Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 5
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 193]
| |
China.Geschiedkundige oorkonden geven het bewijs, dat het uitgestrekte keizerrijk China reeds bestond 2.200 jaren vóor J.-C.; maar het was slechts omtrent het jaar 1280 onzer tijdrekening, dat de eerste Europeaan, Marco Polo genaamd, in dit land drong. Nà hem bezochten nog vele andere reizigers deze streken; maar de inlichtingen, die in hunne beschrijvingen voorkomen, zijn zoo duister en zoo onvolledig, dat zij weinig licht hebben geworpen op het Hemelsche rijk. Van de XVIIe eeuw af echter doorkruisten missionarissen China om de Christelijke leer te verspreiden. In hunne schriften, die door de geleerden zeer gewaardeerd worden uit een aardrijkskundig oogpunt, gaven zij zeer veel bijzonderheden; ook mogen wij verklaren, dat zij het geheimzinnige rijk geopend hebben voor de overige werelddeelen. China, zoo geheeten naar den naam van een zijner vorige keizers, Tsin, beslaat ongeveer het vierde gedeelte der totale oppervlakte van het Aziatische vasteland, n.l. 12 millioen vierkante kilometer, en heeft eene bevolking van ongeveer 410 millioen zielen. Het is samengesteld uit verscheidene landen: het eigenlijke China, Mantsjoerije, Mongolië, Tibet, Dzoengarije en Turkestan, die elk een afzonderlijke regeering hebben, eene verdeeling, die het gezag verzwakt in de handen van het opperbestuur, dat te Pekin zetelt, en eene der oorzaken is der machteloosheid van het gele rijk. Het is natuurlijk, dat een zoo uitgestrekt land veel verscheidenheid oplevert in het opzicht van grondgesteldheid, alsook van klimaat en, bijgevolg, van natuurlijke voortbrengselen. Uitgestrekte hoogvlakten worden er aangetroffen, zooals | |
[pagina 194]
| |
Tibet; onmetelijke pleinen, zooals de woestijn Gobi; hooge bergketens, die hunne toppen tot in de wolken verheffen, lage velden, die bespoeld worden door belangrijke stroomen en breede kanalen en in ware tuinen herschapen zijn. De Sakhalin (zwarte rivier), de Peï-Ho (witte rivier), de Hoang-Ho (gele rivier) kunnen wedijveren met de belangrijkste wateren der wereld. Het keizerskanaal, dat aangelegd werd in de 13e eeuw om de overstroomingen van den Hoang-Ho te beletten, heeft een lengte van 1100 kilometer. In het noordelijk gedeelte zijn de zomers niet lang, maar zeer heet, alhoewel de warmte getemperd wordt door overvloedige regens. Soms stijgt het kwik tot + 35°, maar daalt in den winter tot - 4°; het laatste jaargetijde duurt ongeveer vier maanden. In het zuiden wisselen het droog en het nat jaargetijde gedurig af; nog in andere gedeelten volgen lente, zomer, herfst en winter regelmatig elkaar op. Weinige landen zijn zoo vruchtbaar als China; de plantengroei is er merkwaardig, zoodat de landbouw er ook de voornaamste nijverheid vormt, hoewel de werktuigen er nog zeer onvolmaakt zijn en soms dagteekenen van vóór duizenden jaren. Niettemin beseffen de inwoners het nut der meststoffen en der besproeiingen. De noordelijke provinciën leveren koorn, rogge, haver, gerst, aardappelen en erwten op; de middelstreken palm-, ceder- en pijnboomen alsook moerbeziëboomen, zeer nuttig voor de zijdeteelt; het zuiden, specerijplanten, zooals kaneel en andere cassiasoorten, kokosboomen, bamboes en suikerriet. In de meeste provinciën zijn de wilde dieren verdwenen, en slechts in het zuiden worden nog olifanten, rhinocerossen, tijgers, panters en luipaarden gevonden. De vooruitgang op nijverheidsgebied is zeer gering in China, want de bevolking heeft een waren schrik van nieuwe uitvindingen. Hoewel de bodem een grooten schat van delfstoffen | |
[pagina 195]
| |
oplevert, is het mijnwezen er zeer weinig ontwikkeld. Kolen, ijzer, zink, zilver en tin zijn er in overvloed, benevens eene zeer gezochte porseleinaarde, marmer, aluin en zout. Goud en kostbare gesteenten, zooals robijnen, saffieren, topazen enz. worden er eveneens gevonden. Is het niet te bejammeren, dat al deze rijkdomen ter beschikking liggen van een volk, vervuld met vooroordeelen, doordrongen van kinderachtige overleveringen, weerbarstig aan den minsten vooruitgang? Nochtans zijn de Chineezen werkzaam en bezitten veel ondernemingsgeest; zij zijn schrander, behendig en bijzonderlijk zeer matig. Het gele gevaar berust zelfs in deze eigenschappen. Dit gevaar bestaat hierin, dat de zonen van het Hemelsche rijk uitwijken, in de verschillende nijverheidstakken binnendringen, arbeiden tegen een bespottelijke vergoeding en aldus de loonen doen dalen. Immers, zij voeden zich bijna uitsluitend met rijst en vergenoegen zich, voor alle weelde, met een kopje thee en eene pijp opium, terwijl de andere werklieden een kloek maal noodig hebben en gaarne een glas wijn, bier of jenever drinken. In Amerika, langs de kusten van den grooten Oceaan, het eerste uitwijkingsoord van den Chinees, wordt hij dan ook verfoeid. Vroeger werd hij er met open armen ontvangen, omdat hij zoo dienstvaardig was, en voor een nietig loon het werk der meiden verrichtte, want de vrouwen waren te dien tijde (vóór twintig jaren) in gering getal in Californie. Maar Cheap John (de goedkoope Jan), zooals men hem daar heette, werd achtereenvolgens boodschapper, schoenmaker, kok, enz. en dus een erge mededinger voor de anderen, die het hem dan ook lieten gevoelen op vrij onzachte wijze. Daardoor is de landverhuizing der Chineezen naar de andere werelddeelen min of meer gestremd geworden, en behalve Amerika, Australië en Java, bezitten weinige landen groepen Chineesche werklieden. Sommige lieden zijn dan nog verwonderd, dat de volgelingen van Confucius vijandschap betoonen jegens vreemdelingen! | |
[pagina 196]
| |
De Chineezen zijn goed gevormd, maar bewonderen de zwaarlijvigheid en houden erg van kleine voeten. Zoo verre wordt dit zoogenaamd schoonheidsgevoel gedreven, dat de mannen hunne vrouwen gebrekkelijk maken door hare voeten te omsluiten in banden om het groeien te beletten. Deze geelhuiden, hoewel niet haatdragend, zijn wreed in hunne woede en dan vallen dikwijls de vreemdelingen als slachtoffers. Wij willen enkel als bewijs de ijselijke folteringen aanhalen, die de missionaris Perboyre onderging in 1839. De duimen en de voeten te zamen gebonden, werd de ongelukkige aan eenen balk opgehangen; 's avonds werd hij in een stinkend gevangenhok geworpen, waar men zijne voeten in den muur vastschroefde. Eenige dagen nadien, toen hij uit dien toestand verlost werd, viel een voet, door verrotting, af, en een zijner vingers was verdroogd. Alsdan verscheen hij voor den onder-Koning en deze liet hem met de handen aan een kruis binden en liet hem daaraan gedurende een ganschen dag en deed, met een gloeiende punt, op zijn voorhoofd griffelen: Verspreider eener afschuwelijke leer. Daarna deed hij hem ophalen met koorden en katrollen, en liet hem dan eensklaps nederstorten, zoodat de toeschouwers de beenderen hoorden kraken, en de ledematen ontwricht werden. Eindelijk liet hij hem zóoveel slagen toedienen, dat de vleeschklompen van het lijf hingen en de kleederen aan het bebloede lichaam kleefden, hetwelk onkennelijk geworden was. Deze en soortgelijke gruweldaden ontstelden hevig de Westersche mogendheden, die hunne misnoegdheid lieten kennen aan de regeering van Peking en met wederwraak dreigden, zoodat het Chineesch bestuur het raadzaam oordeelde deze afschuwelijke feiten niet meer openlijk goed te keuren. Daarom echter verdween de vijandschap niet, waarmede het gele ras vervuld is tegen de barbaren van het | |
[pagina 197]
| |
westen; zij nam integendeel toe, naarmate de Europeesche invloed zich meer en meer liet gevoelen. Inderdaad, ondanks al de pogingen door Chineesche gouvernementen aangewend om den vreemdeling buiten te houden, konden zij hun doel niet bereiken, en waren niet alleen verplicht eene menigte havens vrij te laten, maar moesten daarenboven uitgestrekte gedeelten grond afstaan, waar de Europeesche landen hunne vlag plantten en steden bouwden. De macht der Europeanen heeft zich bijzonderlijk veropenbaard door den Opium-oorlog in 1840, door de inname van Peking door de verbonden Engelsche en Fransche troepen in 1860, en niet het minst door het dempen van den opstand der Taï-Pings in 1864. Bij deze belangrijke gebeurtenissen willen wij eenige oogenblikken stilstaan, omdat zij een onberekenbaren invloed hebben uitgeoefend op de betrekkingen tusschen het Oosten en de Westerlanden. De Chineesche regeering had strenge bevelen uitgevaardigd tegen den invoer en het gebruik van opium in het rijk. De Engelsche handelaars stoorden zich echter niet aan deze decreten en gingen voort de verboden koopwaren binnen te smokkelen. Om een einde aan dien toestand te maken, besloot het bestuur al den opium-voorraad aan te slaan en vernietigde 20,000 kisten, cene waarde vertegenwoordigende van 4 millioen L. Dit bracht verwikkelingen teweeg tusschen Groot-Britanje en het Hemelsche rijk, zoodat de Engelsche vloot in Juni 1840 verscheidene Chineesche steden blokkeerde en veroverde. Een verdrag werd gesloten, maar de bepalingen werden door China niet geëerbiedigd, en de vijandelijkheden namen opnieuw een aanvang. Het keizerrijk bracht een leger te been van 50,000 man, dat echter op de vlucht gedreven werd door 2,500 man Britsche troepen. Wederom werd de vrede gesloten, maar nogmaals verbroken ter oorzake van het niet naleven der verdragen door China. Nu besloot Engeland krachtdadig | |
[pagina 198]
| |
op te treden. Eene vloot, bestaande uit vier en dertig vaartuigen, bombardeerde de eene belangrijke stad na de andere, bracht de bezettingen tot machteloosheid en maakte zich meester van de versterkingen. Daarna stelde Groot-Britanje zijne voorwaarden en, na tien dagen onderhandeling, werd vastgesteld dat, behalve de haven van Canton, die van Amoy, Foe-Tsjeoe, Ming-Po en Chang Haï zouden geopend worden voor de Engelschen. Hong-Kong zou hun afgestaan worden en het bedrag der rechten door hen geregeld; consuls zouden worden benoemd in de vijf geopende havens en eene som van 21 millioen dollars zou worden uilbetaald als schadevergoeding. Zoo was China voor de eerste maal gedwongen een Christelijken Staat als zijn gelijke te erkennen. Een nog meer onbeduidend feit gaf aanleiding tot den Engelsch-Franschen oorlog. Een Chineesch schip, dat onder Engelsche vlag voer, werd door het Chineesch bestuur in beslag genomen, onder voorwendsel, dat de bemanning als eene bende roovers beschouwd werd. De Engelsche consul eischte de invrijheidstelling der gevangenen; weigering van de andere zijde, diplomatische moeielijkheden en beschieting van Canton door de Engelsche vloot. De onder-koning van Canton liet al de Europeanen vogelvrij verklaren, trots het verzet van den Franschen gezant. Zoo werden Engeland en Frankrijk bondgenooten. Canton, ondanks de sterke bezetting van 30,000 man soldadaten en 2,000 man keurtroepen, werd ingenomen door een leger van 5,000 man. De overwinnaars zonden naar Peking hunne eischen: veiligheid voor het internationaal verkeer en toelating om consuls te hebben in de hoofdstad. Als gevolg aan een ontwijkend antwoord drongen de bondgenooten door tot aan Tien-Tsin, de eigenlijke haven van Peking, en zouden deze plaats beschoten hebben, hadde het hof niet toegegeven. Maar wederom werd het verdrag door de Chineesche regeering geschonden, want zij verwees de gezan- | |
[pagina 199]
| |
ten naar Chang-Haï. Daarop volgde eene nieuwe ontscheping van 25.000 man Engelsche en Fransche troepen, die zich meester maakten van Peking in 1860. Om de Chineesche regeering te straffen voor de mishandelingen, welke zij gevangen soldaten had laten ondergaan, werd het zomerpaleis der keizers ‘De parel des Rijks’ vol kostbare voorwerpen en historische stukken in brand gestoken en vernietigd. Intusschen verspreidde eene geheime sekte, de Taï-Pings, angst en schrik in sommige provinciën. Zij wilden het regeerend stamhuis nederwerpen en vervangen door dat van een hunner hoofdmannen. Verscheidene steden waren reeds in handen gevallen der muiters, want de keizerlijke troepen waren machteloos om den opstand te dempen. Zelfs was Ming-Po reeds bezet en het middelpunt van den Europeesch-Chineeschen handel, Chang-Haï, werd ernstig bedreigd. Dan trokken de mogendheden zich de zaak aan, zij plaatsten de Chineesche legers onder het bevel van Europeesche officieren en slaagden er in de Taï-Pings letterlijk uit te roeien. Sedert dien breidde de Europeesche invloed zich gedurig uit en het getal vreemdelingen, dat 3.607 personen bedroeg in 1876, beloopt heden 13.421, verdeeld al volgt: 5.148 Engelschen, 2.056 Amerikanen, 1.694 Japaneezen, 920 Franschen, 1.043 Duitschers, 1.082 Portugeezen, 395 Spanjaards en 200 Skandinaven benevens een honderdtal Belgen en een aantal Hollanders. Het is voornamelijk na den oorlog tusschen China en Japan in 1894, welke, zooals men weet, nadeelig uitviel voor het eerste rijk, dat de westersche landen gewichtige verdragen teekenden, die de handelsbetrekkingen bijzonder hebben bevoordeeld. Rusland breidde gedurig zijn invloed uit over Mantsjoerije en Corea, en is er zoo sterk gevestigd dat, moesten er ernstige verwikkelingen ontstaan, het op de kusten van Corea eene haven zou kunnen nemen, waar het eene krijgsvesting zou slichten, meer te duchten dan die van Vladiwo- | |
[pagina 200]
| |
stock. De militaire macht van Rusland overtreft die van het Chineesche rijk op zijn eigen grondgebied en in zijne eigene wateren. Peking ligt in de macht der Tsaren. De belangen van Frankrijk berusten in het zuiden in de Kun-Nam (het noorden van Birmanië), en die van Engeland in de distrikten rondom Canton, Hong-Kong en Kiang-Son. China is dus als het ware ingesloten door Europeesche mogendheden, en het hangt enkel van deze af, dat de eenheid van het groote rijk behouden worde. Zij hoeven slechts de armen te kruisen om door binnenlandsche opstanden en onlusten het Hemelsche rijk in twee, ja drie of vier stukken te zien vallen, het zuiden, het midden, het noorden en het westen. Zij hebben er echter alle belang bij de eenheid van China behouden te zien, want de ontreddering en de verdeeling er van is eene dier groote vraagstukken, welke den Europeeschen vrede in gevaar kunnen brengen. Intusschen doen de Westerlanden elkaar een hevigen strijd aan op handelsgebied; zij trachten elkaar de loef af te steken en hunne invloedsferen uit te breiden door het stichten van financiëele syndicaten, banken, handelshuizen enz. Zij hechten bijzonder veel gewicht aan het leggen van spoorwegen; daar veropenbaart de hevigheid van den strijd zich het meest. Frankrijk heeft de toelating bekomen vijf lijnen te maken, waaronder die van Peking naar Hankow in samenwerking met een Belgisch syndicaat; Engeland eveneens vijf lijnen; Duitschland twee, waaronder eene met een Engelsch syndicaat; Rusland drie lijnen en het toezicht over de lijnen in Mantsjoerije; Italië, eindelijk, had het voorbeeld der andere natiën willen volgen, maar slaagde er niet in, ondanks het ultimatum, dat het zond aan China. Ongetwijfeld zal het verwondering baren, dat het kleine, machtelooze België er toe kwam een gedeelte te krijgen van den koek, wanneer andere landen, die desnoods hunne eischen konden steunen door de macht der wapens, hunne pogingen moesten opgeven. | |
[pagina 201]
| |
Dezen toestand hebben wij te danken aan de behendige diplomatie van onzen vorst, Leopold II. ‘Toen de mogendheden elk een stuk van China trachtten te krijgen, wilde België er ook van profitceren. Openlijk trad het niet op, maar het wist, gesteund door de machtige bescherming van zijn modernen Koning, een consortium van industriëelen en financiers te vormen ter verkrijging van de concessie van een spoor van Peking naar Hankou. ‘Een blik op de kaart is voldoende om te zien wat dat voor een reusachtige onderneming is, en hoe de Belgische industrie daardoor jaren lang van werk is voorzien. Geen wonder dat zulk een lijn in het hart van China weinig naar den smaak van Engeland was, dat op zijne gewone manier alles voor zich hebben wil. Ook Duitschland was in den beginne weinig met dat plan ingenomen, daarentegen kon België rekenen op den steun van Frankrijk en Rusland. ‘Thans is de zaak ten gunste van België beslist, en dat succes heeft den stoot gegeven tot eene nieuwe onderneming in China, waaraan ook Duitschland en Rusland deel hebben. Men heeft namelijk besloten tot het wetenschappelijk onderzoek en de exploitatie van het stroomgebied van de Jangtsekiang en de Pei-Ho. Om de medewerking van Duitschland voor dit reusachtig plan te erlangen, is minister Beernaert onlangs in Berlijn geweest en heeft namens koning Leopold met den Keizer en diens ministers onderhandeld. ‘De Koning wordt in het onderzoek van het stroomgebied van de Jangtse-kiang en de Pei-Ho bijgestaan door dezelfde mannen, die hem bij het onderzoek van de Kongo geholpen hebben. Een nieuwe maatschappij, geschoeid op de leest van de Kongo-maatschappij, werd opgericht, en evenals vroeger wist Leopold, behalve Belgisch kapitaal, ook Engelsch en Duitsch geld voor zijn onderneming te winnen. ‘Die combinatie heeft een kapitaal van 5 millioen frank bijeengebracht, Waaronder 300,000 frank van den Kongo- | |
[pagina 202]
| |
staat. Met die som is een maatschappij gevormd, welke bovengenoemde terreinen geologisch, geografisch en commerciëel zal onderzoeken. De expeditie, die waarschijnlijk onder bevel zal staan van den zuidpoolvaarder de Gerlache, zal den stoot geven tot het aanknoopen van handelsbetrekkingen en tot het aanleggen van fabrieken en industriëele installaties in die streek. De maatschappij wil het moederhuis zijn van een menigte ondernemingen in China. Zoo zal België in China vasten voet krijgen. ‘Wegens de groote gevaren die aan zulke ondernemingen in de binnenlanden van China verbonden zijn, heeft de Koning het noodig geacht de expeditie onder machtiger bescherming te stellen dan België verleenen kan, en daarom zond Leopold den heer Beernaert naar keizer Wilhelm en von Bulow. Eerstgenoemde is in zijn zending geslaagd en heeft de Duitsche protectie voor de Compagnie d'Orient (zoo is de titel der nieuwe maatschappij) verkregenGa naar voetnoot(1).’ Onwillekeurig moeten wij bewondering gevoelen voor onzen vorst, die zonder bloedvergieten, maar door onderhandelingen en verdragen groote arbeidsvelden, zooals China, weet te openen voor onze nationale nijverheid, die zoo veel behoefte heeft aan afzetsvelden. Maar deze nieuwe toestanden brengen ook nieuwe verplichtingen mede voor de Belgische natie; het is niet voldoende dat zij hare ingenieurs, hare kapitalen en hare produkten naar het Hemelsche rijk sture, de bescherming er van aan vreemde mogendheden overlatende; zij moet zelf deze gewichtige taak waarnemen, wil zij de laatste hinderpalen wegruimen voor de uitbreiding van haren handel en hare nijverheid. Hebben overigens de laatste gebeurtenissen in China niet aangetoond, dat het eene hersenschim was, het denkbeeld van een vrede tusschen het gele en het blanke ras, reeds gedeelte- | |
[pagina 203]
| |
lijk bewerkstelligd door de macht der wapens en weldra een voltrokken feit, dank zij den vrijen in - en uit voer. Aan vredelievende betrekkingen kan niet gedacht worden, zoolang een volk van 400 millioen zielen zich gekrenkt voelt in zijne godsdienstige overtuigingen en in zijne waardigheid van voorlooper der wereldbeschaving, door de aanwezigheid binnen zijne muren van een vreemd ras, dat de grootste minachting koestert voor het geloof en de duizendjarige zeden en overleveringen van het Oosten; zoolang de Schepter zal gehouden worden door eene vorstin, die steun en bescherming verleent aan elke beweging gericht tegen het westen, dat zij vreest en met al de kracht van een vrouwenhart haat. De opstand, die sommige provinciën van China in vuur en vlam zette, heeft geene sociale strekking, zooals reeds beweerd werd, maar is een zuiver politieke strijd, in het leven geroepen door de keizerin en hare aanhangers om hunne plannen in de hand te werken. Hij is het onvermijdelijk gevolg der vroegere verwikkelingen tusschen beide rassen. Om den oorsprong er van te ontdekken moeten wij opklimmen tot het jaar 1855, toen de bijzit van Keizer Hien-Tong aan haren meester een zoon schonk, Tong-Tche genaamd. Van dien oogenblik af werd deze vrouw keizerin van China en speelde er onder den naam van Si-Tay-Hiou eene uiterst gewichtige rol. Met eene buitengewone wilskracht begaafd deinsde zij voor niets terug om hare eerzucht te bevredigen. Waar geweld onmachtig was, gebruikte zij listen; zij gebruikte zelfs menigmaal hare merkwaardige schoonheid om haren rotsvasten wil door te drijven. Zoolang Keizer Hien-Tong regeerde, was zij feitelijk het hoofd van den Staat, want zij had een grooten invloed op haren echtgenoot, die haar overigens vreesde. Aan dezen toestand ging echter een einde komen door den dood van den vorst, daarom verhaastte zij zich on middellijk na de teraardbestelling, een staatsaanslag te plegen. | |
[pagina 204]
| |
Zij liet de regenten onthoofden en nam met de andere Keizerin en enkele uitstekende staatslieden het bestuur waar. In werkelijkheid oefende zij alleen al het gezag uit, want de aanzienlijke personen, wier medewerking en diepe kennis onontbeerlijk waren, had zij weten aan zich te hechten door hare wonderbare aantrekkelijkheden. In 1875 stierf Tong-Tche, juist toen hij meerderjarig zou worden en de kroon erven. Men beweert, dat de Keizerin er niet heel en al vreemd aan was, alhoewel het niet bewezen is. In alle geval, naarmate hare jaren vorderden, werd ook haar lust grooter om te heerschen en te gebieden en tot Keizer liet zij uitroepen het driejarig kind eener zuster, met een broeder van den vorigen vorst gehuwd. Op die wijze regeerde zij voort tot de meerderjarigverklaring van haren neef, Kwang-Su geheeten, dus tot 1889. Gedurende dit tijdperk werd eene min of meer opportunistische politiek gevolgd. De regeering had eene gansch bijzondere opvatting van vooruitgang. Zij wilde China niet heelemaal gesloten houden voor vreemden invloed, maar weigerde nochtans het rijk volkomen open te stellen om geene schokkingen teweeg te brengen door al te radicale hervormingen. Zij verzette zich niet stelselmatig tegen verbeteringen en nieuwe uitvindingen. Zij had echter hetzelfde wantrouwen behouden van vroeger tegenover de vreemdelingen, die in hare oogen te onafhankelijk, te stoutmoedig, te heerschzuchtig waren, te oneerbiedig voor Chineesche zeden en gebruiken. Hoe komt het, dat de keizerin, die deze politiek goedkeurde in 1889, rechtsomkeer heeft gemaakt en nu hare bescherming verleent aan de Boksers, de onverzoenlijke vijanden der vreemdelingen? Toen Kwang-Su meerderjarig werd en hij dus de voogdij van Tse-Hy kon afschudden, wilde hij jonger en krachtiger bloed laten vloeien in de aderen van den Chineeschen Kolossus. | |
[pagina 205]
| |
Maar eene twintigjarige opsluiting in een geheimzinnig paleis, verwijderd van het werkelijke leven, hadden hem zonder ondervinding gelaten, en hij mislukte in zijne pogingen. Een eerste slag was voor hem de bloedige nederlaag van China in den oorlog met Japan. Daardoor scheidde hij zich van de staatslieden, die hij vroeger voor zijn plan had weten te winnen en, in geestdrift gebracht door de volledige herinrichting van Japan, geraakte hij weldra onder den invloed van eenige hervormers, de progressieve pirtij. Nu vaardigde hij een ontelbaar getal decreten uit, die op de hevigste wijze de verouderde zeden en gewoonten aanvielen, die duizendjarige gebruiken en overleveringen uitroeiden, die kapten en kerfden in de programma's van wedstrijden, die openbare ambten afschaften met tienduizenden ineens, kortom, die geene herinrichting meer uitmaakten, maar eene ware omwenteling veroorzaakten. Terzelfder tijd liet hij China wijd open voor het buitenland, zoodat het Hemelsche rijk overvallen werd door vreemdelingen. Zal het verwonderen, dat deze nieuwe richting een terugwerkend gevolg had? De keizerin en hare vrienden, de partij van den geleidelijken en stelselmatigen vooruitgang, werden als achteruitkruipend aangezien en waren inderdaad vijandig gestemd jegens Kwang-Su. Zij vonden een krachtigen steun bij de oude, onverzoenlijke tegenstrevers der nieuwere denkbeelden, wier getal op eene ontzaglijke wijze aangroeide. De keizer werd beschuldigd te handelen onder den invloed van de Westersche mogendheden, en bijzonderlijk van Engeland, zoodat de oude keizerin, wier vermaningen zonder gevolg waren gebleven bij haren neef, besloot nog een staatsaanslag te plegen, dien zij op meesterlijke wijze uitvoerde den 22 September 1898. Gedurende den nacht drong zij in de kamer van Kwang-Su; zij ging onverschrokken naar hem toe en legde hem den toestand bloot. Hij bracht het vorstenhuis in gevaar, beweerde zij, door zijne | |
[pagina 206]
| |
betrekkingen met slechte vaderlanders; bij zou het rijk tot zijn ondergang brengen en zijn eigen leven er bij inschieten. Zij eischte dat hij afsland zou doen van den troon. Hevig ontsteld door dezen onverwachten aanval, ontzenuwd van schrik en sprakeloos, overhandigde de karakterlooze vorst, zonder tegenstand, den staats-zegel aan het woedende wijf, dat 's anderdaags reeds een groot getal ambtenaars en vooruitstrevers om het leven liet brengen, zonder de minste rechterlijke uitspraak. Sindsdien heeft Sy-Tay-Heou de teugels der regeering weder in handen genomen, maar ontmoet duizenden hinderpalen op haren weg. De vooruitstrevers, ondanks de groote slachting, die onder hunne leiders plaats had, hebben den moed niet opgegeven en richten zich opnieuw dapper in. In Noord-China is er weinig van te bespeuren; maar in de zuidelijke provinciën, waar het vreemd element het best vertegenwoordigd is, heeft eene goed georganiseerde beweging plaats. Wij vonden er nog onlangs het bewijs van in eene bijzondere briefwisseling uit China aan de Nieuwe Rott. Ct van 1 April. Te Sjanghai hebben ontevredenen zich vereenigd tot een comité, het welk begonnen is met het verspreiden van geschriften, waarin protest wordt aangeteekend tegen de zoogenaamde onttroning van den Keizer en andere in den laatsten tijd genomen maatregelen. In sommige dezer geschriften worden de litterati, de notabelen en het volk aangespoord zich bij dit protest aan te sluiten en het, zoo noodig, gewapenderhand te steunen. Het comité aan het hoofd dezer beweging moet voornamelijk bestaan uit vroegere emigranten en dus uit personen, die beter dan de meeste hunner landgenooten den jammerlijken toestand kunnen beoordeelen, waarin zich het Chineesche rijk bevindt. Ofschoon de agitatie voornamelijk tegen de achterstelling des Keizers gericht schijnt, staat eigenlijk de invoering eener meer liberale staatkunde op den voorgrond en zou dan ook van partij kiezen voor Keizer Kwang | |
[pagina 207]
| |
Su geen sprake zijn, wanneer deze zich niet had doen kennen als gunstig gestemd voor hervormingen. Zooals reeds vroeger werd opgemerkt. mist de oppositie de noodige leiders, doch thans schijnt het bovenvermelde Sjanghai-comité tot op zekere hoogte in die behoefte te willen voorzien. In hoeverre dit zal gelukken moet de toekomst leeren, want de heftige vervolging, die in het laatst van 1898 tegen de hervormers werd ingesteld, zal waarschijnlijk menigeen afschrikken, die anders gaarne zijn steun zou verleenen aan de progressieve partij. De Keizerin-Weduwe gaat intusschen voort met het nemen van weinig populaire maatregelen. In een besluit van den 7den dezer trok zij te velde tegen Westersche wetenschappen en gelastte dat deze ten strengste moeten worden geweerd bij de letterkundige examens. Gisteren verscheen een edict, waarbij een som van 100,000 taels beschikbaar wordt gesteld voor hen, die Kang-joe-wei, den hervormer van 1898, en zijn vrienden dood of levend aan de regeering overleveren. Ten einde te doen uitkomen dat het met deze belooning inderdaad ernst is, bepaalt het besluit, dat het toegezegde bedrag dadelijk moet worden gedeponeerd bij den taotai te Sjanghai, zoodat er des-verlangd onmiddellijk over kan worden beschikt. Verder wordt bij hetzelfde besluit de verspreiding van Kang-joe-wei's geschriften met straf bedreigd, terwijl de verspreiding van vreemde en Chineesche liberale bladen wordt verboden. De uitgevers der laatstgenoemde bladen storen zich natuurlijk volstrekt niet aan dat verbod en dat is van te meer beteekenis, omdat het aantal Chineesche couranten onder vreemde, voornamelijk Japansche leiding, aanzienlijk is. De bedoelde Chineesche bladen zijn gewoonlijk goed ingelicht en worden veel gelezen. Beschermd door de rechten der extraterritorialiteit kunnen zij de meest vooruitstrevende beginselen verkondigen zonder gevaar voor een onaangename botsing met de conservatieve begrippen van het Chineesche strafrecht. Die bladen zijn dan ook een krachtig hulpmiddel voor de verspreiding van Westersche denkbeelden. | |
[pagina 208]
| |
Het moet echter verklaard worden dat de progressieve partij eene geringe minderheid vormt van de Chineesche bevolking, want zij bestaat bijna uitsluitend uit letterkundigen, geleerden, kunstenaars, mandarijnen, groote handelaars en over het algemeen uit lieden, die in aanraking zijn met de vreemdelingen. Tegenover hen staat gansch het overige gedeelte der natie, de domme, opgehitste, brutale massa, aangevoerd door prinsen, Mantsjoes en de groote meerderheid der mandarijnen. Zij zien den vreemdeling als een duivel aan, die hunne zalige rust komt storen; als een barbaar, die de leer van den grooten Confucius niet kent; als een vijand, die de goede, oude gebruiken wil vernietigen en het land overdekt met handelshuizen, werkplaatsen en spoorwegen. De sekte der Boksers nu is het uitvloeisel van deze fanatieke menigte, die door de keizerin beschermd wordt, omdat zij de ware partij is van het volk, hetwelk, op zijne beurt, de keizerin ondersteunt in hare noodlottige politiek van reactie en vervolging. Laat ons echter niet meenen, dat de Boksers altijd hardnekkige vaderlanders geweest zijn voor leus hebbende: ‘China aan de Chineezen!’ Voor enkele maanden vormden zij eene bende gewetenlooze schurken, baanstroopers in den vollen zin van het woord, die vreedzame lieden aanvielen en bestolen, de huizen plunderden en rampen en wee nalieten, waar zij gingen. In de laatste tijden slechts hebben zij zich laten doorgaan voor dweepzieke patriotten, wier inzicht was het vreemde ras te verdrijven. Om het vertrouwen van het volk en aanhangers te winnen, hebben zij tal van geheimzinnige praktijken, moeten een eed afleggen en verklaren zich onkwetsbaar, alsof zij onder de bescherming stonden eener hoogere, onzichtbare macht. Zij ontvangen hunne ingevingen, beweren zij, van een opperste wezen, en willen op die wijze de rol van profeten spelen, hoewel hunne voorzeggingen niet altijd gelukkig uitvallen. Zoo voorspelden zij eens, dat het niet meer zou regenen in sommige | |
[pagina 209]
| |
provinciën van het Hemelsche rijk, zoolang de vervloekte vreemdelingen er vertegenwoordigd zouden zijn. Ongelukkig hadden kort nadien zulke overvloedige regens plaats, dat weinige inwoners zich herinnerden zulke stortvlagen ooit gezien te hebben. Door bedrog en kwakzalverij hebben de Boksers eene massa lieden gevonden, bekrompen genoeg van geest om geloof te hechten aan hunne stelsels, en zoo werven zij onophoudend nieuwe recruten aan en vormen ware legerkorpsen, die sommige streken doorloopen, de eigendommen verwoesten en menschenlevens vernielen. Niet de minste twijfel kan bestaan, na het krachtdadig en vereenigd optreden der mogendheden, nopens den einduitslag van deze oproerige beweging. Zij zal gesmoord worden in bloed! Maar dan? Welke oplossing zal voorkomen dat eene crisis als de huidige later weer uitbreekt? Aan de verdeeling van het Hemelsche rijk valt niet te denken, want dit geneesmiddel levert oneindig meer gevaar op dan de ziekte zelf. De onttroning van Si-Tay-Heou dringt zich op in de eerste plaats, zij zal de oproerige groepen van hun machtigsten steun berooven. Daarna dient een verlichte vorst de teugels van het bewind in handen te nemen, bijgestaan door ministers, die stelselmatigen en geleidelijken vooruitgang begeeren. Eindelijk is het onontbeerlijk dat de mogendheden hun invloed laten gevoelen in het binnenlandsch bestuur, tevens voorzichtig te werk gaande, om geene verbittering uit te lokken. Kortom, rekening dient gehouden te worden met de toestanden en overwogen dat enkel langzaam en onmerkbaar hervormingswerk China volkomen zal winnen voor de Westersche denkbeelden. Alfred Van Geluwe. |
|