| |
| |
| |
De Schadeloosstelling aan de Zuiderzeevisschers bij de Afsluiting en gedeeltelijke Drooglegging der Zuiderzee.
Bij de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee is de visscherij daarop voor het grootste gedeelte ten doode gedoemd, omdat het meerendeel der visschen, die nu de Zuiderzee bevolken, niet kan leven in het zoete water van het IJselmeer.
Onder de vischsoorten die in de Zuiderzee worden aangetroffen, zijn er enkele die alleen in dien zeeboezem en niet in de Noordzee worden gevangen; andere die slechts in de Zuiderzee komen om er te paaien; weer andere die slechts tijdelijk daarin voorkomen, doch het Zuiderzee-gebied juist verlaten in den paaitijd.
Tot de vischsoorten die in de Zuiderzee, doch niet in de Noordzee, worden gevangen behooren aal en spiering.
Een gedeelte van de in de Zuiderzee levende spiering zwemt in het voorjaar den IJsel op, waarschijnlijk om zich daar te vermenigvuldigen. Een ander deel blijft in de Zuiderzee en vermenigvuldigt zich daar. Naar het oordeel van Dr Hock - bekende specialiteit op het gebied der vischteelt - zal de afsluiting niet zoo noodlottig werken voor de spiering- als voor de haringteelt.
Bunschoten, Harderwijk en Elburg bestaan voor een vierde gedeelte van de aalvangst; een groot gedeelte van dit Zuiderzee-gebied schijnt geschikte grond voor den groei van de aal te zijn, en blijft als zoodanig gespaard bij het ingediende wetsontwerp tot gedeeltelijke droogmaking der Zuiderzee; worden later de Zuid- en Noordoostelijke polders ingedijkt, zijnde een aanzienlijke ver- | |
| |
mindering van voor den groei van de aal geschikt terrein, dan zal de productie aanmerkelijk afnemen. Men vergete echter niet, dat later de zoetwaterpaling uitstekend in het IJselmeer kan worden gefokt.
De totale vangsten van spiering en aal op de Zuiderzee in de jaren 1892 tot 1899 hebben bedragen in de slechtste jaren, gemiddeld 70,000, en in de beste ongeveer 175,000 guldens. Deze vangsten gaan mettertijd zeker te loor.
Onder de Zuiderzee-vischsoorten van minder beteekenis behooren de sprot, bot, schol, tong, tarbot, schar, schelvisch, kabeljauw, rog en geep. Enkele dezer vischsoorten komen slechts sporadisch - en dan nog in onvolwassen toestand - in die zee voor; andere in grooten getale. Zij hebben echter geen van alle hunne paaiplaatsen in de Zuiderzee, zij verlaten die zee juist in dien tijd.
De haring en de ansjovis bebooren tot de trekvisschen; in hun natuurlijken aandrang tot trekken van de Noordzee in de Zuiderzee - en omgekeerd - worden zij tegengegaan door den afsluitdijk van de Noord-Hollandsche kust naar de Friesche; dit nu kan niet anders dan een slechten invloed op de teelt uitoefenen.
De Zuiderzee-haring is een afzonderlijk ras. Dr Hock zegt daarvan het navolgende:
‘Nemen wij aan dat door de droogmaking de meeste en beste paaiplaatsen van de Zuiderzee-haring zullen verloren gaan, dan moet ik verklaren, dat ik het niet onmogelijk acht - ofschoon ik mij hier niet gaarne beslist over uit zou laten - dat het ras der Zuiderzeeharing bij de afsluiting geheel tot de geschiedenis zal gaan behooren. Voor de Zuiderzee-haringvangst en voor de gewichtige nijverheid der bokkingrookerij zou ik dus de vrees niet durven onderdrukken, dat uitvoering van het bedoelde plan een zeer nadeeligen invloed uitoefenen zal.’
| |
| |
Voor Noord-Europa is het feit, dat de ansjovis zich geregeld ieder jaar in de Zuiderzee vertoont, en zich daar vermenigvuldigt, een bijna geheel op zich zelf staand geval; geen andere binnenzee met zwak zoutgehalte is bekend, waar elk jaar vangst van dit vischje gedurende den paaitijd plaats vindt. We weten, dat aan de Nederlandsche kust, behalve de Zuiderzee, ook de Oosterschelde door de ansjovis bevoorrecht wordt. Zonder overdrijving mag worden gezegd, dat Nederland tot nu toe vrijwel de alleenhandel in ansjovis in handen heeft gehad.
Ondanks de bijna onoverkomelijke bezwaren verbonden aan eene juiste schatting van de opbrengst der visch vangst in de Zuiderzee zijn alle geloofwaardige organen het er over eens, dat de ansjovisvangst de voornaamste bron van inkomsten wordt geacht, en de bruto geldelijke winst der geheele vangst per jaar op slechts eenige millioenen is te stellen: de hoogste ramers noemen een bedrag van 3 1/2 à 4 millioen gulden; in ongunstige ansjovisjaren wordt dit cijfer zeer zeker niet bereikt.
De tot de standvisschen behoorende Zuiderzee-bot wordt op verschillende plaatsen, door de geheele Zuiderzee verspreid, aangetroffen en gevangen. Zij schijnt zich weinig te verplaatsen en zich bij voorkeur op te houden op een min of meer zandigen bodem; vermoedelijk zijn dat tevens de plaatsen waarop zij zich vermenigvuldigt. De meeste dier paaiplaatsen vallen binnen den afsluitdijk, en ongetwijfeld zal daarom de botproductie afnemen, ten minste in dezelfde reden als het oppervlak dat thans voor de botteelt geschikt is, zal verminderen. De Hoornsche Hopbot zal geheel verdwijnen, de Kamper zandbot zal grootendeels blijven bestaan.
Daar bij het - door de voorgaande regeering ingediende, en door het tegenwoordige ministerie ingetrokken wetsontwerp - slechts 50,000 van den ongeveer 350,000
| |
| |
H.-A. grooten waterplas zullen worden ingedijkt, terwijl de geliefkoosde verblijfplaats van de bot - de zandige bodem - geheel buiten de indijkingen valt, zoo is het vermoeden gewettigd, dat botteelt noch botvangst groote nadeelen van de inpolderingen zullen ondervinden.
Na een nauwgezet onderzoek komt Dr Hoek - Rijksadviseur voor visscherijzaken - tot de beslissing, dat door de droogmaking der Zuiderzee geen paaigebied van eenige beteekenis aan de Noordzee-vischsoorten wordt ontnomen.
De oplossing van het bezwaar, dat de Zuiderzeevisschers bij gedeeltelijke droogmaking der Zuiderzee hun arbeidsveld voor de ansjovis- en haringvangst zullen verliezen, moet worden gezocht in de bevordering van de Noordzeevisscherij.
Gelukkig heeft de Staatscommissie geen voorbeeld genomen aan het naburige Duitsche Rijk. De reusachtige uitbreiding der Staatswerf te Kiel eischte destijds de opoffering van de belangrijke visschersplaats Ellerbek met 6000 inwoners, die zich grootendeels bezighielden met de visscherij, voornamelijk op sprot en bokking.
Alsof het de meest alledaagsche zaak ter wereld ware, is deze nijvere visschersbevolking genoodzaakt geworden een goed heenkomen te zoeken, zonder dat haar eene geschikte andere plaats tot uitoefening van haar bedrijf werd aangewezen, en zonder eenige vergoeding voor het verlies van haar arbeidsveld. Dit nu zouden de Zuiderzeevisschers - en zij waren in dezen gesteund door het gansche Nederlandsche volk - een wel wat barbaarsche wijze van handelen vinden; voor ons riekt eene dergelijke handelwijze wat al te sterk naar de landsvaderlijke dagen van vóór de groote Fransche Omwenteling, toen de Vorsten
| |
| |
en Heeren met ‘les gens taillables et corvéables’ - de kleine luyden dier dagen - vrij wel deden al wat zij wilden.
De Staatscommissie is van oordeel dat, bij afsluiting van de Zuiderzee, schadeloosstelling is te verleenen in den volgenden vorm.
a) | Het verschaffen van vaartuigen, uitgerust en geschikt voor de visscherij op de Noordzee, aan die visschers, welke thans hun bedrijf uitsluitend of voornamelijk op de Zuiderzee uitoefenen. |
b) | Verzekering tegen ongelukken van al de Zuiderzeevisschers, zoowel de hierboven genoemde, als die welke thans reeds de kustvisscherij op de Noordzee beoefenen. |
c) | Verzekering van een weekgeld voor de oude visschers. |
d) | Vrijstelling van havengeld voor de vaartuigen van alle tegenwoordige Zuiderzeevisschers. |
Voor het verkrijgen van het onder a) genoemde Noordzeematerieel, hetzij dan in den vorm van vaartuigen voor de kustvisscherij of van Noordzeeloggers, vallen in de termen, de ruim 3000 - geheel of voornamelijk - van de Zuiderzeevisscherij bestaande manschappen. Daartoe behooren dus niet die visschers uit Urk, Volendam en Enkhuizen, welke reeds in het bezit zijn van voor de Noordzeekust geschikte vaartuigen. Een tegemoetkoming aan die laatste rubriek van visschers voor het gemis van het voordeel, dat zij thans trekken door tijdelijk aan de Zuiderzeevisscherij deel te nemen, kan hierin worden gezien, dat ook zij zijn opgenomen in de bedoelde verzekering tegen ongelukken door den Staat en de vrijstelling van havengeld.
In het overzicht der kosten, - in millioenen guldens - van inpoldering met den afsluitdijk, is voor schadeloosstelling aan de visschers uitgetrokken een som van 4 1/2 millioen guldens.
| |
| |
Ten einde zich een denkbeeld te kunnen vormen van datgene wat de Zuiderzeevisschers zullen te betreuren hebben, wanneer zij door de afsluiting de waarde van hun arbeidsveld grootendeels zullen hebben verloren, nemen wij ter hand het verslag van den Staat der Nederlandsche zeevisscherijen van het jaar 1895, waarin wij - onder meer - lezen.
‘Het jaar 1895 bracht geen verbetering in den ongunstigen toestand der Zuiderzee-visscherij. Integendeel. Uit onze statistische tabellen blijkt, dat de opbrengst van de visch, aangebracht in 14 Zuiderzee-havenplaatsen in 1895 slechts ƒ 665,000 beliep, terwijl in andere jaren gemiddeld 1 millioen guldens verdienste wordt gerekend alleen aan de ansjovisvangst. Het nadeel der slechte ansjovisvangst werd in 1895 nog vergroot door een geringere vangst van haring, aal en garnalen, terwijl het verlies slechts ten deele werd vergoed door een ruimere vangst van spiering en bot.
‘Men kan alzoo veilig verklaren, dat 1895 voor de Zuiderzee-visscherij een ongunstig jaar is geweest, en het is begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden niet te denken viel aan het afdoen van oude schulden, zeer ten nadeele van de schuldeischers, wier bereidwilligheid om crediet te verleenen op zulk een zware proef wordt gesteld. Dientengevolge moesten de visschers bedacht zijn op inkrimping van uitgaven en ongelukkigerwijze wordt deze veeltijds in de eerste plaats gevonden op schip en tuigaadje, waaraan dan niet het vereischte onderhoud wordt besteed. Een tweede weg om aan de finantieele bezwaren te ontkomen, wordt meer en meer gezocht in dienstneming voor de Noordzee-visscherij, waarvoor dan echter de gezinnen tijdelijk in moeilijke omstandigheden achterblijven. En hiervan is dan weer het gevolg, dat aankomende jongens reeds te vroeg het werk van een
| |
| |
knecht moeten ter hand nemen, zoodat bij slecht weder de noodige bijstand tot behoud van schip, lading en de veiligheid der opvarenden veeltijds gemist wordt.’
Zoo iets leest men in een officieel rapport der Regeering aangeboden. Daarom is de vraag gewettigd: zal men het nog langer koel blijven aanzien, dat de zachtruischende, murmelende, wild bruischende, kokende, stormende Noordzee, nog meer menschenoffers vraagt van door den honger gedreven Zuiderzeevisschers?
Neen! duizendmaal neen! Geen enkel Zuiderzeevisscher meer mag in de toekomst de Noordzee bevisschen met voor die zee onbruikbaar materiaal; met vaartuigen, waarmede hij zeker, vroeg of laat, den dood in de kaken loopt.
Gave God, dat de begaafde schrijver Heyermans door zijn, ofschoon wat al te eenzijdig tooneelstuk - Op Hoop van Zegen - zal hebben bijgedragen om dien gruwel, die schande voor het Nederlandsche Volk, uit te wisschen, en dat volk te hebben wakker geschud uit zijn lethargische gemoedsrust omtrent het lot zijner Noordzeevisschers.
In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 20 Augustus 1901 lezen wij het navolgende
‘De centrale commissie ter behartiging der belangen van hen, die bij eventueele drooglegging der Zuiderzee schade zullen lijden, heeft thans door middel van de plaatselijke comissies haar gegevens verzameld. Door een persoonlijk onderzoek ter plaatse worden deze gegevens nu gecontroleerd, om daarna aan de Regeering te worden overgelegd.’
Dit bericht nu is uit het hart gegrepen van de voorstanders van de droogmaking der Zuiderzee, omdat zij daarvan niet anders dan goed verwachten voor de
| |
| |
totstandkoming van het groote werk; zij toch zijn het denkbeeld toegedaan, dat een werk, dat in de toekomst het geheele Nederlandsche volk tot heil moet strekken, in de eerste plaats - voor het heden - niemand uit zijn dagelijksch brood mag stooten.
Aan de visschers, die thans - uitsluitend of voornamelijk - van de Zuiderzee-visscherij leven, wil de Regeering voor niet geven blazers of botters geschikt voor de Noordzee-visscherij.
De Oostendsche visscher vischt langs de eilanden in de Noordzee op een blazer met bun, bemand met een knecht, die een vast weekloon van ƒ 8 à 9 verdient, benevens den kost aan boord, en één jongen.
Een dergelijk vaartuig is lang 52 voet, breed ongeveer 18 voet, groot 40 ton, en kost met tuig en netten, geheel uitgerust ƒ 4300.
Een voor de kustvisscherij bestemde botter komt ongeveer op denzelfden prijs te staan.
Het verschaffen van voor de kustvisscherij geschikte blazers of botters aan de 3000 visschers, die thans - uitsluitend of voornamelijk - van de Zuiderzeevisscherij bestaan, zou dus eene uitgave vorderen van: 3000: 3 × ƒ 4300 = ƒ 4,300,000.
Een logger met bun, ingericht voor de beugvisscherij en waarop gewoonlijk 13 man in dienst zijn, waaronder een paar jongens, kost met ijzerballast, zeilen, tuig, touwwerk, vischtuig en uitrusting in ronde cijfers ƒ 20,900. Het verstrekken van loggers met inventaris zou dus komen te staan op 3000: 13 × 20,900 gld., is ƒ 4,807,000.
Veronderstelt men dat ongeveer de helft van het aantal visschers aan blazers of botters, en de andere helft aan loggers de voorkeur geeft, dan zijn de kosten te stellen op ƒ 4,553,000.
| |
| |
Van deze som mag worden afgetrokken de waarde van 1057 botters en schokkers, die nu - uitsluitend of voornamelijk - de Zuiderzee bevisschen; stelt men de waarde dezer vaartuigen door elkaar genomen op ƒ 300 per stuk, dan vervalt daardoor aan den Staat der Nederlanden een som van ƒ 317,000.
Om de Zuiderzeevisschers in het bezit te stellen van geheel nieuw Noordzeemateriaal, moet dus een som van ƒ 4,236,000 op het geheele werk worden gebracht. Door eene dergelijke regeling nu wordt niet één Zuiderzeevisscher benadeeld, hij wordt zelfs grootelijks bevoordeeld; voor een vaartuig toch, dat de Staat van hem overneemt voor het luttel bedrag van ƒ 300, ontvangt hij in plaats een hagelnieuw schip, in alle opzichten voor de Noordzeevisscherij gebouwd, ter waarde van ƒ 4300.
Als hij dit geschenk van den Staat der Nederlanden ontvangt, dan behoeft hij slechts met zijn knecht en zijn jongen aan boord te stappen, zij vinden het schip geballast, van vischtuig - ja tot van commaliewant toe - voorzien.
Dat de Zuiderzeevisscher het niet zou aandurven om de Noordzee te bevisschen, dit nu is een praatje voor den vaak; zóó angstig zijn over het algemeen onze visschers niet uitgevallen; daar kennen wij ze wel beter voor. Wie maar eenigszins van nabij bekend is met onze kustbewoners, die dan toch voor verreweg het grootste gedeelte van de visscherij leven, weet te goed, dat een groote dosis van het Watergeuzenbloed hun nog door de aderen stroomt en dat ze alles aandurven, als er maar wat mede te verdienen valt.
Als een staaltje van het durven van het Nederlandsche zeevolk moge dienen, dat in Atjeh de marine-landingsdivisiën met moeite door den bevel voerenden officier moeten worden in de hand gehouden, daar ze met den onstuimigsten moed en met de grootste doodsverachting op den
| |
| |
vijand zouden losstormen, vóórdat het signaal ‘attakeeren’ is geblazen.
In Atjeh weet men niet van het opsteken der handen, en witte vlaggen worden niet bij de uitrusting van den soldaat medegevoerd, zooals door de Engelschen in Zuid-Afrika; dit zou trouwens ook maar overbodige ballast zijn in de hitte, want wederzijds wordt geen ‘pardon’ gevraagd, noch gegeven.
Daar is het - overwinnen of sterven!
Deze Hollandsche matrozen nu zijn de kinderen dier kustbewoners, die niet eens met daartoe in alle opzichten geschikte vaartuigen, de Noordzee zouden durven bevisschen?
Praatjes, praatjes, altemaal praatjes!
Laat ons voor een oogenblik nog de aandacht wijden aan datgene wat de Staat der Nederlanden zich verder nog heeft voorgesteld in het welbegrepen belang zijner Zuiderzeevisschers te doen.
In de eerste plaats dan zullen alle Zuiderzeevisschers door den Staat worden verzekerd tegen ongelukken in hun bedrijf, zonder betaling van kosten hunnerzijds.
Voegt men bij de bemanning van 3019 koppen, welke wordt aangetroffen op de uitsluitend voor de Zuiderzeevisscherij bestemde vaartuigen, 1017 visschers van Enkhuizen, Volendam en Urk, die reeds op voor de kust ingerichte vaartuigen aan de Noordzee-visscherij deelnemen, dan komt men tot een totaal van 4036 visschers, die tegen ongelukken zouden moeten worden verzekerd op de navolgende voorwaarden:
a) | Tegen ongelukken met doodelijken afloop, voor een bedrag van éénmaal het jaarloon. |
b) | Tegen ongelukken, die levenslange geheele onbe- |
| |
| |
| kwaamheid tot werken tengevolge hebben, voor een bedrag van éénmaal het jaarloon. |
c) | Tegen ongelukken, waarvan tijdelijke onbekwaamheid tot werken het gevolg is, voor een dagelijksche vergoeding van één duizendste van het jaarloon. |
Rekent men de verdiensten dooreengenomen op ƒ 400 per jaar en per man, dan worden de kosten van verzekering tegen ongelukken van 4036 man - in eens afbetaald in het jaar, waarin de schadeloosstellingen beginnen in werking te treden - rond ƒ 259,000.
Zoo ook heeft de Staatscommissie in haar wijze, menschlievende adviezen aan de Regeering, deze het lot der oude, door den arbeid afgetobde, behoeftige Zuiderzeevisschers als staatszorg aanbevolen.
Uitgaande van de vooronderstelling dat alle Zuiderzeevisschers tusschen de 13 en 65 jaar oud zijn, dan mag worden aangenomen, dat 280 van de 3000 - uitsluitend op de Zuiderzee visschenden - waarvoor moet gezorgd worden, ouder dan 55 jaar zijn; aan deze zal dus voorloopig een weekgeld moeten worden verzekerd. Dit nu wil men doen met voor die 280 oude Zuiderzeevisschers een lijfrente aan te koopen.
Vermoedelijk wil het een enkel onzer toeschijnen, dat de ouderdomsgrens waarbij het pensioen wordt verleend wat rijkelijk vroeg is gesteld; dat, wat zijn leeftijd aangaat, de visscher nog vele jaren geschikt is om zijn bedrijf uit te oefenen, en hij dit zonder pensionneering op dit oogenblik zeer zeker ook doet; doch men vergete hierbij niet, dat de Staatscommissie vermoedelijk van het juiste denkbeeld is uitgegaan, dat de visschers - evenmin als de fiacrepaarden der Parijsche boulevards - veel kans hebben om oud te worden. Vele hunner toch hebben, als een gevolg van het gevaar aan hun bedrijf verbonden, van koude en ongemakken, reeds geruimen tijd vóór hun 55ste levensjaar den tol aan de natuur betaald.
| |
| |
De sombere, zwarte kleur der gewaden van vrouwen en kinderen in de vissersplaatsen leert ons daaromtrent meer dan langs redeneeringen.
De leeftijdsgrens, voor den ingang van het pensioen - den 55-jarigen leeftijd - komt ons billijk voor; wel zoo billijk als die van 65 jaar, door een zoon onzer grootste fabrikanten uit het Zuiden des lands in een academisch proefschrift voorgesteld, uit liefde voor de duizenden arbeiders zijns vaders.
Daar deze arbeiders toch - als een gevolg van het schadelijke voor de gezondheid hunner nijverheid - bij uitzondering ouder dan 50 jaar worden, trad deze prachtige pensioenregeling op het papier, 15 jaren na den dood der arbeiders voor hen in werking.
Wij hebben alle reden ons te verheugen in het feit, dat de Staatscommissie geheele vrijstelling van kaai- en havengelden voor de vaartuigen van alle Zuiderzeevisschers in alle Nederlandsche havens in haar rapport heeft opgenomen.
Dit ademt een modernen, anti-middeleeuwschen geest.
Met zulke gezonde sociale denkbeelden, waaruit liefde voor het volk spreekt; waaruit het eigenbelang is gebannen; nedergelegd in een rapport, dat is opgemaakt geworden door 29 mannen, die behooren tot de uitverkorenen des volks op het gebied van den geest, van den arbeid en van de wetenschap, mannen van verschillende staatkundige richtingen; gaan we onder het Ministerie van het ‘Christelijk Volksdeel’ met vertrouwen de toekomst te gemoet voor het grootsche werk van de Droogmaking der Zuiderzee.
Wij twijfelen er dan ook geen oogenblik aan of dit Ministerie zal het nu teruggenomen Wetsontwerp weder ter tafel brengen.
Dit werk toch, heeft met clericalisme en anti-clerica- | |
| |
lisme niets te maken; het is een reuzenarbeid, die de Staatkundige partijen in Nederland in geen enkel opzicht behoeft te verdeelen; een werk, waarin de verheven denkbeelden van broedermin, gemeenschapsgevoel, Vaderlandsliefde, trouw aan Hare Majesteit Onze Geliefde Koningin Wilhelmina der Nederlanden, en gehechtheid aan Haar Stamhuis te vinden zijn als zóóvele parelen van onschatbare waarde, voor hem die ze weet op te zoeken.
Kapitein Van der Veur.
Willemstad (Holland).
|
|