen en andere weinig aangename gasten of woekerdieren (parasieten) zooals men ze in de wetenschappelijke taal noemt, terwijl de mensch zelf de waard is.

De lijst van deze toevallige bewoners van ons lichaam is betrekkelijk lang en sommige onder hen, die vroeger tot zekere streken beperkt bleven, verspreiden zich langzamerhand over een grooter gebied, ten gevolge van het steeds toenemend wereldverkeer.

Over een paar van deze dieren, die voorheen uitsluitend in de warmere streken van onzen aardbol werden aangetroffen en thans reeds in Middel-Europa zijn waargenomen, wenschen wij hier een en ander mede te deelen.

Ankylostomum duodenale Bilharz (of Strongylus duodenalis Dubini) is een kleine draadworm.

Draadwormen zijn dunne draad- of cylindervormige, ongelede wormen, waarvan de lichaamsbouw betrekkelijk zeer eenvoudig is.

Ankylostomum duodenale, dien men den palissadenworm uit den twaalfvingerigen darm noemt, werd door Dubini ontdekt en door Theod. von Siebold

[pagina 119]
[p. 119]

nauwkeurig onderzocht: het mannetje wordt 6 à 10 millim, lang, terwijl het wijfje van 12 tot 18 millim. kan bereiken.

De inrichting van het zuigtoestel is zeer eigenaardig: aan het stompe vooreinde van het lichaam bestaat een bekervormige indeuking, die met kleine, harde stekeltjes is bezet.

Met den mond zuigt de worm zich aan den darmwand van den waard vast en door middel van de bovengenoemde stekeltjes slaagt de worm er in een of ander bloedvat te verwonden, zoodat hij in staat wordt gesteld bloed te zuigen.

De eieren zijn zeer klein, eirond, dunwandig, 0.05 mil. lang; zij worden met de uitwerpselen van den mensch naar buiten gedreven; uit deze eieren komen larven te voorschijn, die zich binnen een omhulling kunnen insluiten (enkysteeren) en dan maanden lang hare levenskracht behouden, wanneer zij slechts in een vochtige omgeving verblijven. - Indien zulk een larve op een of andere wijze in den mond en vandaar in het darmkanaal van den mensch terecht komt, dan verdwijnt de omhulling en de worm zet zich vast en groeit dan tot de hooger opgegeven grootte aan; de volwassen wormen zijn vooral in het bovenste gedeelte van den blinden darm te vinden, tusschen de plooien van het slijmvlies.

Deze wormen zuigen dus en blijven nooit lang achtereen op dezelfde plaats; daardoor verliest de lijder, die zulke wormen herbergt, niet alleen bloed rechtstreeks door het zuigen, maar ook onrechtstreeks misschien nog veel meer door het nabloeden der wonden. Daardoor ontstaat, als een eerste gevolg van de werking dezer wormen, een soort van bloedarmoede, waarmede slechte spijsvertering, algemeene lichaamszwakte en onvermogen om te werken kan gepaard gaan. De lijders hebben een bleeke kleur en doffe oogen en zien er zwak uit.

[pagina 120]
[p. 120]

Het was in den aanvang der jaren 1850, dat Bilharz en Griesinger de schadelijkheid van dezen palissadenworm erkenden en vaststelden dat hij - door zijn bloedzuigen en het er op volgende nabloeden - de oorzaak is van de zoogenoemde Egyptische chlorose of bleekzucht. - Op het einde der jaren 1870 werd door Italiaansche geneesheeren bewezen dat de bloedarmoede, die in Italië sinds de oudheid onder de steenbakkers heerscht, eveneens aan Ankylostomum moet toegeschreven worden.

Door Italiaansche arbeiders, die bij den bouw van den St-Gotthardtunnel werkzaam waren, is de worm naar daar overgebracht geworden en was er de oorzaak van de zoogenoemde tunnelanemie (tunnelbloedarmoede). - Kort daarna werden gevallen van anemie, die door Ankylostomum waren teweeggebracht, waargenomen in Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en ook in België, wat niet moet verwonderen, als men rekenschap houdt met het feit, dat bij de doorboring van den St-Gotthard werklieden uit deze verschillende landen met de Italiaansche te zamen werkten.

Dit dier, dat tot voor eenige jaren alleen bekend was voor warmere gewesten dan Middel-Europa (b.v. voor Madagascar, Egypte, Italië, enz.), wordt dus langzamerhand meer naar het Noorden verspreid. In 1885 berichtte Meyer over 14 gevallen in eene mijngroeve uit de omstreken van Aken en sindsdien is de ziekte op vele plaatsen waargenomen. Men heeft haar, naar den naam van het woekerdier, Ankylostomiasis geheeten.

Deze wormziekte is van zeer ernstigen aard; zoo heeft prof. Löbker nu onlangs 27 patiënten in behandeling gehad in het gasthuis Bergmannsheil te Bochum in het mijndistrict Dortmund. Van de 27 zijn er 4 gestorven; voor twee van deze was de wormziekte de eenige en rechtstreeksche oorzaak; bij den derde was vermoedelijk en bij den vierde stellig tevens nog een andere

[pagina 121]
[p. 121]

ziekte voorhanden, maar de aanwezigheid van de wormen, die tot bloedarmoede leidde, droeg ongetwijfeld tot den ongunstigen afloop van de ziekte grootendeels bij.

Waar en hoe de besmetting plaats heeft, kan men met meerdere of mindere zekerheid uit het optreden van den worm opmaken. Onder de mijnwerkers zijn het slechts mannen, nooit vrouwen of kinderen, die aangetast zijn, terwijl onder de steenbakkers, bij wier arbeid vrouwen en kinderen ook behulpzaam zijn, ook deze aan de ziekte lijden. Dus grijpt de besmetting niet plaats gedurende het verblijf in de woning, maar wel op het arbeidsveld. - De gewoonte van de werklieden om op iedere, hun geschikt voorkomende plaats in de naaste nabijheid van de werkplaats aan hunne natuurlijke behoeften te voldoen, is de oorzaak van de verbreiding der ziekte, omdat in de uitwerpselen van aangetaste personen eieren voorkomen, die dan toevallig andere personen kunnen besmetten.

Reinheid is hier dus ook, evenals tegen vele ziekten, het groote voorbehoedmiddel: rein gehouden gemakken zouden in de nabijheid van de werkplaatsen dienen opgericht te worden en het neerleggen der uitwerpselen in den omtrek der mijnwerken en op de steenbakkersgronden zou streng moeten verboden worden. Ook gemeenschappelijke baden in gesloten kommen is daarom voor mijnwerkers en steenbakkers niet aan te raden, ten minste niet in de streken, waar deze wormziekte voorkomt. Daar zou men ook nooit ongefiltreerd water mogen drinken en de spijzen nooit met zulk water mogen behandelen, tenzij deze nadien goed door en door gaar worden gekookt.

 

Filaria loa Guyot is uit Afrika afkomstig en schijnt daar niet zeer zeldzaam te zijn. Het is ook een worm, doch die zich vooral vestigt onder het vlies, dat den bin-

[pagina 122]
[p. 122]

nenkant der oogleden en den voorkant van den oogbol bedekt. - Tot voor weinigen tijd was dit dier uitsluitend bij Westafrikaansche negers aangetroffen. In 1894 werd echter te Edimburg (Schotland) uit het linker oog eener dame, die verscheidene jaren te Old Calabar (kust van West-Afrika) verbleven had, door een heelkundige bewerking zulk een worm verwijderd. In Januari 1895 werd te Liverpool een dergelijke operatie verricht en in Februari van hetzelfde jaar werd uit het rechter oog der dame te Edimburg nog een Filaria weggenomen. Te Bonn ook kwam in den herfst 1895 een geval van gelijken aard voor.

Te oordeelen naar de in Europa aangetroffen exemplaren wordt het mannetje van Filaria loa 25 à 30 millim. lang en 3 millim. breed, terwijl het wijfje 41 millim. lengte en 5 millim. dikte kan bereiken. Het dier is levendbarend: in het exemplaar (wijfje) te Bonn werden een ontelbare menigte eieren en talrijke, reeds gedeeltelijk ontwikkelde larven gevonden. Deze larven zijn slechts 1/4 millim groot.

Hoe de worm er toekomt om zich in de oogen te vestigen, is tot nog toe niet uitgemaakt. De inboorlingen van Old Calabar gelooven dat Filaria in de oogen geraakt door het wasschen met ongekookt water - Manson meent dat, naar alle waarschijnlijkheid, die larven of embryonen, welke het moederdier verlaten, in het bloed van den patiënt dringen en dat zij door het zuigen van een of ander bloedzuigend dier in dit dier overgaan. Hierin zouden zij zich eenigszins verder ontwikkelen, dan vrij in het water terecht komen en eindelijk met dit water tot den mensch terugkeeren.

Laat ons hopen dat Filaria loa zich in Europa niet zal verspreiden. Wij hebben hier reeds kwelgeesten genoeg.

G.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken