| |
| |
| |
Bremen, Hamburg, Lubeck. Reisherinnering.
‘Naar Oostland willen wij rijden,
Naar Oostland willen wij mee!’
Aldus zongen onze voorouders veel eeuwen geleden, en de echo van hun reislied heeft door mijne ziel weergalmd, jaren lang, als een tooverzang, die mij derwaarts lokte, en waaraan ik eindelijk niet meer weerstaan kon.
Ik heb ze dan bezocht, de drie vrije Hanzesteden, die ons immer zullen herinneren het voorheen zoo beroemd en machtig handelsverbond, waarvan zij de laatst overgebleven leden waren.
Ik had ze mij veel ouder voorgesteld, maar Hamburg is totaal modern, terwijl er te Bremen en te Lubeck niet meer uit vroeger tijden bewaard is gebleven dan in Antwerpen en Gent. Langs een anderen kant vond ik te Hamburg oneindig grooter weelde en pracht, in de twee overige steden daarenboven veel meer leven en drukte dan ik verwacht had.
De inkom van Bremen, zoomin als de aanblik der stad van op eene der bruggen over de Weser, doet aan eene handelsplaats denken, doch iedereen weet, dat de schepen te Bremerhaven liggen, dat is: 62 Km. dichter bij de zee.
Het station prijkt te midden van een fraai nieuw kwartier, en eer men de Markt bereikt, het middenpunt der stad, krijgt men niets te zien dan woelige moderne winkelstraten. Maar die Markt voert u dan eensklaps, zonder overgang, naar de oudheid terug!
| |
| |
't Is al een eigenaardig plein, dat een indruk maakt van grootheid en macht. Langs den éenen kant hebt ge den hoogen slanken renaissance-gevel van 't stadhuis met zijne talrijke vorstenbeelden en zijn sierlijken zuilengang; schuins tegenover de gothische beurs; langs de andere zijde het oude gildehuis der kooplieden, de zoogenaamde Schütting, onlangs zeer traai hersteld; verder eene heele rij frisch opgeknapte huizen uit de XVle eeuw. En wat de schilderachtigheid dezer plaats de kroon opzet, bij een lichten omdraai vertoont zich de reuzenmassa van den Dom, wiens twee hooge torenspitsen zich verheffen tot in de wolken.
In 't midden staat een zeer groot beeld van Roeland, den beroemden held uit Karel den Grootes tijd, plomp uit zandsteen gehouwen en dagteekenend van 1404. Hij dient overal in Noord-Duitschland tot symbool der gemeentelijke vrijheden. Op zijn schild leest men in randschrift: ‘Vryheit do ik ju openbar, de Karl und mennich Vorst vorwar desser Stede ghegheven hat, des danket Gode is min Radt’.
De bijzonderste zalen van 't stadhuis komen uit op eene buitengewoon ruime voorhalle, aan wier zoldering eene gansche verzameling modellen van oude Bremer oorlogschepen hangt!
De ‘Rathskeller’ is befaamd, zoowel bij de letterkundigen als bij de wijnproevers. Hier dichtte Wilhelm Hauff zijne Fantazieën, en hier komt inwoner en vreemdeling zijn glaasje lekkeren most slurpen. Ik geloof vast, dat het de eigenaardigste dergelijke kelder van heel Duitschland is, en hoewel er twee honderd lekkerbekken gemakkelijk plaats kunnen vinden, wordt er 's Zondags avonds gevochten voor een vernepen hoekje aan eene tafel. En geen bezoeker, of hij werkt driftig met vork en mes! Van tijd tot tijd komt een der Kellners met sleutels rammelen, de nieuwsgierigen plechtig aankondigend, dat hij hen in de verschillende bergplaatsen voor den wijn zal rondvoeren. Op éen twee drie vormt zich dan eene
| |
| |
karavaan dames en heeren, die eten en drinken eene poos laten staan, om dit vreemd ontdekkingstochtje te ondernemen. Ik liet me niet pramen. En toen ik nadien terug op mijn stoel zat, genoot ik mijn fleschje geurigen Rijn veel rustiger dan voorheen, want nu had ik met eigen oogen gezien, dat de voorraad toereikend is, om ook de verste nageslachten te bewaren voor dorst en droge kelen.
Om museums is het te Bremen niet te doen. De verzameling schilderijen en beeldhouwwerk in de Kunsthalle is modern en tamelijk onbeduidend, en het museum voor natuur- en volkenkunde en handelswelenschap, hoewel veel belangwekkender, is toch ook geenszins de reis waard.
Niettemin slijt men er recht aangenaam een paar dagen, al ware het enkel met door de gezellige, bochtige hoofdstraten te slenteren, waar nog zoo talrijke smaakvolle spitsgeveltjes van oude huizen in renaissance den Vlaamschen toerist vriendelijk toelachen als goede bekenden. Immers, in al onze steden treft men zoodanige insgelijks aan.
Doch Bremen heeft bovendien zijne heerlijke wandelingen op de vroegere wallen, benevens een prachtig park van 136 hectaren oppervlakte, druk bezocht en voortreffelijk ingericht. Men vindt er een klein meer met zwanen en roeibootjes, een grasplein voor lawn-tennis, en drie uitmuntende restauraties.
Op twee uren ongeveer rijdt de sneltrein u naar Hamburg, de geduchte mededingster van Antwerpen op het vasteland van Europa.
Pas was ik daar in een hotel afgestapt, of ik kocht bij den portier voor drie Mark een biljet, om, in gezelschap van andere vreemdelingen, per rijtuig en boot een tocht van vier uren te doen langs de straten en dokken der reusachtige handelsstad, die tegenwoordig 670,000 inwoners telt.
Zoo 'n toer is driemaal de vracht waard!
Maar zie! Hij leerde mij, dat de Scheldestad in alle opzichten voor hare zuster aan de Elbe moet onderkloppen.
| |
| |
De stad Hamburg is bijna zoo schoon als Brussel, terwijl de haven die van Antwerpen overtreft in uitgestrektheid en levendigheid van verkeer.
Ik was echter niet hoofdzakelijk hiereen gekomen om schepen te zien. De stad wou ik kennen, en die is mij sterk meegevallen.
Zij ziet er rijk en prachtig, welvarend en vroolijk uit. Het schoonste gedeelte ligt besloten tusschen de Elbe en de in mooie wandelwegen omgeschapen oude wallen. Die kern bevat de merkwaardigste monumenten, een kwartier, doorsneden met vaarten en vlieten - zoo net een brok van Amsterdam - en het juweel van Hamburg: de Binnenalster. Dit is de naam van een klein meer, 1750 meters in omtrek, midden in de stad gelegen, en omzoomd door de voornaamste, met boomem beplante straten. In een paviljoen met café geniet men den heerlijksten aanblik van dien reuzenplas, waar allerlei bootjes op varen en blanke zwanen zich in spiegelen. In de buurt en de naaste omgeving, woelig en druk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, komt de elegante wereld ‘spanseeren’, want hier treft men de fijne hotels en koffiehuizen, de schitterendste winkels en grootste magazijnen aan.
De Binnenalster wordt noordoostelijk begrensd door de Lombardsbrug, met fraai plantsoen bewassen, vanwaar men op een tweede meer staart, de Buitenalster, oneindig uitgestrekter dan het ander, en omzoomd met groene dreven, prachtige villa's en parken. De trambootjes, die het in alle richtingen doorkruisen, missen comfort, doċh kunnen het genot niet verminderen van een uitstapje naar het Vaarhuis van Uhlenhorst - druk bezocht restaurant en hotel - een heerlijk watertochtje, dat men kan verbinden met eene wandeling te voet langsheen de bekoorlijke oevers van dien reuzenvijver, welken men de Hamburgers mag benijden.
Het nieuwste en schoonste gebouw van de bloeiende Hanzestad is het Raadhuis, opgericht tusschen de jaren 1886-1897
| |
| |
in den bevalligen stijl der Duitsche Wedergeboorte, en rijk versierd met beelden en bouwkundige ornamenten. Uit den machtigen voorgevel schiet een toren op van 112 meters hoogte. De koer is merkwaardig fraai, de kelder een juweel als aanblik en puike inrichting, maar vooral de zalen vertoonen eene weelde en pracht, die evenzeer van goeden smaak als van fabelachtigen rijkdom spreken.
Onder de talrijke kerken verdienen er twee de belangstelling der reizigers, namelijk de Sint-Michielskerk en die van Sint-Niklaas. De eerste bezoekt men voor de eigenaardigheid van het inwendige, een enkele overgroote beuk zonder zuilen, waarin ruimte is voor 4000 menschen. De andere, opgericht ter plaats waar, vóor den schrikkelijken brand van 1842, een oude tempel stond, mag tusschen de godsdienstige gebouwen van Duitschland in gothischen stijl geroemd worden als een der schoonste. De slanke toren, een kantwerk in steen, verheft zijne spits tot 147 meters en bergt een uitmuntend klokkenspel.
Hamburg bezit een museum voor Natuurkunde, een voor Kunstnijverheid, en, onder den naam van ‘Kunsthalle,’ ook een voor de schoone kunsten. De verzameling is hier niet heel rijk en bestaat grootendeels uit moderne schilderijen, o.a. Hans Mackarts groot tafereel: ‘Intocht van Karel V te Antwerpen.’ Ook de Planten- en zeker de Dierentuin, verdienen een bezoek.
Wie geen vreemdeling is in den weelderig bloeienden gaard der Duitsche letteren, weet, dat Hamburg zich op dit gebied onverwelkbare lauweren heeft verworven. Klopstock, de heldenzanger van den ‘Messias’, woonde hier twintig jaar (1774-1803) en ligt begraven te Ottensen, hetwelk vroeger een stadje was en thans een kwartier uitmaakt van Altona, dat zelf, hoewel een eigen bestaan voerend en 156,000 inwoners tellende, toch voor 't oog met Hamburg is samengegroeid tot eene volksophooping van 826,000 hoofden.
| |
| |
De edele en geniale Lessing, de groote dramatische dichter, tevens de grondlegger der Duitsche critiek, kwam hier in 1767, geroepen en uitverkoren als leider en advocaat van het pas gestichte Nationaal Tooneel. De zaak ging te niet bij gebrek aan ondersteuning, wijl de Duitschers toen nog te zeer onder Franschen invloed stonden. Lessing gaf verslag over de 52 eerste voorstellingen, en zijne hoogst merkwaardige artikels, later verzameld uitgegeven onder den titel ‘Hamburger Dramaturgie’, worden nog immer beschouwd, men weet het, als een standaardwerk van letterkundige critiek, een vade-mecum voor den Duitschen tooneelschrijver en -speler. Het beeld van dien koenen strijder en rijkbegaafden theaterdichter versiert de Ganzenmarkt, een der fraaiste pleinen van Hamburg. In deze stad stierf, ten jare 1815, de gemoedelijke Matthias Claudius, tijdens zijn leven beter gekend onder den naam van Asmus. Hij woonde lang te Wandsbeck, eene kleine stad langs de baan op Lübeck, vijf kilometers van Hamburg, en gaf daar een tijdschrift uit, den populairen ‘Wandsbecker Bote’, waarin hij zijne dichtjes en verhalen plaatste. Heinrich Heine...
Doch genoeg! Ik wil over dit onderwerp niet langer uitweiden. Het meegedeelde kan volstaan om ons te herinneren, dat te midden der ontzaglijke handelsdrukte de Musen geenszins vergeten worden. Het melodieus gekweel der godentelgen biedt eene welkome verpoozing aan voor het prozaïsche beursrumoer.
Wie te Hamburg verwijlt, mag niet verwaarloozen, met een plezierboot op de Elbe naar Blankenese te varen, een onvergetelijk tochtje van een uur. Naarmate men zich van de stad verwijdert, rijst de noordelijke oever van den breeden stroom, en als men eindelijk bij het uiterst schilderachtig gelegen visschersdorp aanlandt, waant men af te stappen te Königswinter aan den Rijn, zóo hoog zien er de heuvelen uit. Iedereen klimt op naar de kruin van den Süllberg, 76 meters boven den waterspiegel, waar zich een fijne restaurant met een kijktoren
| |
| |
bevindt. Getroost men zich de moeite, de honderd trappen te bestijgen naar het vrij en open terras boven, dan krijgt men rijkelijk zijne belooning in den aanblik van een panorama zóo verrassend heerlijk, dat men plotseling verbluft staat, omdat niemand zich te dezer plaats aan zulk weergaloos natuurgezicht verwacht. Langs het Zuiden: de schitterende Elbe, wijd als een meer, met overal schepen in 't verschiet, en daarachter een eindeloos vlakland; ten Noorden: heinde en ver niets dan groene heuvels en bergen, zacht glooiende hoogten afwisselend met bekoorlijke dalen, grillig bezaaid met prachtige villa's, kortom - een tooverachtig schoon tafereel!
Thans naar Lubeck, eertijds aan de spits van het Hanzeverbond, tegenwoordig de minst beduidende van de drie Hanzesteden, hoewel zij toch nog 75,000 inwoners telt.
Maar vriendelijkheid en gezelligheid lachen u hier toe, reeds bij 't uittreden van 't station. Zie! daar schuins vóor u rijst het ‘Holstenthor’ op, eene reusachtige vestingpoort uit de Middeleeuwen, onlangs met zorg hersteld. Dit eerbiedwekkend erfdeel der voorvaderen is een tamelijk zwaar monument in baksteen, eer eigenaardig dan schoon, met twee hooge puntige torens op de hoeken, en drie kleine tusschen beide in. Het geeft den bezoeker een voorsmaakje van hetgeen hij verder in de stad zal ontmoeten.
Wanneer men nu over de Holstenbrug stapt, merkt men seffens aan de enkele kleine schepen, welke daar liggen, tevens aan de armzalige pakhuizen langs de kaai, dat de vroeger zoo bloeiende handel slechts eene weemoedige herinnering meer is. De trambaan volgend, komt men spoedig op de Markt uit, eene vierkante plaats zoo fraai en schilderachtig als nergens anders.
Bijna alwat men hier aanschouwt: raadhuis, Mariakerk, post, woningen van particulieren, alles werd uit baksteen gebouwd, met blinkend, afwisselend bruin en zwart, glazuur overtogen, wat een zonderlingen aanblik oplevert voor reizi- | |
| |
gers uit het Zuiden, die zulk materieel voor den eersten keer ontmoeten.
Het zeer merkwaardige raadhuis in gothischen stijl, voltooid in 1442, bestaat uit twee vleugels, volgens een rechten hoek met elkaar verbonden. Het eerste verdiep wordt door eene zuilengalerij gedragen. Langs de marktzijde voegde men lang naderhand aan een der vleugels eene sierlijke voorhalle toe in renaissance, terwijl de achterzijde van den anderen vleugel, in de Breitestrasse, een zeer bevalligen buitentrap ontving in denzelfden bouwtrant. Het gedeelte van den gevel, dat naar de kerk gekeerd is, prijkt bovendien met onvergankelijke muurschilderingen.
Het inwendige, buitengewoon rijk en smaakvol, zou ook het gemeentehuis eener veel grootere stad tot eer verstrekken. De trapzaal en de zaal der Burgerschap werden o.a. opgesmukt met uitmuntende fresken van Georg Koch, voorstellend verschillende tooneelen uit de geschiedenis van Lubeck. De zoogenaamde ‘Kriegsstube’, welke tot vergaderzaal dient van allerhande vreedzame besturen, heeft een prachtig portaal, eene niet minder artistieke schouw, en daarenboven eene wandbekleeding in hout, op bewonderenswaardige wijze besneden en ingelegd.
De Post, eveneens gothisch, dient de Markt tot een wezenlijk sieraad; zoo ook eenige fraaie trapgeveltjes. In 't midden der gezellige plaats pronkt eene hooge moderne fontein, gedecoreerd met vier vorstenbeelden, en verder staat daar ook nog - weergaloos overblijfsel uit de XVe eeuw! - een klein gothisch huisken, de Kaak geheeten, een naam, die ook te onzent nog voortleeft in de uitdrukking: ‘Aan de kaak stellen’.
De Mariakerk, dagteekenend van 1310, draagt twee torens van 125 meters hoogte. Buiten is er niet veel aan te zien, doch het binnengebouw maakt een indruk van grootheid en pracht. Oude gekleurde glasramen, smaakvol snijwerk in
| |
| |
hout, een allerliefst sacramentshuisje en een monumentaal uurwerk, ook eenige goede schilderijen en beelden, verdienen de belangstelling der bezoekers. Elk halfuur speelt de beiaard, en meermaals in de week worden de muziekliefhebbers kosteloos vergast op een orgelconcert, uitgevoerd volgens een programma, hetwelk men zich tegen eene geringe fooi kan aanschaffen.
Maar Lubecks merkwaardigheden houden geenszins op aan de Markt!
Wanneer men de zuilenrij doorschrijdt, bevindt men zich in de Breitestrasse, die te zamen met hare verlenging ten Noorden en ten Zuiden de hartader van de stad uitmaakt. Hier zijn de winkels, de beweging, het leven; hier of in den omtrek begroet men de koffie-, bier- en wijnhuizen... en de toeristen.
Het flaneeren geschiedt er rustig en aangenaam te midden van een plezierig rumoer en kalme drukte.
Opwandelend langs den éenen kant der straat, ontmoet men vooreerst het Huis der Kooplieden, waar de kenners het te recht befaamde ‘Fredenhagensche vertrek’ komen bewonderen, zijnde eene kamer met een zeer hoog beschot in hout van allerlei soort en toon, rijk besneden en bebeeldhouwd, met sieraden in albast. Het is een overheerlijk gewrocht, reeds meer dan driehonderd jaar oud, maar door den tijd gespaard, in Duitschland alle dergelijke scheppingen van de Renaissance overtreffend, een schitterend getuigenis van het genie en den edelen kunstzin van de mannen der groote, heldhaftige XVle eeuw.
Hebt ge dorst naar een lekker glas Munchener?
Eenige schreden verder ligt de oudste herberg van Lubeck, een zeer antiek huis met een trapgeveltje vol gaten, niet mooi, doch vreemd. Boven de deur prijkt een verguld scheepje, het zinnebeeld van 't schippersgild, dat hier vroeger gevestigd was. De gelagkamer ziet er recht oudvaderlijk uit, gestoffeerd als zij is met meubelen, lusters, bijbelsche schilderijen, model- | |
| |
len van zeebooten en verschillende andere voorwerpen, alles uit vroeger tijd. In zoo'n midden voelt de Vlaming zich echter dadelijk thuis, en hij drinkt er met behagen een lekkeren kelk Rijnwijn of een koel kruikje bier.
Buiten komende, betreedt men het fraaie Geibelplein, versierd met het beeld van den ietwat sentimenteelen, doch beminnenlijken en begaafden dichter, een kind van Lubeck.
Hij zong doorgaans frisch uit het hart, en zoo menig zijner liederen tintelt van diep gevoel.
Herinnert de lezer zich-misschien de heerlijke elegie:
O wär' es blos der Wange Pracht,
Die mit den Jahren flieht!
Doch das ist's, was mich traurig macht,
Das auch das Herz verblüht.
Of die andere:
Wenn sich zwei Herzen scheiden,
Die sich dereinst geliebt,
Das ist ein grosses Leiden,
Wie's gröss'res nimmer gibt.
De volgende opwekkende regels zijn insgelijks van hem:
Und dräut der Winter noch so sehr
Und streut er Eis und Schnee umher,
Es muss doch Frühling werden.
Wederom een eindje verder vertoont zich eene hooge vestingpoort van 1444, in baksteen, nogal fraai, en uitstekend bewaard.
Keeren wij nu op onze stappen terug, om de lange baan in tegenovergestelde richting ten einde te kuieren, dan bereiken we na een half uurtje de eerbiedwaardige Domkerk, een log gebouw in rooden steen met hooge torens. Zij werd in 1173 in Romaanschen stijl begonnen, en voltooid ongeveer twee eeuwen later in gothischen. Eene schoone voorhalle en een
| |
| |
decoratief portaal steken gunstig af op het meer dan eenvoudig uiterlijke. De tempel werd binnen en buiten onlangs vernieuwd. Het inwendige verdient een bezoek, al ware het slechts voor de beroemde altaartafel van Hans Memling, een veelluik, dat hoofdzakelijk de Passie van ons Heer voorstelt, en om de prachtige kleur tot zijne meesterstukken gerekend wordt.
Vlak nevens de kerk werd in 1892 een grootsch museum opgericht, ook in baksteen en gothiek. De verzameling bevat meest plaatselijke oudheden, verder voorwerpen van kunstnijverheid en eenige schilderijen. Zeer beduidende dingen treft men er niet aan.
De omgeving lokt uit tot wandelen, maar - hier komt een hond met een langen snuit en...
Frans Van Cuyck.
October 1899.
|
|