Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 54]
| |
Uit Noord-Nederland.Nederland heeft gedurende de Maartsche Meimaand niet alleen gehuiverd om het kille, natte weer, dat dit voorjaar buitengewoon lang de lenteweelde van bloesemende vruchtboomen en bloeiende velden heeft tegengehouden. Het heeft ook gehuiverd bij de gedachte, dat het zijn Jonge Majesteit kon verliezen, die op Het Loo door hevige koortsen aangegrepen voor de tweede maal de teleurstelling der hope op 't moederschap had te doorstaan. Er ging een verademing door het land toen de zorgwekkende bulletins gunstiger begonnen te luiden en men als zeker kon aannemen, dat de Hooge Vrouwe het gevaar te boven was gekomen. De ziekte van H.M. heeft haar andermaal de overtuiging geschonken van de liefde van haar volk, te meer daar de antiloyalen hier over 't algemeen geen déloyalen zijn. De buitenlandsche pers heeft zich met ons verheugd over haar herstel en is weer de tolk geweest van de achting, die de vreemdeling onze Koningin en haar volk toedraagt. De roep, die wij naar buiten hebben van vrijheidszin, karakter, eergevoel, rechtvaardigheid, eerbied voor andrer overtuiging - om van onze ondeugden nu eens niet te spreken - is wel gedeeltelijk herinnering aan verbleekte oude glorie; toch, er is rasopleving, en Holland heeft, voorgegaan door zijn Vorstin, vooral van zich doen spreken door alles wat het heeft gedaan om te verhinderen, dat de Zuid-Afrikaansche tak niet van zijn stam werd gerukt. | |
[pagina 55]
| |
Ja er is en er wordt nog met woord en daad veel voor de Boeren gedaan. Er is wel geen plaats in Nederland waar de Boerenzaak geen offers gevraagd en gekregen heeft. Wat een enkele stad als b.v. Dordrecht reeds gedaan heeft, wekt verbazing en deze provincie-stad telt nauwlijks 40.000 inwoners. Toen de oorlog uitbrak, was zij een der eerste plaatsen in Nederland, die, voorgegaan door haar burgemeester en gemeenteraad een som van ruim 16.000 gld. bijeenbracht tot steun der strijdende republieken. Naar Dordrecht werd, als gevolg van het XXIVe Taalen Letterkundig Congres in '97, de zetel van het Alg. Ned. Verbond (de stichting van den heer H. Meert), verplaatst en Dr H.J. Kiewiet de Jonge werd er de ziel van. Op zijn aanstichting werd van wege het Verbond het bekende Perskantoor opgericht, dat nu reeds meer dan twee jaren door verschillende uitgaven, geschriften en artikelen in de Europeesche pers smaad en laster heeft bestreden, door de Engelschen met hardnekkigen moed wil onophoudelijk over de Boeren verspreid. Veler oogen aan deze en gene zijde van den Oceaan zijn geopend door het op die wijze wereldkundig maken van officiëele mededeelingen van Boerenzijde. Dit voorjaar zijn binnen enkele maanden o.a. de rapporten verschenen van de generaals Smuts en De la Rey, en ook een verzameling Buitengewone Staatscouranten der Zuid-Afrikaansche Republiek, loopende van Juni tot September 1900, benevens de ambtelijke oorlogsberichten, telegrammen, gouvernementskennisgevingen, proclamatiën enz. In het bijzonder vestigen wij op deze laatste uitgaaf, tegen overmaking van ƒ 1,15 (2.30 fr.) aan het Perskantoor verkrijgbaar, de aandacht. In hun eenvoudigen toon gesteld, zakelijk van inhoud, | |
[pagina 56]
| |
bemoedigend van vertrouwen, ademen deze officiëele bescheiden een waarheid, waarin men zijns ondanks moet gelooven. Wat gemoedelijk doet het aan te lezen, dat in sommige gevechten, waar het toch heet toeging, ‘aan onze zijde geen enkele man bezeerd’ werd. Hoe verschijnt ons ook hier Christiaan de Wet als een dapper, buitengewoon tactisch held. Welk een schril licht werpt de op een Engelsch officier buitgemaakte brief op het oordeel der Tommies over hun eigen aanvoerders. Roerend zijn de toespraken, welke oom Paul tot zijn strijdende mannen hield, toen hij, met de troepen Pretoria ontruimd hebbend, eerst naar Machadodorp en toen naar Nelspruit den regeeringszetel verplaatste, om, gesteund door zijn trouwen en wakkeren staatssecretaris F.W. Reitz, door middel der ‘Staatsdrukkerij te velde’, althans voor de verschillende commando's, wereldkundig te maken, hoe de toestand des lands was. Veel is daarvan nooit tot Europa doorgedrongen. Thans is de eenig bekende, volledige verzameling der oorlogs-staatscouranten, alvorens in haar archiefgraf te dalen, in een 250-tal exemplaren vermenigvuldigd, alle met een kort voorwoord ingeleid en nog geteekend door Dr H.J. Kiewiet de Jonge, die in de 24 Mei gehouden Jaarvergadering van het A.N.V. wegens drukke werkzaamheden genoodzaakt was om de veelomvattende betrekking van Algemeen Secretaris aan zijn stadgenoot, den heer P.J. de Kanter, over te dragen, hoewel hij lid van het Hoofdbestuur blijft. Maar er is meer dat Dordrecht den naam van Pro-Boerstad bij uitnemendheid waardig doet zijn. Men zal zich van de Parijsche Tentoonstelling het Paviljoen herinneren, dat meer dan eenig gebouw de aandacht getrokken heeft van allen, die mee leden met de zwaar beproefde Republieken. Elk bezoek schier was een bedevaart naar het borstbeeld van Paul Kruger. | |
[pagina 57]
| |
Toen de Tentoonstelling gesloten werd dreigde de geheele verzamelingGa naar voetnoot(1) land- en volkenkundige voorwerpen uit het Paviljoen verstrooid te worden. Om dit te voorkomen, heeft de bekende kunstbeschermer Hidde Nijland, niet uit zucht tot bezit, maar uit liefde om te behouden, den geheelen inventaris aangekocht en naar Dordrecht laten vervoeren om er een Transvaal-Museum van te stichten. De voortrekkerswoning, die er een onderdeel van uitmaakt, is al op eenige plaatsen tentoongesteld geweest en heeft veel voor de Boeren opgebracht. In een gedeelte van het nieuwe Museum dat Dordrecht rijk wordt komt nu ook het Transvaal-Museum. Den tijd van voorbereiding heeft de heer Nijland zich ten nutte gemaakt om nog tal van herinneringen aan den oorlog uit Zuid-Afrika en de ballingsoorden bijeen te brengen. De stad aan de Merwede, door schilders zoo zeer gezocht, heeft dus een aantrekkelijkheid te meer voor landgenoot en vreemdeling en kan een bedevaartplaats worden voor allen, die de nagedachtenis zullen blijven eeren van 't dappere Boerenvolk, dat eindelijk voor al te groote overmacht, ruw geweld en onmenschelijke wreedheid heeft moeten bukken. In verband met het te openen Transvaal-Museum zal | |
[pagina 58]
| |
de vereeniging ‘Vak en Kunst’ ter gelegenheid van haar 15-jarig bestaan gedurende de maanden Juli en Augustus een Zuidafrikaansch dorp ter bezichtiging stellen. Op het terrein zullen een tiental voortrekkerswoningen verrijzen en zes Kafferkralen, terwijl geschilderde kopjes het Panorama zullen voltooien. Men hoopt, dat alle landgenooten en vreemdelingen, die dezen zomer benoorden den Moerdijk komen, het Transvaalsch dorp zullen bezoeken (de toegangsprijs is zeer gering); en wie een goed schutter is kan dan tevens zijn geluk beproeven door een schot voor de Boeren te doen. Want Dordrecht heeft ook nog een Internationalen Schietwedstrijd ingericht, waarvan de opbrengst zal strekken ten bate der weezen van gevallen Zuidafrikaansche strijders, waarvoor de Dordrechtsche collectanten vereeniging ‘Zuid-Afrika’ reeds zooveel gelden heeft opgehaald. Voor dien schietwedstrijd zijn een 100- tal prijzen uitgeloofd, meest geschenken, o.a. een schilderij van Mesdag. Maar genoeg om aan te toonen, hoe een betrekkelijk kleine Hollandsche stad met woord en daad opkomt voor en steun verleent aan een zwaarbeproefd en wreedvervolgd stamverwant volk. Dit zij gezegd zonder de verdiensten te verkleinen van andere plaatsen als b.v. de hofstad, waar de Haagsche Pro-Boer-Vereeniging een internationale kunstverloting op touw heeft gezet, voor welke de beroemdste artisten van Europa talrijke kunstwerken hebben geschonken, die in een daarvoor opzettelijk opgetrokken gebouw van 1 Juli tot 15 September zullen worden tentoongesteld. Intusschen heeft ons te midden van al die pogingen en voorbereidingen om nog meer voor de Boeren te doen, de vredestijding onaangenaam getroffen. In schouwburg en concertzaal werd den avond van den 1 Juni de uitvoering even geschorst om het pijnlijke telegram voor te lezen. | |
[pagina 59]
| |
Niet pijnlijk voor de meesten echter, want de muziek rees en de menschen stonden recht en jubelden dom-weg het Transvaalsche volkslied: ‘Ons lijden is voorbij’ ... 't is mogelijk. ‘Dat vrije volk zijn wij!’ .., Bittere ironie! Neen, deze vrede, deze zegepraal van den overweldiger stemt den Nederlander niet vroolijk. Er is maar één verwachting, die ons doet moed houden. Die is, dat de taal thans het bolwerk worde, waarachter het ras, dat ons is, omdat het van ons uitging, zich zal blijven verzetten en ontworstelen. In ‘Le Crime’ (bl. 296) zegt Lombroso: ‘On pourra opprimer, massacrer un peuple, mais on ne lui fera jamais changer sa langue, tant qu'il n'aura pas changé de climat, d'air, de larynx et de nerfs, d'où proviennent nécessairement les modifications glottologiques.’ Met deze uitspraak voor oogen kan Groot-Nederland na den reeds zoo milddadigen steun, gerustelijk gaan arbeiden aan bevestiging en uitbreiding van het Hollandsche element in Zuid-Afrika. *** Meer dan eenige tijd van het jaar wettigt de zomer ten onzent de spottende hyperbool, dat in Nederland de eene helft der bevolking bezig is de andere te examineeren. In verschillende takken van onderwijs heeft men vooren najaarsexamens, vooral bij het lager onderwijs, welke dan nog afgewisseld worden door die in vrije-en ordeoefeningen (een soort verlichte acte gymnastiek, die noch de duizenden onderwijskrachten noch de lichamelijke opvoeding eenig nut heeft gedaanGa naar voetnoot(1), teekenen, talen, zang, | |
[pagina 60]
| |
nuttige handwerken, land- en tuinbouw enz. Veel middelbare examens op het eind van den zomer en bijna doorloopend in de vier academiesteden (Leiden, Amsterdam, Groningen, Utrecht) candidaats-, arts- en doctorale examens om maar een paar van de graden te noemen, die de studeerende jongelingschap moet doorloopen om zich een titel te verwerven. Verder examens voor apothekersbediende, posterijen, consul, ontvanger, enz., om de diploma's die door vele particuliere maatschappijen en bonden worden verkrijgbaar gesteld maar niet eens te noemen. Alsof de plaag van staats- en gemeentewege nog niet voldoende verwoesting aanrichtte. Men hoeft zelf niet de noodige brevetten te hebben gehaald of ‘als een baksteen’ te zijn gezakt om te weten of te begrijpen, dat examens een kwaad zijn, zij het dan ook een noodzakelijk kwaad. Dat men een zekeren maatstaf noodig heeft ter beoordeeling van iemands kennis en bekwaamheden, dat men op den langen weg van studie mijlpalen zet, waarvan de opeenvolgende bereiking moed geeft om verder te gaan en geleidelijk tot het beoogde doel te komen, is te verklaren en te verdedigen. Er zijn zooveel menschen, die zich voor voller doen aanzien, dan ze werkelijk zijn, dat men zonder bewijs dikwijls den schijn voor het wezen zou nemen, en vooral de bescheidenen in het gedrang, veroorzaakt door den strijd om het bestaan, het kind van de rekening zouden worden. De groote vraag blijft echter of examens inderdaad den juisten waarborg geven. Een wetenschappelijke opleiding is voor veel ambten en posten nu eenmaal onmisbaar en zonder elementaire studie, zonder basis kan niemand in dezen op eigen beenen staan. Maar 't blijkt immer, dat de praktijk eerst in staat | |
[pagina 61]
| |
is van een goed aangelegde en onderlegde een geschikt geestelijk arbeider te maken. Daarvoor biedt een examen geen maatstaf, want men moet iemand langer dan een paar dagen bezig zien om over zijn werkkracht en arbeidsvermogen te kunnen oordeelen. Examens moeten zich noodzakelijkerwijs vooral tot de theorie bepalen. Dit heeft ten gevolge, dat de candidaten zich bijna uitsluitend tot de theorie bepalen, hun heil zoeken in 't inpompen van een paar handboeken en dat zij in het van buiten leeren van die afgepaste hoeveelheid kennis - bepaald door programma's - het criterium der wetenschap gaan zien. Montaigne zei drie eeuwen geleden reeds: ‘Sçavoir par coeur n'est pas sçavoir’. Om een paar overleden Nederlanders aan te halen: Allard Pierson oordeelde, dat examens dofheid van geest bevorderen, en Carel Vosmaer beweerde: ‘Examens zijn vernis en dressuur, geen wasdom’. En wasdom hebben we noodig voor de jeugd en het menschdom, geen geestdoodend africhten. Wasdom door studie, die zich onmiddellijk wendt tot de natuur en het leven zelf; door geestelijk voedsel, dat den mensch sterk maakt en weerstandsvermogen geeft tegen al wat hem belaagt in de wereld. Meer en meer dringt dan ook in ons land het besef door, dat de examens tot het allernoodigste moeten beperkt worden en dan zoo practisch mogelijk ingericht. Maar voor alles schaffe men de pijnbank voor de kinderen af. Denk eens na hoevele jongens en meisjes, die nu in het schoone jaargetijde buiten moesten zijn in het vrije veld, thuis in benauwd warme kamers sommen uitrekenen, thema's maken, taalregels, rivieren en jaartallen van buiten leeren. En voor allen doemt in plaats van 't heer- | |
[pagina 62]
| |
lijk verschiet van een prachtig landschap, het schrikbeeld van toelatings- overgangs- of eindexamen op, met den angst voor zakken, wat gelijk staat met een jaar terugzetting, en minachting of grievend medelijden van familie en kennissen, verlies van eigenwaarde-gevoel en van zelfvertrouwen. En onverstandige ouders maken den hoogst zenuwachtigen prikkel van een examen nog scherper door aan het behalen van een getuigschrift belooningen als fietsen en horloges te verbinden. En toch op die examens
Komt alles, alles aan,
Examens om te komen,
Examens om te gaan.
Wij worden, ja zoo waarlijk,
Op onze bakers schoot
Gedrild reeds voor de examens;
Zoo wordt Jong Holland groot.
Zoo wordt Jong Holland groot. Ja, maar of het zoo wijs wordt, is een tweede. Als ik aan examens denk, denk ik aan al de blijde gezichten van de gelukkigen, die bevorderd zijn, aan de telegrammen, die naar alle oorden van het land vliegen met dat jubelwoord Geslaagd, thuis nog in spanning verbeid als de gelukkige het reeds zenuwachtig aan het telegraafbureau heeft opgegeven. Dan denk ik aan de zuchten van verlichting na langen tijd van volhardend werken en onvermoeid studeeren, aan het ruim gevoel van weelde en trotsch, dat het blijde hart vervult, aan de gelukwenschen, waarmee verwanten en vrienden den overwinnaar verwelkomen. Maar ook schept
..... mijn geest het beeld van een gewoogne, Te licht bevonden in de schaal der zeer geduchten. | |
[pagina 63]
| |
En ik zie hem in verslagenheid de uitspraak der commissie aanhooren, half wezenloos met nauw weerhouden tranen het gevreesd gebouw verlaten, de straat opgaan, waar alles vreemd-ongevoelig zijn gewonen gang gaat. En o, dat thuiskomen, dat verdriet der dierbaren, die te vergeefs wachtten op het blijde woord. En de dagen, de weken, de maanden soms, die het leed verzachten, maar nooit de herinnering aan de teleurstelling uitwisschen. En het opnieuw beginnen, opnieuw moed vatten om het nog eens te wagen met nog grooter vreeze voor ‘te licht bevonden’. En waarin dan dikwijls te licht bevonden? Een onlangs uitgegeven boekje bevat 76 verslagen van mondelinge examens in rekenen, ten doel hebbende de candidaten, die zich voor het examen van onderwijzer(es) aanmelden, op de hoogte te brengen van wat er al zoo gevraagd wordt. Daaruit blijkt dat in 1901 o.a. opgegeven werden sommetjes voor uit het hoofd rekenen, als: Zeker werk kan door A en B samen in 38 22/31 dag verricht worden. Werkt A alleen 30 dagen, dan kan B de rest in 48 dagen doen. Na hoeveel dagen kan ieder het werk doen? Als 13 2/5 M ƒ 9,60 kost, wat moet men dan betalen voor 71 3/16 M? Met recht is naar aanleiding van dergelijke opgaven gevraagd, waar het wonderwerk ooit verricht is dat twee menschen een werk verrichten in 38 22/31 dag, en wie er 71 3/16 M koopt, nadat hij te weten is gekomen, dat 13 2/5 M ƒ 9,60 kost? Is het wonder dat het woord schoolmeesterachtig een klank van kleinzielige schijngeleerdheid heeft? Er is geen betrekking, waarin men zoozeer geplaagd wordt met examens als die van onderwijzer bij het L.O. Vóór iemand bevoegd is om te solliciteeren naar de betrekking van hoofd eener school moet hij om eenige kans | |
[pagina 64]
| |
te maken de noodige brevretten in den zak hebben. Dit achten autoriteiten veelal niet genoeg en daarom wordt dan onder de sollicitanten een ‘vergelijkend examen’ uitgeschreven, een soort harddraverij. De vier of vijf eerstaangekomenen worden dan op een voordracht geplaatst. Zoodoende is het regel geworden, dat iemand, die door den staat bevoegd is verklaard om aan het hoofd eener school te staan nog dozijnen vergelijkende examens moet ondergaan eer hij zijn wenschen bevredigd ziet, als hij ten minste door de kwasi-geleerde fratserij die bij dergelijke wedstrijden met hindernissen vaak wordt verkocht, niet reeds lang den moed heeft opgegeven. En of zulks nog niet genoeg was heeft men in de groote steden als gemeentelijke instelling het personeel aan de scholen in vier klassen verdeeld, waarvoor telkens examens moeten worden afgelegd. Men heeft net zoo lang het onwaardige in deze regeling gegeeseld tot men thans op vele plaatsen naar ancienniteit verhoogt. Amsterdam echter heeft een geneesmiddel uitgedacht nog erger dan de kwaal. Daar heeft de Wethouder van Onderwijs een regeling ingevoerd, waarbij aan de klasseonderwijzers door het hoofd of een andere autoriteit punten worden gegeven, waarnaar traktementsverhooging al dan niet wordt toegestaan. Alsof 't schooljongens gold. De fout in deze onderwijstoestanden schuilt bij de opleiding. Die deugt niet. Daarom dringt men reeds jaren lang op het stichten van kweekscholen aan, waarvan de onderwijzer eerst op 23-jarigen leeftijd, maar dan volledig theoretisch en practisch bekwaamd, tot het openbaar onderwijs wordt toegelaten, zonder opnieuw weer aan een examenwedren te worden onderworpen. Maar ook in andere takken van onderwijs klaagt men over te hoog opgedreven eischen en overlading. Men wil het leerplan van de scholen in dien zin gewijzigd zien, dat niet te veel uren achtereen les wordt gegeven en de | |
[pagina 65]
| |
geestelijke arbeid behoorlijk door rust of ontspanning worde afgewisseld, meer en betere aansluiting tusschen lager, middelbaar en hooger onderwijs, vergelijkende examens opheffen, meer samenwerking tusschen gezin en school, lichamelijk onderzoek om de geschiktheid van het kind voor studie te bepalen, de schoollokalen gezonder en frisscher inrichten, ouders op hun plicht wijzen om hun kinderen niet te vroeg aan uitgaan naar patijtjes te wennen, het huiswerk afschaffen.... Er bestaat thans een Vereeniging tot Vereenvoudiging van Examens en Onderwijs, het vorig jaar opgericht, die zeer veel instemming bij het Nederlandsche volk vindt. Zij verspreidt een blaadje ‘V.E.O.’, waarin zij hare beginselen ontwikkelt. Stichter der vereeniging is de heer T. Beute, te Arnhem, die het nagestreefde doel grondt op de volgende stellingen: ‘De school is niet zóó ingericht, dat het opvoedend element in het onderwijs tot zijn recht kan komen. De school wordt gedrukt door de eischen, die de examens haar stellen. Een gejaagd africhten vervangt dikwerf ontwikkelend onderwijs. Het groot aantal vakken en de hoeveelheid leerstof voor elk daarvan vormen samen een der voornaamste oorzaken, dat het onderwijs in het algemeen bij de leerlingen geen blijvende belangstelling wekt.’ Door onderlinge samenspreking en samenwerking van ouders, onderwijzers, leeraren en geneeskundigen wil men verkrijgen, dat het onderwijs meer overeenkomstig de eischen van algemeene ontwikkeling en gezondheid wordt ingericht. Ons dunkt - als men niet in een ander uiterste vervalt - dat het streven waardeering en steun verdient. Het kan een krachtig middel worden ter bestrijding van de algemeene kwaal der negentiende eeuw, die we in de twintigste hebben meegenomen: de zenuwachtigheid. 1 Juni 1901. C.v.S. |
|