| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
De groote jaarlijksche feestdag voor de Hagenaars is weer voorbij.
Wat 14 Juli is voor de Parijzenaars natuurlijk in evenredigheid, want als Holland feest viert is 't meer door de stemming van 't volk, dan door de feesten, die er plaats hebben, dat is de derde Dinsdag in September ongeveer voor de bewoners der Residentie, de dag, dat de Staten-Generaal geopend worden door onze Koningin, en al wordt ieder jaar deze plechtigheid verricht op dezelfde wijze, op 't z[e]lfde uur, met hetzelfde ceremoniëel, toch blijft nooit achterwege de indruk, dien de stoet op de toeschouwers maakt, to[ch] blijft nooit achterwege de vroolijke opgewektheid, die op zoo'n dag in de hofstad heerscht.
Menschen van buiten komen naar ‘'t Haagje’ om den ‘stoet’ te zien, iedereen is op zijn Zondagsch, de scholen geven 's middags vrij af en op de werkplaatsen en in de magazijnen krijgen de beambten enkele uurtjes verlof, de dienstmeisjes zien 't met hun werk overeen te brengen, dat ze eventjes kunnen gaan kijken.
Den dag te voren wordt in de couranten de weg bekend gemaakt, dien de stoet zal nemen, wat eigenlijk onnoodig is, want die is altijd dezelfde, en zeker een paar uur van te voren ziet men reeds troepjes menschen drentelen op pleinen en straten waar ‘het voorbijkomt’. En als het voorbij is, stuift
| |
| |
alles uit één en holt naar een andere straat om 't op den terugweg nog eens te kunnen zien.
Dan - bij 't kalm huiswaarts wandelen, hoort men elkaar vragen: ‘Heb ge ze goed gezien?’ ‘Wat zag ze er weer lief uit, hè?’ ‘Net een zonneschijntje in die gouden koets.’ ‘Wat zal ze moe worden van al dat buigen!’ ‘Wat 'n fijne lui zaten er allemaal in die koetsen voorop’, zegt iemand, die zijn aandacht ook nog had bewaard voor andere dingen, dan voor 't Koninginnetje alleen.
Aardig toch, dat gebruik van de ‘Oranjeklanten’! Ofschoon Hare Majesteit alles behalve klein is en vrij forsch van bouw, heet ze toch bij de meesten ‘het Koninginnetje’ en in dat verkleinwoordje ligt zoo iets roerend-te[e]ders, dat het H.M. zeker weldadig zou aandoen, indien ze 't hoorde.
De plechtigheid van de opening der Kamers, die zij jaarlijks volbrengt is in een half uur afgeloopen en in 't vervullen van deze koninklijke plicht blijft zij geheel getrouw aan de oude traditie. Zoo gebruikt zij nog altijd de oude galakoets, waarin haar vader was gezeten. Degene, die 't volk haar bij de kroning aanbood, wordt eerst gebruikt bij een eventueel huwelijk. Nog altijd dreunt kanongebulder als H.M. klokke één uur uit het paleis komt, ook als zij na de opening het gebouw der Staten-Generaal verlaat.
De stoet zelf heeft nog dezelfde volgorde van vroeger: Eerst een commando cavalerie, een hoffourier en twee rijknechts te paard, de ceremoniemeester in een galarijtuig, acht kamerheeren in twee galarijtuigen met vierspan, de grootofficieren en de Intendant van 't huis der Koningin-moeder in twee galarijtuigen met zesspan; weer een commando cavalerie, de opperceremoniemeester in een galarijtuig met vierspan, de grootmeesteressen van de beide Majesteiten in een galarijtuig met vierspan, eindelijk de groote met acht paarden bespannen statiekoets waarin H.H.M.M., de chef van het militaire huis der Koningin en de Gouverneur der residentie te paard
| |
| |
schuin achter de portieren, gevolgd door de officieren van het militaire huis, twee aan twee te paard; tot sluiting der stoet weer een commando cavalerie.
De jeugdige koningin heeft de loffelijke eigenschap, om alles wat zij doet, goed te doen en 't voorlezen der troonrede liet dan ook aan duidelijkheid en goede intonatie niets te wenschen over.
Er zijn twee dingen, die in deze plechtigheid altijd vreemd opvallen, dat is in de eerste plaats, dat de troonrede, die gewoonlijk door kortheid en zakelijkheid uitmunt, niet wordt uitgesproken, maar voorgelezen en - dat de koningin, die voor deze koninklijke plechtigheid zich omhangt met het grootkruis der orde van den Nederlandsche Leeuw zich tooit met een hoed, in plaats van blootshoofds met diadeem, die aan 't geheel meer den vorm zou geven van een koninklijk feit, dat H.M. volbrengt in haar ambt van koningin.
De troonrede onderscheidt zich gewoonlijk door soberheid; zij komt in hoofdzaak altijd hierop neer, dat in korte trekken de toestand van het land, ook tegenover de andere mogendheden wordt geschetst, dat wordt opgesomd, wat er alzoo in 't afgeloopen jaar is gebeurd - dit jaar werden herdacht de Vredesconferentie, de oorlogen in Zuid-A[f]rika en China, dat ongeveer wordt aangegeven wat de Kamers zullen behandelen aan belangrijke wetsontwerpen. Dit jaar zullen 't zijn: een armenwet, een arbeidscontract en de staatsexploitatie van kolenmijnen in Limburg, over welk vooruitzicht de pers natuurlijk het noodige heeft te zeggen.
***
De verdragen der Vredesconferentie zijn door bijna alle mogendheden bekrachtigd, maar 't heeft er nog niet veel van of zij in vervulling gaan. Eerlang wordt in de residentie een internationaal hof van arbitrage opgericht en het is te hopen, dat, met 't begin daarvan een eind zal komen aan de oorlogsgruwelen.
| |
| |
De leden van het Instituut van Internationaal Recht zijn te Neuchâtel bijeengekomen en 't lid uit Nederland, Generaal den Beer Poortugal, die in ons land wat men noemt, de man is van het Internationaal Recht, is niet naar Neuchâtel kunnen gaan. Hij is zoo ontmoedigd door de gruwelen in Zuid-Afrika, waar het recht van den sterkste bloedig zegeviert, ondanks alle vredesconferentiën en instituten van Recht, ondanks 't pleiten voor interventie, wat 't Zuid-Afrikaansche driemanschap heeft gedaan, maar overal nul op het request kreeg, dat hem den moed ontzonken is om nu te werken aan de totstandkoming van iets, dat hem de hersenschim van een illusie lijkt.
Hij heeft dan ook zijne vergaderende medeleden een in 't Fransch gestelden brief geschreven, die in alle groote dagbladen is overgenomen en waarin hij aan 't slot van zijn schrijven toch tot een tweeledig voorstel komt van uit de verte, n.l.
1° Ne serait-il pas possible, que comme il y vient une ‘Cour permanente d'arbitrage pour aplanir les différends des Etats, - il y vienne aussi une commission permanente ou si l'on préfère non-permanente internationale pour veiller que dans une guerre les lois de la guerre soient observées?
2° Quelle serait la meilleure organisation d'une telle commission et quelle instruction devrait être donnée à elle?’
De heer Kempe, een oud-zeeofficier, kon niet nalaten de pen op te vatten tegen den generaal en laakt het - ofschoon in zeer beleefde termen -, dat zijn aanval van ontmoediging hem bracht tot werkeloosheid.
‘Neen - al zijt ge ontmoedigd door al 't gebeurde der laatste maanden, het mag er u niet van afhouden om steeds alles in het werk te stellen, wat verandering ten goede in deze afschuwelijke toestanden kan brengen. Dit doet de heer den B[e]er Portugal dan ook, waar hij met zijne twee voorstellen eindigt, doch nu hij toch voorstellen doet, waarom had hij dan niet evengoed zijn krachtige stem te Neuchâtel kunnen doen weerklinken, waar hij nu zijn ideeën op schrift uit? vraagt de heer Kempe.
| |
| |
Verder bespreekt hij die voorstellen zelf.
‘Une commission pour veiller que dans une guerre les lois de la guerre soient observées.’
Dwarskijkers op het oorlogsveld om het maar met een dagelijks woord te noemen. Humane oorlogswetten? Doen zij niet denken aan 't gebod om niet met een harden stok te slaan? De heer Kempe betwijfelt het bestaanbare daarvan.
‘Oorlog te humaniseeren gaat niet, want hij maakt de beste menschen tot wilde dieren, al is 't alleen de angst om zelf gedood te worden. Bloeddorst en de hoop zich te onderscheiden en beloond te worden doen de rest. Tot razend toe worden zij opgezweept, tot haat en verdelging, die voór den oorlog misschien vriend van den vijand waren. En zou u van deze verwilderde menschen humane handelingen verwachten te midden of na een verwoed gevecht? Vraag niet het onmogelijke van den mensch.’
De heer Kempe wil dat de oorlog niet meer zal worden verklaard door eene Regeering, door een Souverein, maar door het volk bij monde van zijne vertegenwoordiging; ‘niet enkele gewetenlooze gelukzoekers of eerzuchtigen, geen Chartered Company, geen Rhodes ot Chamberlain, geen souvereinen en ministers, maar 't volk alleen, want dat betaalt immers den oorlog, dus is 't oorlog verklaren immers zijn recht.
Indien dit zoo ware zou er heel wat minder oorlog gevoerd worden, dan nu - indien dit zoo worde - dan eerst kan een hof van arbitrage reden van bestaan hebben.
***
Onder de werken der Sociale OEconomie in Nederland begint de verbeterde volkshuisvesting een groote plaats te bekleeden.
Niet alleen in de groote steden, maar ook in de kleine plaatsen bestaan nog van die ellendige krotten, waarin menschen gehuisvest zijn, want het woord wonen is een parodie.
| |
| |
In kamers van zes à zeven vierkante meters oppervlakte slapen soms zes personen, die meestal op den maar al te vaak vochtigen grond een harde rustplaats vinden.
In een provinciestad was een heele straat van huizen, waarvan de vloeren uit leem waren gemaakt, die dus nooit geschrobd konden worden. Heerlijk veld voor ziektekiemen!
In een stadswijk van Amsterdam waren in éen steeg 104 huisgezinnen verstoken van closets. In al deze huizen vond men gewone emmers, dikwerf geplaatst in de eenige kamer van 't huis. Andere huizen waren er, die een oppervlakte besloegen van 3,20 meter lengte en 1 meter breedte en niet zelden een hoogte van 1,90 meter.
Ongeloofelijk dat er in zulke wijken niet meer ziekte heerscht, want dat 't in die krotten met de zindelijkheid zoo nauw niet werd genomen, behoeft geen nader betoog, vooral daar dikwijls afvoer van huishoudwater ontbrak en dus zuinigheid in dat opzicht moest betracht worden, wilden de bewoners er zelf de last niet van hebben.
In verschillende steden heeft zich eene commissie gevormd tot verbetering der arbeiderswoningen, die zich ten doel stelt 't allereerst de door de gezondheidscommissie a[f]gekeurde huisjes op te koopen - dikwijls tot belachelijk hooge prijzen, want de lieden aan wien deze huisjes behooren, hebben uit den aard der zaak weinig oog voor de behoeften der armen, en ofschoon die krotten niet zelden 't eigendom zijn van kapitalisten, willen ze er nog een slaadje uit slaan en vragen veel geld.
De opgekochte oude wijken worden ontruimd en afgebroken en op dezelfde plaats andere huizen opgebouwd onder gunstiger conditie. Het aantal huizen wordt minder, doch lucht en ruimte wordt meer, er is plaats voor een tuintje of bleekje, ieder huis bestaat uit twee kamers en een keuken, ieder huis heeft een kleine vestibule. In de beide kamers is een slaapgelegenheid voor 2 personen. Alle huizen zijn voorzien van een waterleidingkraan - ten minste in steden, waar
| |
| |
waterleiding aanwezig is; er is voor ieder huis een closet, en er is gezorgd voor waterafvoer en rioleering.
In de groote steden zooals bijv. te Amsterdam, waar de arbeiderswijken zoo dicht bevolkt zijn, kan men natuurlijk niet volstaan met een- of twee verdiepingshuisjes en heeft men zijn toevlucht moeten nemen tot kazerne-huizen, gebouwd echter volgens de eischen van hygiéne en gerieflijkheid. Voor en achter groote vensters, de keukentjes loopen uit op een groot balcon, dat ook langs de groote achterkamer doorloopt. Het keukentje is zóó ingericht, dat daarin niet kan gehuist worden, want men heeft willen voorkomen, dat 't gezin de grootste kamer van de verdieping ongebruikt liet, en inrichtte voor ‘mooie’ kamer, terwijl alle leden bijeenhokken in de keuken - wat zeker met alle hygiéne in strijd is.
Om te zorgen, dat deze huizen goed schoongehouden worden, terwijl in geval aan ziekte of achteruitgang met raad en daad kon worden bijgestaan, hebben deze commissies aangesteld administratrices, die niet alleen controleeren, huishuur innen, nagaan, indien reparatie ergens noodig is, doch zich tevens tot vertrouwden weten te maken van de verschillende huishoudens, hen vóór- en toelichten, hen helpen en steunen, waar 't noodig mocht zijn.
Het spreekt van zelf, dat de huur van deze welingerichte huizen wat hooger is dan die van de afgebroken krotten, doch met wat overleg en verstandige zuinigheid, dikwijls geleid door de administratrice, komt nalatige betaling slechts zelden voor en kunnen de meesten de huur zonder àl te groote opoffering voldoen.
Voor één ding bestaat gevaar - n.1. dat in een stad als Amsterdam, waar zulke kazernewoningen in de volkswijken noodzaak zijn, zij de stad het aanzien zullen geven van een kazernestad. Er dient dus gezorgd te worden, dat bij 't nut ook 't aangename kome, dat zonder weelde - toch aan de schoonheid van 't uiterlijk een weinig worde gedacht, dat
| |
| |
eenvormigheid der huizen worde vermeden, zoodat de volkswijken niet zullen worden lange, eentonige, onderling niet te onderscheiden straten met blokken opgetrokken onder één lange kroonlijst-lijn. Het behoeft waarlijk niets meer te kosten, indien men 't oog tracht te bekoren door wat afwisseling in 't uiterlijke.
Den Haag.
Egb. C.v.d. Mandele.
|
|