| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Ofschoon het politieke leven natuurlijk nooit geheel stilstaat, zijn we toch in den komkommertijd wat betreft politiek nieuws; de Kamers zijn met vacantie en komen pas weer den derden Dinsdag in September voor 't eerst bijeen.
De couranten zouden dan ook zeker zooveel kolommen niet tellen, indien de onlusten in China en de oorlog in Zuid-Afrika de gemoederen der lezers niet af en toe in spanning hield. Was de belangstelling voor de Boeren misschien een weinig verflauwd, in de dagen dat men minder van hen hoorde en de ongeregeldheden in China heel Europa op stelten brachten, nu de Wet met zijn snelle opmarschen ieder verbaasd doet staan over zijne beweeglijkheid, wordt de aandacht verdeeld en richt die zich beurtelings tot het Zuiden en het Oosten.
Doch op 't oogenblik hebben wij de buitenlandsche politiek waarlijk niet noodig, waar wij in ons kleine landje zelf telkens worden gezet voor feiten, die we moeten aangapen met groote open monden van verwondering en ons maar al te goed de groote waarheid onder den neus wrijven, dat de tijd niet stilstaat, dat de evolutie steeds gaande is, dat wij ons hebben voor te bereiden op vele dingen, die anders worden, en anders moeten zijn op sociaal gebied, een eisch des tijds, dien wij nolentes volentes hebben te volgen.
Nauwelijks hebben de diamantwerkers 't werk weer kunnen hervatten, of - zij staakten den arbeid, en die staking is niet een gevolg van willekeur, niet een eisch opgekomen in heethoofdige breinen, maar een noodzakelijk gevolg van oorzaak, de verandering der tijden.
| |
| |
Vroeger verdiende een diamantbewerker goed geld en hij had een mooi bestaan; vandaar ook dat deze categorie van arbeiders werd gevonden in den zeer gegoeden burgerstand. Dat helaas deze gegoede arbeiders allesbehalve zuinig met hun geld omsprongen, dat zij 't verdiende beter hadden kunnen besteden, zullen zij zelf in deze benarde tijden wel 't scherpst ondervinden; maar de tijden zijn veranderd, en de vroeger welgestelde burgerman verdiende niet meer dat van vroeger - ja hij legde er zelfs geld op toe.
Hoe dat kan? - Ik zal 't u zeggen.
De diamantbewerkers arbeiden meestal op eigen kosten, dat wil zeggen, zij nemen van hun werkgevers een partijtje diamant aan tegen tevoren vastgesteld brutoloon, om dit (meestal met behulp van onder hen staande knechten) te bearbeiden. De niet geringe kosten, die 't bewerken van een diamant meebrengt, vielen geheel voor den diamantbewerker.
In gewone omstandigheden is dat ongeveer ƒ 3 per dag, maar in het laatste jaar zijn zij met 2/5 gestegen. Het boort (dat, tot poeder gestampt en op de schijf gesmeerd, de stof is, waarmee de diamant wordt geslepen) kostte vroeger ƒ 1.50 à ƒ 2 per karaat, nu meer dan ƒ 6 per karaat, zoodat elk werkman per week ongeveer ƒ 13 kosten heeft aan boort alleen. Schijfschuren kwam van ƒ 0.75 op ƒ 1.25, de huur van een molen op de slijperij klom van ƒ 0.50 tot ƒ 0.75 per dag, verstelloon van de molen van ƒ 5 op ƒ 8 per week. Al 't metaal steeg in prijs: soldeerschijven, koperen stelen enz. enz.
Dit alles ging zoo'n gangetje en de bruto-loonen werden niet hooger, zoodat de werkman op 't laatst geld zou moeten toegeven, indien hij wilde werken. Dat liep te gek.
Ze hebben dus eenvoudig gezegd: ‘Als we werken, moeten we verdienen. Krijgen we geen loon, dan werken we niet.’
En 't is dit niet alleen, maar daar de arbeiders steeds de kosten op zich namen, die hun bedrijf meebracht, werkten ze
| |
| |
als kapitalisten op eigen risico zonder kapitaal en hadden 't gevaar dat die kosten, zooals nu, vroeg of laat konden toenemen en hun over 't hoofd groeien, zoolang ze geen garantieloon ontvangen.
Zij vragen drie condities, die zij ingewilligd hopen te zien:
1° De belofte om de methode van nettoloon aan te nemen, zoodra deze algemeen wordt ingevoerd.
2° Inmiddels den werklieden een garantieloon te geven. Zij blijven dus op eigen kosten werken, maar de firma garandeert hun een vast minimaal loon.
3° De vastgeldwerkers moeten een loon ontvangen, dat ze vóór de crisis genoten.
Daar nu deze verandering langzaam zal moeten gaan en de werkgevers niet allen één lijn kunnen trekken, wijl op verschillende kantoren die wijziging op een andere manier moet bewerkstelligd worden, vreezen velen dat, ten gevolge hiervan, de diamant-industrie zich naar buiten zal verplaatsen.
Maar voor de werklieden zou dit geen schade zijn, want in Parijs, Londen en Amerika werken niet Parijzenaars, Londonners en Amerikanen, maar Amsterdammers; of ze nu hier of elders slijpen is voor hen vrijwel 'tzelfde. Bovendien is de diamant-industrie buitenlands veel slapper en kan Amsterdam de concurrentie glansrijk doorstaan, en dat alleen, omdat Amsterdamsch werk beter en 't loon minder is, dan elders.
De werklieden blijven heel kalm en houden rekening met de crisis van 't oogenblik, wetende dat 't voor werkgevers ook geen tijd van couleur de rose is. Ze vragen alleen de verkenning van 't recht, dat ze loon moeten ontvangen, als zij arbeiden.
Wellicht kan ik u volgend maal melden tot welke overeenkomsten men is gekomen.
***
Wie zich anti-Engelsch gestemd voelt, kan zijn hart ophalen op de tentoonstelling van het Nederlandsch Zeewezen in de
| |
| |
Gotische zaal tegenover het koninklijk paleis te 's Gravenhage. Deze tentoonstelling is door de koningin zelf geopend en voor ieder, die verstand heeft van ons zeewezen, of zelfs maar oudheidkundige liefhebberijen heeft, bevat zij zeer zeker heel veel interessants.
De wanden hangen vol schilderijen, heel veel portretten van zeehelden en daartusschen voorstellingen van onze roemrijke daden op 't water. Ik zag prenten reeds uit 1100 zooveel.
Maar je hart zwelt 't meest als je ziet de ontzettende zeeslagen, geleverd tegen de Engelschen, waarin de Hollanders steeds overwinnaars bleven. De groote vierdaagsche zeeslag, de tocht naar Chattam, de zeeslag bij de Sond, en om naar 't andere uiterste te stevenen, bij Gibraltar.
Maar 't meest heeft mijn hart gepoperd bij de schilderijen, die voorstelden 't verbranden van de Engelsche vloot in de Theems. Wel vier schilderijen hangen er van, de een al met meer rook en reusachtiger vlammen dan de ander, en onwillekeurig dacht ik en met mij zeker menig toeschouwer: ik wou dat die gebeurtenissen zich nog eens herhalen konden.
Helaas, Holland is niet meer op zee, wat 't geweest is, en de vrees zou niet geheel ongegrond zijn, dat 't succes zeer stellig ditmaal aan de andere zijde zou zijn.
Men vindt op deze tentoonstelling voorts modellen van schepen uit verschillende eeuwen, zoowel oorlogsbodems als haringschuiten en walvischvaarders, verder prachtige teekeningen en ontwerpen van booten en schuiten; munten, sabels, degens, borden, bekers, schalen toebehoord hebbende aan verschillende zeehelden, ook veler handschrift, 't meeste is echter onleesbaar. Het lijkt wel of ze er in dien tijd een ander lettertype op nahielden; 't was mij ten minste onmogelijk om eenig woord te ontcijferen.
***
Als 't leelijk weer is, drentel je allicht van de eene tentoonstelling naar de andere en zoo kwam ik er toe om ook de
| |
| |
beide schilderijen-exposities te bezoeken, die van den Haagschen Kunstkring en van Pulchri Studio, op de eerste waren 't olieverfschilderijen, op de laatste aquarellen.
In beiden was veel moois te zien en 't is aardig op te merken hoe met de tegenwoordige richting van schilderen alles gevonden wordt in de kleur, de tint, 't licht dat van 't stuk afstraalt, zoo heel anders dan vroeger toen men meer op vorm en figuur lette.
Wie zou er vroeger over gedacht hebben om geel-bruin water te schilderen! en toch zag ik dit en 't deed heel goed.
Het schilderij was van een Frits Maris, den zoon van een der beroemde broeders Maris.
't Is avond in een tuin. De zon gaat onder en omrandt alle bloemen en planten met donker-gouden lijnen, die in de schilderij zeer getrouw zijn weergegeven. In den vijver zwanen, goudomrand, goud 't water met een bruinen weerschijn, er is niets van blauw te bespeuren in dit schilderij en toch is het water één tinteling van licht, van doorzichtige glashelderheid. Men waant den bodem te onderscheiden.
Er is hier ook mooi gepointillieerd werk van eenige vingtisten in den Kunstkring en men staat versteld hoe deze artisten door 't naast elkaar leggen van bijna onvermengde kleuren, zoo precies kunnen weergeven den indruk van groote realiteit, die den aanschouwer krijgt.
Het werk van Breman staat als zoodanig heel hoog, mijns inziens. Er was onder meer eene boerderij, waaruit het felle zonnelicht op dak en hooischelf je tegenstraalde, en men kan 't zoo goed begrijpen, dat de eenzame boerenfiguur zijn oogen wat dichtknijpt voor 't verblindende zonlicht. Ook Hart Nibbrig is een zeer nauwgezet vingtist en zijn Vrouwtje uit Laren stempelt hem vooral tot een uiterst gevoelig teekenaar.
In de tentoonstelling van Pulchri Studio gaf Thérèse Schwartze een naakt vrouwenfiguur, die voorstelde: Suzanna in 't bad. Als schilderij knap gedaan, als opvatting minder gevoelig.
| |
| |
't Model is eene gezonde, dikke, Hollandsche, blonde vrouw, breed van schouders, breed van heupen, forsch van bouw met zwellende borsten en een wat dikken buik. Zóó stellen wij ons de kuische Suzanna niet voor. Wij willen eer denken aan de fijne, ranke maagd met de tenger gebouwde leden, met de teedere, jonge lijnen van een even aan de kindsheid ontwassen vrouw, met den schuchteren blik van een angstig hert, dat zich bespied waant door wreede, ontnuchterende blikken. Als zoodanig maakte deze gezonde dikkerd een onaangenamen indruk op den beschouwer.
Het is een niet te verwonderen verschijnsel, dat onze hollandsche schilders zich zoo weinig toeleggen op 't naakt model. In de eerste plaats voelen ze weinig voor dit genre van kunst. Daar zijn ze te nuchter voor, en hun land met de malsche weiden, de vette koeien, de mooie beuken, eiken en wilgen biedt hun genoeg stof, vooral omdat de natuur meestal eenvoudig en dus goed is weer te geven. Ook de oud-Hollandsche steden met hun grachten en bruggen bieden den artiest veel variatie en zelden heeft een Hollandsch stadsgezicht het eentonige, en dorre, dat een stadsgezicht uit andere landen oplevert.
Maar de Hollandsche vrouw is niet de vrouw om op doek vereeuwigd te worden, ze heeft niet dat teedere en fijne, wat een artiest zoo aantrekt. Ze is vrij lang, forsch gebouwd, meestal vrij gezet, weinig elegant en ze mist in hare bewegingen en houdingen het harmonieuse, en die gracelijke gebaren zoo eigen aan de Fransche en Italiaansche vrouw.
Een Hollandsche vrouw is degelijk en practisch en - gezond, maar ze is niet mooi, niet 't mooi dat een artiest aanspreekt. Die voelt meer voor een kwijnende nevrose of een bleeke bloedarme, voor een ranke, teere bloem, maar niet voor de gezonde moeder van eenige vroolijke, levenslustige kinderen.
Wat me daarom verwondert in Couperus' laatste roman, verschenen in de drie laatste Gidsnummers, Langs lijnen van
| |
| |
Geleidelijkheid, is dat hij daarin een Hollandsche vrouw heeft geteekend, die absoluut niet Hollandsch is in haar uiterlijk, in haar denken en voelen.
Zeker, er zullen wel Hollandsche vrouwen zijn, zooals zij er eene was, rank en fijn, ‘als een geknakte lelie’, zeer complex van natuur; coquet en toch zeer hartstochtelijk, met een neiging tot droomen en dan weer krachtig in daden. Doch deze vrouwen zijn uitzonderingen.
Toen Couperus zijn Eline Vere schreef en tegenover de zenuwzieke, hysterische Eline, de krachtige, gezond-denkende Frédérique stelde, vond ik zijn blik in de vrouwenwereld zóó juist, dat 'k me verwonderde en het mijn bewondering opwekte, hoe een tot nog ongetrouwd man als hij toen was, zoo'n juisten blik had in een vrouwenziel. Ook nu weer trof 't mij, hoe juist hij Cornélie de Retz' zielestemmingen en gevoelens weet te ontleden en hoe uiterst consequent hij haar karakter weet door te voeren; alleen is 't jammer dat hij dit karakter voorstelt als te zijn specifiek Hollandsch.
Hij doet 't den Prins van San Stefano voorkomen, alsof alle Hollandsche vrouwen zijn als Cornélie, verleidelijk, hartstochtelijk en coquet. Indien Cornélie van vader's zijde een Française ware geweest, zou 't raadsel zich op bevredigende wijze hebben opgelost en ware er een oorzaak te vinden geweest voor haar complexe natuur; nu is dit een raadsel in 't boek en een onwaarheid, want Hollandsche vrouwen zijn meestal vrouwen uit één stuk, heel weinig hartstochtelijk, meer moeder dan vrouw in haar natuur, heel vaak meer verstand bezittende dan hart. In de meeste gevallen is liefde haar niet voldoende om haar leven te vullen, vandaar de oorzaak van 't feit, dat in ons kleine landje de vrouwenbeweging zoo'n grooten sprong vóor heeft op vele andere landen.
Had Couperus zijn Cornélie dus geteekend als uitzondering, hij was prachtig geslaagd, nu moet de onwaarheid van 't Hollandsch karakter iedere lezeres treffen.
| |
| |
Als literair werk, als psychologische studie staat 't boek zeer hoog, en zelden zal men er gegevens zóó tot in alle détails met de nauwgezetheid van een ontleder uitgewerkt vinden, als door den misschien al te fijn voelenden Couperus.
Wie een juiste vizie wil op de natuur der specifiek Hollandsche vrouw leze: Thuiskomst, de derde van de Zeven vertellingen van Johan de Meester, hoofd-redacteur der ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’. Dat kleine verhaaltje sloeg me als een geeselende waarheid in 't gezicht. Het is maar àl te zeer, zoo als dààr geschreven staat.
Den Haag.
Egbertha C.v.d. Mandele.
|
|