| |
| |
| |
Ingeburgerde Vreemdelingen Vlaamschen Grond.
‘Wat een rare naam! Wat mag dat wel beteekenen?’ Zulks is de uitroep dien wij ons vaak laten ontvallen onder het lezen van den burgerstand, bij 't doorbladeren van een adresboek en dergelijke. En tot zulke opmerking bestaan ook goede gronden; want onder de familienamen zijn er inderdaad, welke stof geven tot nadenken.
Om maar eenige voorbeelden te nemen.
In Holland kan men de Stokvissen en de Pekelharings op straat tegenkomen; ik bedoel: personen die aldus heeten, zooals Professor Stokvis uit Amsterdam of Professor Pekelharing uit Delft. Er is een leeraar die heet Fijnvandraat; er is ergens ook een Mijnheer Zondervan, een onderwijzer meen ik. Men vindt in Holland de geslachten Naaktgeboren en Niemantsverdriet, een notaris Droogleever Fortuyn, een ander Suykerbuyk. Nu moeten we niet denken, dat er in Vlaanderen geen dergelijke namen zouden bestaan; want ook wij kennen Droogenbroot en Schiettecatte. De lijst zou men zonder moeite kunnen uitbreiden.
Er zijn, zooals men ziet, tal van familienamen, welke niet heel aangenaam in 't oor klinken. Minst van al voor die ze dragen. De zoo pas gestorven muziekleeraar Vercken uit Luik had daarover een woordje kunnen meepraten. Wie zou wel wenschen Vercken te heeten, al is 't ook met een c? Gelukkig kenden Vercken's stadgenooten niets van de beteekenis van 't woord - ze spreken immers Verkènne,
| |
| |
met een sterken klemtoon op de laatste lettergreep - en, God weet, vermoedde hij er zelf iets van! Maar een ander die heette Leporc, en daar de man onder de Walen leefde, schreef hij aan den Koning om zijn naam te mogen wijzigen in Le Pourc, een verzoek dat ook werd toegestaan. Dergelijke gevallen zijn gansch niet zeldzaam.
Zulke familienamen wil ik voor heden met rust laten. Ik wilde mij beperken tot een enkele klasse, en zelfs tot een onderverdeeling van deze laatste: die met Fransche vormen. Deze studie, nu, zou zeker niet op haar plaats zijn in een Vlaamsch tijdschrift, was het niet dat de bevolking in onze gewesten zóó gemengd is. Onder de Walen vindt men vele Vlamingen, onder de Vlamingen - ten minste in de steden - zeer talrijke Walen. En kon men eens de afkomst nagaan, dan zou men eerst recht zien, hoe weinig op onzen tijd het woord ‘ras’ te beteekenen heeft. Vele personen zijn, althans in oorsprong, vreemdelingen in het midden waarin zij leven. Pol de Mont, Conscience zijn van Waalsche of Fransche afkomst; het geslacht Mac Leod moet oorspronkelijk Schotsch wezen, en het geslacht Braun Duitsch. En wij bepalen ons hierbij tot zeer bekende personaliteiten. Gingen wij buiten dezen kring, dan kreeg de lijst geen einde. Van een andere zijde, tal van Waalsche auteurs - ge weet wel, van die welke niets voortbrengen dan meesterstukken - dragen Vlaamsche namen: Vrindts, Willem, Salm, en andere, zijn evenmin geboren Walen als de Schah van Perzië. ‘Ça pue son Flamand à cent lieues!’ zooals onze Waalsche broertjes zoo elegant zeggen. Dus, het ras geef ik u gaarne cadeau. Maar, als ik eens om mij heen kijk in onze Vlaamsche steden, dan stuit ik op allerlei namen, die hoewel niet Vlaamsch van vorm, er toch bestaan; en juist daarom wilde ik trachten den oorsprong van zekere onder deze vreemdelingen eenigszins toe te lichten. Niet een volledige behandeling bedoel ik: men kon er zonder moeite een dik
| |
| |
boek over schrijven en daartoe ontbreken mij de noodige gegevens en ook de lust. - Slechts op de het meest voorkomende onder de patronymica wensch ik hier de aandacht te vestigen.
Gewaagd is een dergelijk onderzoek altijd: op etymologisch gebied zijn zooveel knollen voor citroenen aan den man gebracht geworden. Doch wij zullen het gevaar tot een minimum herleiden en ons bepalen tot de gemakkelijkste. Dan, de namen die ik zal opsommen, bestaan alle in de werkelijkheid. Ze zijn getrokken uit officieele bescheiden, adresboeken en dergelijke. Ik wil mij daarom onthouden telkens de bron op te geven: dat zou op den langen duur onuitstaanbaar worden.
***
De categorie der patronymica brengt ons terug tot voornamen. Het verband is soms niet eens uitgedrukt. Vele voornamen zijn aldus, zonder eenige wijziging, geworden tot familienamen: Charles Michel, Paul Thomas, Paul Fredericq, Eugène Hubert.
Veel vaker evenwel is het verband wèl uitgedrukt. In Alberti b.v. herkent ieder dadelijk een Latijnschen genitief: dat moet dus beteekenen ‘zoon van Albert.’ In Holland wordt immers het woord zoon achter des vaders voornaam gevoegd: Janszoon, Pierson, en door afslijting is meestal slechts sen overgebleven: Janssen, Franssen, Pietersen.
Deze wijze om den zoon een naam te geven, is de gemakkelijkste en dan ook nog in volle gebruik; zoo zeer zelfs, dat de familienaam, de echte, wel eens daardoor in 't vergeetboek geraakt. Op het platteland is deze noemwijze zelfs nog de meest gevolgde. Ik kende vroeger een man van Moorslede, bij Roeselare, en die werd door iedereen op zijn dorp geheeten: Jules van Sussen van Pier-Jan-Pauls. En dit is heelemaal geen caricatuur. Zijn grootvader heette
| |
| |
Pier-Jan-Paul; zijn vader, Sussen (= Franciscus) van Pier-Jan-Pauls; en voor hem zelf werd zijn voornaam Jules nog voor dip lange geschiedenis gevoegd.
Onze Latijnsche genitief Alberti wijst terug op een tijd, toen de burgerstand nog in de taal der geleerden werd gehouden en wel door den pastoor, gelijk nog heden in de katholieke provinciën van Duitschland. Soortgelijke familienamen, eigenlijk Latijnsche genitieven, zijn er in menigte. Ge hebt, onder de zeer bekende, Nicolai, Pauli, Anthony, Roberti, Martiny, Lamberty, Mathy, Bernhardy; en daarnevens, wat minder bekend: Theodory, Alexandry, Pierry, Adolphy, Philippi, Gerardy, Frederici, Conrardy of Conrady, enz. Walthéry (zoon van Walther) leeft nevens gewestelijke vormen als Wauthy of Gauthy, en terwijl wij in al deze voorbeelden gemakkelijk tot den oorsprong kunnen opklimmen, zijn het, voor den vaak voorkomenden naam Wéry, nevenvormen als Wérotte of het veel klaardere Werson die ons eenigszins nader kunnen brengen tot den grondvorm, den ouden mansnaam Wer, die echter uit het hedendaagsche gebruik is verdwenen. Dit is wel meer gebeurd met de voornamen, zooals wij verder nog zullen zien.
***
Gelijk men kan opmerken uit den naam Wérotte, wordt niet zelden een uitgang aan den grondvorm toegevoegd. De bedoeling is alsdan, niet precies het begrip der afstamming uit te drukken, maar veeleer het begrip der kleinheid. Meestal mogen wij dan ook diminutieven herkennen in de van voornamen afgeleide familienamen.
De diminutiefvorm in de namenvorming dient niet alleen om het begrip van het kleine uit te drukken: het begrip van het onbeduidende, zelfs het verachtelijke, komt er vaak bij. Niet zelden ook zijn zij ontstaan uit gemeenzaamheid,
| |
| |
uit sympathie of vriendschap. Is het u nooit opgevallen, hoe men op een dorp, in een kleine stad, iedereen als 't ware een verkleinenden uitgang aan zijn naam toevoegt? Waarom? Al de inwoners kennen elkaar, met naam en toenaam, met kwaliteiten en gebreken. Als er ook iemand eenigszins boven de overigen staat, dadelijk haalt de vertrouwelijke omgang van elken dag hem van zijn voetstuk neer, en wat blijft er over? Een dood gewoon mensch, veelal door zijn omgeving niet zeer hoog geschat: nul n'est prophète en son pays! In een kleine stad, op het platteland, zijn deze diminutiefvormen nog geen bewijs van kleinheid; hij op wien zulk een diminutiefnaam wordt toegepast, is allicht een kerel als een boom.
De bedoelde uitgangen zijn talrijk. De gesproken taal in 't Nederlandsch kent er nog twee, je en ken, terwijl de geschreven taal, meer eigenlijk de taal der poëzie, soms nog het oude lijn van den rommelzolder haalt. Het Latijn bezat er veel meer. Slechts ten deele vindt men ze terug in het huidige Fransche spraakgebruik bij afleiding en samenstelling, doch zeer vaak in doode vormen als de persoonsnamen.
***
Namen als Bernardin en Guillaumin kent iedereen, en een verband met Bernard en Guillaume heeft ook iedereen vermoed. Wel, dat in is juist een diminutiefuitgang. Ook Paulin en Philippin zijn doorschijnend als glas. Wie aan wielrijden doet, kent allicht Michelin wegens zijn pneu's. Als men de kleine wijziging niet uit het oog verliest, zal men gemakkelijk diminutieven herkennen in Goffin (van Godefroid), in Jaquemin (van Jacques), in Gillain (van Gilles). Stassin behoort tot Eustache, met als grondvorm de verkorting Stas of Stasse, welke wij in Vlaanderen terugvinden als Staes; Colin is het verkleinwoord van Colas of
| |
| |
Nicolas; Perrin van Pierre. Niet zelden ontstaat een naam door toevoeging van twee uitgangen. Zoo kregen we b.v. Stassinet, Collinet e.m.a.
Dit achtervoegsel et is nog heden in volle leven, zooals wij kunnen zien uit vormingen als jardinet, livret, poulet. In de eigennamen mede is het zeer gewoon: Michelet, Gillet, Piret. Eenigszins minder ontmoet men, doch daarom zijn ze niet minder gemakkelijk te verklaren: Wilmet van Wuillaume, den nog voorkomenden nevenvorm van Guillaume, Nicolet, Charlet. Uit verkorting ontstonden b.v. Masset van Maas of Thomas, Closset van Nicolas, met een nevenvorm Nicolet, Nizet van Denis. Slechts een anders geschreven vorm voor Henret is Henray van Henri, en Pollet is natuurlijk het verkleinwoord van Paul, Hanquet van Hans of Johannes. Pirlet behoort tot Pierre (gesproken Pire), en heeft voor nevenvormen de zeer vaak bij de Walen voorkomende Pirlot of Pierlot, wellicht het ook in Holland bestaande Pitlo.
***
Dit ot is een derde uitgang, dien men zonder moeite uit tal van patronymica kan te voorschijn halen. Hij is in de levende taal van onzen tijd ras aan 't uitsterven; toch komt hij nog voor in ilot (een klein eiland) en in 't adjectief pâlot (een beetje bleek). Bij enkele voornamen ook doet hij nog dienst als verkleiningsuitgang: Charlot en Pierrot, alsmede het vrouwelijke Margot zijn nog in gebruik.
Even zeldzaam is hij in de patronymica. Men kent nog Guyot van Gui. Meer komt hij voor verlengd tot otte, evenals et soms wordt tot ette. Namen als Marcotte, Henrotte, Lambotte, Pirotte, zijn dus te beschouwen als verkleinvormen van Marc, Henri, Lambert, Pierre. Francotte is de zoon van François of Frank, Michotte van Michel, Wilmotte van Guillaume. Ze zijn evenwel niet altijd zoo gemakkelijk te
| |
| |
herkennen: Hanotte wordt klaar door zijn nevenvorm Hansotte, d.i. zoon van Hans of Johannes; Fassotte, zoon van Faas of Bonifaas (Faassen is een Germaansch aequivalent). Guinotte is de zoon van Gui; doch wat Renotte beteekent, dat moeten wij weer opdiepen uit nevenvormen als Renson of zoon van (A)rend, nog heden als voornaam in Holland in volle gebruik.
In namen als Henrotay, Henrotin, Henroteau, Pirottin, kunnen wij thans zonder moeite vormen herkennen, ontstaan door een dubbelen uitgang, zooals wij reeds hooger zagen. Ook Renson gaf op deze wijze aanleiding tot Rensonnet, Jaquemin tot Jaminet.
Als diminutiefuitgang kennen wij nog on in de levende taal: aiglon, ânon, poupon. Bij de persoonsnamen komt het voor in Gilon van Gilles, in Matton van Mathieu, in Masson van Thomas. En wie kent niet Piron? Soms zijn er nog een paar letters tusschengeschoven als in Massillon. Een enkelen keer treedt ion in de plaats van on: Henrion, Thirion van Thierry, Remion van Remy.
***
Terwijl al de vorige uitgangen teruggaan op het Latijn, komen we, met den uitgang art of ard weer op Germaansch gebied. Hij is oorspronkelijk niets anders dan ons hard, dat, eenmaal overgegaan in het Fransch, aanleiding gaf tot zeer talrijke afleidingen, vooral onder de patronymica, wellicht meer dan eenig andere uitgang.
Elk kent gewis, en weet ook te verklaren, namen als Philippart, Gillard. In Henrard herkent men zonder moeite Henri; in Massart: Maas of Thomas; in Pirard of Pierard: Pierre; in Thiriart: Thierry. Op een verkorting berusten Colard (van Nicolas), Nisard (van Denis), Stassart (van Eustache), ook Thonnart, van Antoine namelijk. In
| |
| |
Wilmart steekt Willaume, in Hubart: Hubert; Goffart gaat terug op Godefroid en in Rassart schuilt weer ons Raas.
Onze Germaansche uitgang blijkt dus in het Romaansche gebied volle burgerrecht te hebben verkregen: op een gegeven oogenblik was men zijn waren oorsprong totaal vergeten en gold hij voor evenzoo Fransch als de uit het Latijn stammende uitgangen. Zoo kon hij zich voegen achter adjectieven en tot vorming van nieuwe termen worden aangewend: vieillard, richard, enz.
Niet zoo ging het met twee andere uitgangen die wij insgelijks aantreffen in Waalsche namen; nl. son en kin. Wij denken dadelijk aan ons zoon en ken. De namen waarin zij voorkomen, zijn dan ook onbetwistbaar gevormd binnen Germaansch gebied. Dus van beslist Germaanschen, beter: Vlaamschen oorsprong, zijn namen als Colson of Closson, zoon van Nikolaas, Renson, zoon van Arend, met verlies der eerste lettergreep, Masson zoon van Thomas, Nanson zoon van Nand of Ferdinand. Minder klaar is Bodson, die ons met zijn nevenvormen Body, Bodet, Bodin, misschien terugbrengt tot Baudewijn.
Ook kin is smokkelwaar van Vlaamschen oorsprong. Het komt voor in Renkin b.v., in Raskin, Gilkin, Wilkin (van Willem), mede in Hennequin (van Hendrik). De naamtypen op son en kin behooren aan geboren Vlamingen, doch dezen waren verhuisd naar het Walenland, en daar werden hun namen verwaalscht, in uitspraak en schrijfwijze beide: b.v. Rasquin. Eenmaal opgenomen, kregen zij vaak nog een uitgang achteraan gevoegd: Rensonnet, Gilkinet, Raskinet, enz. Deze nieuwe vormingen ontstonden na de verhuizing en dragen aan zich een beslist Waalsch karakter.
***
Hiermede willen wij ons lijstje van vadernamen besluiten.
Wat een scherp licht werpen zij niet op de vermenging
| |
| |
welke te allen tijde op Belgischen bodem tusschen de twee rassen heeft plaats gevonden! Hier zien wij een uitgang als het Germaansche hard overgenomen worden door de Romaansche buren, en toch, hoewel van echt Germaanschen oorsprong en zich hechtende aan niet zelden Germaansche voornamen, de bron worden van nieuwe Romaansche vormen. Daar zijn het twee uitgangen, weer te huis behoorende op Germaanschen grond, die overgaan tot het vreemde gebied, er nieuwe uitgangen aannemen, en aldus Romaansch worden in wezen en karakter. Dichter bij ons zien wij de oorspronkelijk Vlaamsche, doch Waalsch geworden vormen weer overgaan naar Vlaanderen, doch hier behouden zij hun uitheemsch karakter. Niemand in Vlaanderen zou heden er aan denken om uit namen als Renkin, of Renson, zijn eigen goed weer te voorschijn te halen.
Hoog klimmen deze vormingen op. In de 12e en 13e eeuw zien wij de namen vorming met uitgangen reeds aan den gang. Doch met deze algemeene bepaling moeten wij wel vrede hebben: tot een nadere omschrijving van den tijd waarop de besproken namen kùnnen ontstaan zijn, komen we niet. Zij wijzen er alleen op, hoe gewichtig steeds de vermenging der rassen is geweest in onze gouwen. Een merkwaardig uitwerksel daarvan laat zich heden ten dage opmerken: in de taalbeweging in België vinden wij tot Vlamingen geworden Walen, strijdende vóór Vlaanderen, tot Walen geworden Vlamingen strijdende tegen Vlaanderen. Niet straffeloos zijn wij dan ook de meest vooruitgeschoven post van het Germaansche ras: veel hebben wij ingeboet. De scherpe kanten van ons Germaansch karakter zijn, door wrijving met, en infiltratie van, het vreemde ras afgerond geworden, tot groote verzwakking van ons nationaal bewustzijn. De ‘ingeburgerde vreemdelingen op Vlaamschen grond’ hebben het hunne daartoe bijgebracht.
Aug. Gittée.
|
|