| |
| |
| |
Het Vlaamsch in Fransch-Vlaanderen.
De negentiende eeuw is eene eeuw van ontvoogding op staatkundig, maatschappelijk en taalkundig gebied.
In den laatsten tijd is de volkspartij krachtig opgetreden voor de verovering der rechten van den misdeelde der fortuin als burger en als mensch. Hier en elders heeft de mindere man den wetgevers het stemrecht afgedwongen; ook eischt hij verbetering van zijnen toestand in tweevoudig opzicht: minder werkuren en meer bezoldiging zijn aan de dagorde! Levensgenot is het ideaal, dat hem uit de verte toelacht. Levensgenot is de zon, in welker stralen hij zich gaarne zou koesteren.
Een soortgelijk verschijnsel biedt onze eeuw op taalkundig gebied. Wij zien gansch Europa door de volksspraken streven naar onbelemmerde, vrije ontwikkeling. Wij zien ze met de meest verspreide talen - die zich den ronkenden naam van wereldtalen toeëigenen - wedijveren om zelfstandigheid. Overal hebben de kleine naties zich taalkundig losgerukt van de banden, die hen knelden.
In Frankrijk ontstond in 1854 een bond van zeven dichters, die zich ten doel stelden het Provençaalsch te beoefenen en op te beuren. De Provençaalsche taalbeweging was geboren.
Thans telt die bond twee duizend leden met dichters van eersten rang aan 't hoofd: Mistral, Pau Areno, om er slechts een paar te noemen.
Mistral, dichter van het beroemd werk Miréio, dat in een dozijn talen werd overgezet, heeft door de uitgave van een Woordenboek eenheid in de verschillende dialecten van Zuid- | |
| |
Frankrijk gebracht. Hij mag bogen op den eeretitel van grondlegger der Provençaalsche taal.
Pau Areno bezit in zijne kunstkroon perelen als Plou e Souleio (Regen en Zonneschijn), A la Perdudo (Op Avonturen).
Andere dichters als Aubanel en Roumanille beoefenen de moederspraak, het zoetluidend Provençaalsch, en beijveren zich om ze op te tillen uit den nederigen staatvan gewestspraak, waarin zij vervallen was sedert het tijdvak der minnezangers of troubadours, tijdvak in de 12e eeuw door den graaf van Poitou Willem IX geopend en eindigende in de 14e eeuw; om ze te verheffen tot den rang van letterkundige en wetenschappelijke taal. Het aantal boekdeelen in Provençaalsch geschreven bedraagt reeds verscheidene duizenden. De meeste geestelijken zijn Francimans, d.i. verkiezen het Fransch boven het Provencaalsch. Enkelen nochtans prediken in de volkstaal. Deze leeft voort in de schouwburgen der voornaamste steden.
In Noord-Duitschland hebben Klaus Groth, Fritz Reuter en anderen meesterstukken voortgebracht in Platduitsch.
De Polakken ook strijden voor de rechten der Poolsche taal, rechten door den Duitscher en vooral door den Rus miskend. In Russisch-Polen wordt het Poolsch uit het gerecht en de openbare besturen verbannen. In de scholen mag het niet meer onderwezen worden. Zelfs wordt het spreken der volkstaal in de meeste plaatsen van Russisch-Polen streng gestraft.
Bij den Finlander is eene beweging tot stand gekomen, welke er in geslaagd is de Finsche taal als officiëele te doen erkennen.
Ook het Boheemsch is, na een langen, taaien strijd in eere hersteld.
De Vlaming is in de eerste jaren na de omwenteling van 1830 tegen zijnen verdrukker opgekomen en zal den strijd niet opgeven, vóór hij volkomen met den Waal gelijkgesteld zij.
In Transvaal en Oranje-Vrijstaat staan de Boeren tegenover den Brit, die alle middelen, zelfs eerlooze, in 't werk stelt, om het grondgebied der Boeren in te palmen. En om in dit
| |
| |
opzet te slagen pogen de Engelschen de taal der Afrikanen (zoo heeten de Boeren der Zuidafrikaansche republieken) te onderdrukken:
Want om naar eisch der kunst een moedig paard te temmen
Moet men door 't slaafsch gebit vooral zijn mond beklemmen,
zegt Jan Frans Willems in zijn gedicht Aan de Belgen.
In Fransch-Vlaanderen is het met onze taal droevig gesteld, De gouw, welke men dien naam geeft, ligt tusschen de Noordzee ten Noorden, de Belgische grens ten Oosten, de Lei ten Zuiden, de Aa ten Westen; van in de zeventiende eeuw behoort zij tot Frankrijk. Door den slag der Duinen (1658) vielen verscheidene steden in de macht van Lodewijk XIV. In 1678 werden Cassel, Rijsel, Broekburg, Hazebroek, Grevelingen, Belle, enz. voor goed aan Frankrijk afgestaan door het verdrag van Nijmegen. Vele Vlamingen verlieten hunnen geboortegrond. De werkzame, nijvere, ernstige Vlaming kon den zorgeloozen, wuften Franschman niet lijden.
Nadat Lodewijk XIV Vlaanderen had veroverd, verbood bij het gebruik van het Vlaamsch vóór de rechtbanken en in de bestuurlijke akten. En sedert dien heeft de taalverdrukking niet opgehouden. Een decreet van Napoleon den Eerste verbood het gebruik van het Vlaamsch niet alleen in ambtelijke stukken, maar zelfs in testamenten, op straf van nietigheid. De regeering van Louis-Philippe heeft onze taal uit de scholen van Fransch-Vlaanderen gebannen. Tot dan toe gebruikte men ze om het Fransch aan te leeren.
Van 1833 af werd het den onderwijzers verboden nog één woord Vlaamsch in de school te spreken. Dat alles heeft den heer Antoine, schoolopziener van Rijsel, niet belet te verklaren: wij willen het Vlaamsch niet uitroeien. Wel! wel! omdat het niet gaat, mijn beste Heer, anders ware het sinds lang gedaan. Welk is de uitslag van dien knellenden maatregel geweest? Dat, bij het verlaten der school, de jonge Vlamingen
| |
| |
van Frankrijk, van alle geestesvoedsel verstoken, noch Vlaamsch noch Fransch kennen.
Trots die 250-jarige verdrukking hebben verscheidene steden van de ‘streek, waaraan géen Vlaming zonder weemoed kan denken’ verdienstelijke mannen voortgebracht.
Te Cassel zag het licht Dathenus (Daeten was zijn echte naam), de vertaler van David's psalmen, die in Engeland, Duitschland en Holland openbare preeken hield en door zijn welsprekend woord vele zijner toehoorders tot den hervormden godsdienst deed overgaan. Hij stierf in 1590 te Elbing (Duitschland), waar hem door zijne medeburgers een praalgraf werd opgericht.
In de XVIIe eeuw leefde te Duinkerke De Swaen, die een meesterlijk gedicht: Het Leven en de dood van Christus schreef. In 1891 gaf Professor C. Looten van De Swaen een blijspel uit: De gecroonde Leersse, waar hij van getuigt, dat het uitmunt door de levendigheid der samenspraken, de treffende antwoorden, welke de personages elkander geven, en door de natuurlijkheid van den stijl. Zijn laatste en beste werk, hetwelk Jan Frans Willems zijn meesterstuk heet, is zijn treurspel: De Afstand van Keizer Karel. In zijn geleerd werk La Langue flamande en France, waaraan ik deze bijzonderheden ontleen, zegt Louis de Backer: ‘Zijn oorspronkelijk drama is ontegensprekelijk volgens de klassieke regels een der volmaakste, welke in dat tijdstip in België en Holland werden opgesteld.’
Door zijne godsdienstige gedichten en door zijne tooneelstukken bekleedt hij eene voorname plaats in onze letterkundige geschiedenis. Door zijn eenvoudigen, vloeienden, helderen stijl doet hij denken aan vader Cats.
Gedurende de achttiende eeuw hebben de rederijkers van Fransch-Vlaanderen het tooneel beoefend en in meer dan éénen wedstrijd, in Oost- of West-Vlaanderen uitgeschreven, den eersten prijs behaald. Een aantal schrijvers van minderen
| |
| |
rang, waaronder Andreas Stevens van Cassel en Modewijck van Bergen, hielden de eer hunner taal hoog door hunne schriften.
In de eerste vijf en twintig jaren onzer eeuw werden nog ettelijke historische volksliederen in Fransch-Vlaanderen gezongen, waaronder het fraaie ‘Heer Halewijn sang een liedeken.’ Dr Johan Winkler deelt in een merkwaardig artikel: Nederland in Frankrijk en Duitschland, verschenen in den Tijdspiegel (1886, IIe deel), een volksliedje mede dat er nog heden gezongen wordt:
Daer was een sneeuwit vogeltje,
Al op een steken-dorentje.
Wilt gij, Mijnheer, de bode zijn?
Mijnheer, de boô wil ik wel zijn.
Hij nam den brief in zijnen bek.
Hij vloog er mede over 't hek.
Hij vloog er mee tot zijn liefs deur:
- En slaep je, of waek je, of zijt gij dood?
- 'k En slape noch 'k en wake niet!
Ik ben getrouwd al een half jaer.
- Zijt gij getrouwd al een half jaer!
Het dochte mij wel duizend jaer.
Een aantal liedjes betrekking hebbende op de patronen of de patronessen der ambachten worden er op bepaalde dagen gezongen. In 1869 schreef E. Mouton: ‘Nog heden kan men in den omtrek van Hazebroek volksliedjes hooren zingen van eene zoo doordringende zoetheid, dat de oudheid zelve ons niets aanlokkelijker aanbiedt.’
In de tweede helft dezer eeuw bezit het Vlaamsche leven in het Noorder-departement weinig kracht. Toch hebben onze verdrukte taalbroeders hunne moederspraak nog lief. Zij zijn hun
| |
| |
verleden getrouw gebleven. Hun geest en hunne zeden, hunne spelen en liedjes zijn nog Vlaamsch. In 1861 schreef de tooneelmaatschappij van Eecke eenen prijskamp uit in dicht- en zangkunst. Onder de bekroonden waren 2 Bellenaars. En nog onlangs hebben de Vlamingen van Frankrijk bij de Regeering pogingen aangewend om in hunne taal bestuurd te worden. Ook denke men niet, dat onze moedertaal er volkomen verwaarloosd bleef. In het werk van A. en L. Leopold: Van de Schelde tot de Weichsel, komen stukken voor in de dialecten van Duinkerke, Hazebroek, Kapellebroek, Bergen, Belle, enz.
In den loop der tijden heeft onze taal in dat gedeelte van Vlaanderen - door Lodewijk XIV geroofd en door zijne opvolgers behouden - merkelijke verliezen ondergaan. In de middeleeuwen waren Atrecht, Valencijn en Rijsel Vlaamsche steden, gelijk uit ambtelijke stukken blijkt. Het Fransch woekert langzaam, doch zeker voort. De moedertaal wordt verdrongen, vooral in de steden. Te Grevelingen en te Sint-Joris wordt schier geen Vlaamsch meer gehoord. Hoe zou het anders kunnen? De taal wordt er weinig meer beoefend; zij gaat niet mede met den tijd. In de scholen van den Staat mag zij niet onderwezen worden. Daarenboven is zij sedert zeventig jaren- op een enkele uitzondering na, het klein seminarie van Hazebroek - uit de bijzondere onderwijsgestichten gebannen. Dat komt hierbij, dat de geestelijken insgelijks den moed hebben opgegeven. Die waren nochtans altoos in de bres ter verdediging van de volkstaal; die hebben geene moeite ontzien om den steeds toenemenden vooruitgang van het Fransch tegen te werken. Dat die Vlamingen gedurende zoo lang eene verdrukking steeds hunnen oorsprong getrouw bleven, schrijft de geleerde taalkamper Johan Winkler toe aan de schrijvers, die hunne werken in de moedertaal opstelden; alsook aan de geestelijken die in het Vlaamsch preekten en de kinderen in hunne moederspraak onderwezen en daardoor de moedertaal voor ondergang behoedden. De Vlaamsche priesters hebben
| |
| |
zich te allen tijde heftig verzet tegen de taalverdrukking, welke Frankrijk op zijne Vlaamschsprekende onderhoorigen uitoefent. Nog heden wordt in de kerk de catechismus in de volkstaal onderwezen, in biecht- en op predikstoel Vlaamsch gesproken. Vergeefs heeft de bisschop van Kamerijk gepoogd de Vlaamsche kinderen den Franschen catechismus op te leggen. Vergeefs hebben drie leden van den arrondissementsraad het Vlaamsch uit de kerk willen bannen. De Vlaamschgezinde raadsleden waren in meerderheid.
De. Vlamingen van Frankrijk, de mindere standen althans, blijven van de hoogere geestesontwikkeling verstoken. Het is nog hetzelfde volk van vóór eeuwen, getrouw aan den godsdienst zijner vaderen, eenvoudig in zijne levenswijze, rechtschapen in zijnen handel, met onbesproken zeden. Zij zijn nog de waarde afstammelingen van die Vlamingen bij wie het gegeven woord gelijkstond met den eed, en de eedbreuk voor de gruwelijkste beleediging gold, welke het schepsel zijnen Schepper kan aandoen.
Het is licht te begrijpen, dat zulk ellendig onderwijsstelsel geene vruchten afwerpt. Het aantal dergenen, die Vlaamsch kunnen lezen, is onbeduidend. Wel werd in 1892, te Rijsel, het Vlaamsch Kruis opgericht, dagblad voor de Vlamingen van Fransch-Vlaanderen, maar het wordt vooral gelezen door de talrijke arbeiders uit Vlaamsch-België, die in Rijsel en den omtrek in de fabrieken werken. Rijsel telt meer dan veertig duizend Vlaamschsprekende inwoners. Het Davids-Fonds heeft er eene afdeeling opgericht voor behoud en verbreiding onzer taal. Daar er in Fr.-VI. niet of weinig gelezen wordt, zal het niemand verwonderen, dat de letterkundige taal er moeilijk wordt verstaan. Te Belle, waar men het tooneel in de moedertaal beoefent, gebeurt zulks in dialect. ‘Het dialect van Fransch-Vlaanderen, zegt Vermast, heeft zeer veel overeenkomst met de gewestspraak van Veurne-Ambacht.’ Maar wat ons verwondering zou kunnen baren, is dat twee eeuwen en
| |
| |
half Fransche overheersching, uitsluitend Fransch onderricht en eene onafgebroken propaganda ten voordeele van het Fransch er niet in geslaagd zijn het Vlaamsch uit te roeien. In weerwil van de eerlooze pogingen der Fransche regeering om onze taal in 't Noorden van Frankrijk te verdelgen, leeft en bloeit zij immer voort. Nog is zij overheerschend in de arrondissementen Hazebroek en Duinkerke, alsmede in vier gemeenten van Sint-Omaars. De huidige toestand wordt door het Julinummer 1897 van het Tijdschrift van 't Willems-Fonds in deze bewoordingen opgegeven:
‘De twee arrondissementen Duinkerke en Hazebroek tellen te zamen 250,000 inwoners.
a) In 73 zuiver Vlaamsche gemeenten wonen er 90,000 inwoners.
b) In 32 mixte gemeenten (waaronder Duinkerke, Hazebroek, Belle, Bergen) wonen ongeveer 117,000 inwoners.
c) De overige 10 gemeenten zijn uitsluitend Fransch of liever Waalsch.’
Duinkerke telt 37,000 inwoners, Hazebroek 10,000, St Winox-Bergen 5,000.
In 73 gemeenten spreken de bewoners nog uitsluitend Vlaamsch in huis en op straat, in het werkhuis en op het veld; doch velen verstaan er ook Fransch.
In 1853 stichtten de heeren de Coussemaker, bekend door zijne schoone verzameling Chants populaires des Flamands de France, Louis de Backer, schrijver van La Langue flamande en France en de abt D. Carnel, die met zijne grondige studie van het dialect van Belle een gouden eerepenning won, met de heeren H. Bernaert, R. De Bertrand, P. Menebo en A. Ricour een verdedigingscomiteit: le Comité flamand. Zijne leden houden zich bezig met het opsporen van folklore, idiotismen, oudheden, volksoverleveringen en legenden. Sommige leden van het comiteit hebben de plaatselijke geschiedenis tot voorwerp hunner lievelingsstudie gemaakt; andere verzamelen
| |
| |
volksliederen, of beoefenen de aardrijkskunde of de bouwkunst. Het comiteit heeft betrekkingen aangeknoopt met de taalbroeders uit Vlaamsch-België. Tegenwoordig telt het 250 leden, die eene jaarlijksche bijdrage van 7,50 fr. betalen. Het comiteit verkreeg van minister Fortoul eene geldelijke toelage. Het wordt ondersteund door de steden Duinkerke en Hazebroek, welke samen jaarlijks tweehonderd vijftig frank hulpgeld geven. In 1855 gaf de maatschappij een bundeltje Lettervruchten der Vlamingen van Frankrijk uit. Er komen stukken in voor van Michiel De Swaen, A. Stevens, Baey en anderen. Eere aan die wakkere mannen, die medewerken tot verheffing onzer taalgenooten uit Fransch-Vlaanderen! Hun edel streven vindt weerklank in de harten van hun volk.
Het volgende jaar liet de heer Bocave eene kaart van het Vlaamsch en het Fransch in het Noorden van Frankrijk verschijnen. Een oogslag op die kaart leert ons, dat in al de gemeenten van het arrondissement Duinkerke, behalve te Grevelingen en Sint-Joris, de Vlaamsche taal nog heerscht. Gansch het arrondissement Hazebroek was voorheen uitsluitend Vlaamsch. Thans is onze taal er uitgeroeid in de volgende gemeenten: Aveskerke, Lagorgue, Merreghem, Nieppe, Nieuw Berquin, Steegers, Steenwerk en Thiennes.
In zitting van 30 September 1897 heeft het comiteit besloten eenen volksalmanak uit te geven. Of hij reeds verschenen is? Ik zou 't niet kunnen bevestigen. In Rijsel werd in 1885 een Vlaamsche almanak van het Noorden uitgegeven. In 1884 verscheen te Belle een tijdschrift tot behoud der moedertaal: Ons oud Vlaamsch. De leden van het comiteit wenden zich tot de uitgevers van nieuwsbladen, inzonderheid van 't Croix du Nord om er Vlaamsche artikeltjes te doen in opnemen. Het comiteit is echter niet bij machte om de moedertaal op te beuren in dat gedeelte van Vlaanderen, hetwelk ons door het recht van den sterkste werd ontweldigd.
| |
| |
Met Johan Winkler vragen wij: ‘Flandria irredenta! wanneer breekt de dag aan, waarop uw edel volk, in lijden en strijden zoo hard beproefd, weêr zich zelf zal toebehooren? Wanneer komt de held - en wie zal dat zijn? - die de mannen van den verlaten broederstam van Fransch-Vlaanderen weer zal hereenigen met hunne volle broeders in West- en Zeeusch-Vlaanderen, - weer met eere zal t'huis brengen in het Nederduitsche, in het groote aldietsche huisgezin?’
Er moet eene groote poging gedaan worden om onze taal in Fransch-Vlaanderen te redden. Iedere soldaat van het leger der Flamiganten moet naar middelen zoeken, welke kunnen strekken om de taal onzer diep vernederde en verdrukte broeders uit Frankrijk voor ondergang te behoeden. Hoe dat beschavingswerk dient aangevangen te worden, zegt ons het Juninummer 1897 van Neerlandia:
‘Een eenvoudig opgesteld weekblad, kleine volksbibliotheken met eene soort kinderlectuur, bevattelijke volksvoordrachten door sprekers gehouden, die met de zeden, het geloof en de gedachten dier verachterde, doch door en door sympathieke Vlamingen goed zouden vertrouwd zijn, ziedaar wat er allereerst zou te beproeven zijn.’ Eene verzameling van eenvoudige liederen, waarin de liefde tot den Dietschen stam eene groote rol speelt, kan ook niet anders dan heilzaam werken.
A. Henot.
|
|