Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 49]
| |
Uit Noord-Nederland.In het moeras. - Overstrooming. - Voorjaarsgrillen. -Naweeën der Spoorwegstaking. - Een letterkundig proces. - Schade en Schande. - Amsterdam tot rust. - Hoog bezoek. - Inwijding der Beurs. - Tentoonstellingen. - Israëls gehuldigd. - George Minne. - Turijn en Japan in Groningen. - Kantwerk. - Oude kunst. - Perzische kunstnijverheid. - Den Haag en Scheveningen. - Het Wereldvredepaleis. - Uit de Tooneelwereld. - Twee bekende dooden. - Nederlandsche geschiedvorsching. - Ontvoogding van Indië. - Een oude uitlanders-kwestie. De ‘natte moesson’ en de gevolgen der spoorwegstaking zijn de twee onderwerpen, waarmee de menschen in ons land zich in de laatste maanden het meest hebben bezig gehouden. In dubbel opzicht is het voorjaar een groote teleurstelling geweest, want na een milde maand Maart, kwam haar opvolgster met zwaarbewolkten natuur- en politieken hemel. Aanhoudende zware regens, afgewisseld nu en dan door sneeuwstorm en hageljacht, hebben onzen bodem doorweekt en er ons maar al te zeer aan herinnerd dat wij wonen op een ‘doorsijpeld stuksken grond’. De wegen waren in modderpoelen herschapen en afgezeulde paarden sleepten moeizaam wegzakkende wagens door een moeras. De slooten stegen onrustbarend en konden het polderwater niet meer in zich opnemen, zoodat de weien hier en daar blank stonden en de akkers met hun kostbaren, nog verborgen schat van zaad en poters overstroomd werden en bedreigd met misgewas. In de nabijheid van Schiedam, bij Kethel, hebben eenige doorbraken een ramp gebracht over de land- | |
[pagina 50]
| |
bouwende bevolking in die streek. Langer dan ooit liet de lente op zich wachten en de Meimand bracht daar aanvankelijk geen verandering in. Wij rilden in onze woningen, verwenschend de gewoonte der zindelijke Hollandsche huismoeders om met den algemeenen voorjaarsschoonmaak ook de kachels op te ruimen. Ik kwam iemand tegen in de kille verlaten straat; hij had zijn winterjas aan. Toen ik daarover een opmerking maakte, sprak hij: ‘Dat ligt niet aan mij, maar aan Mei.’ Hij teekende daarmee het in de laatste jaren beslist veranderd karakter der Nederlandsche bloeimaand. Eerst midden Mei konden we met een variant op den aanhef van Vondel's Gijsbrecht van Amstel uitroepen: Het Hemelsche gerecht heeft zich ten langen leste
Ontfermt over ons en ons benauwd geweste.
Dit meer met het oog op het droge weer dan op de politieke gebeurtenissen, want al mogen we met dankbaarheid erkennen, dat Nederland na de beroeringen tengevolge der spoorwegstaking weer op verhaal begint te komen, de naweeën doen zich nog pijnlijk gevoelen. Niet voor de onaandoenlijken en eigenbelangzuchtigen, die weer blij zijn hun treinen en aansluitingen niet meer te zullen missen, maar voor hen, die van den overwinnaar grootmoedigheid tegenover den overwonnene verwachten en eischen. Tal van arbeiders zijn in den overmoedigen aanval op het staatsgezag meegesleurd en... ten val gebracht. Men vraagt thans genade voor recht en velen lenigen den nood der broodelooze gezinnen. Enkele onbeduidende processen en veroordeelingen wegens beleediging, mishandeling of opruiing behooren mede tot de gevolgen der troebelen. Twee veroordeelingen doen echter meer van zich spreken, omdat ze een paar leiders der arbeidersbeweging betreffen: | |
[pagina 51]
| |
de heeren Ds. Hugenholtz en Frank van der Goes, die ‘de kast indraaien’, om een volksuitdrukking te gebruiken, de een voor 'n maand, de andere voor vier maanden, ter zake van militairen-opruiing. Bij de behandeling van het geding-Van der Goes heeft zich het opmerkelijk verschijnsel voorgedaan dat kopstukken der vroegere Nieuwe-Gidsbeweging - Albert Verwey, Van Deyssel (Karel Alberdingk Thijm) en Tak (de redacteur van De Kroniek) - als getuigen ter ontlasting optraden. Zulk een letterkundige rechtszitting is in onze rechtspraak ongetwijfeld een zeldzaamheid; de gunstigste verklaringen echter omtrent Van der Goes' karakter en stijl-vaardigheid hebben hem niet kunnen besparen, dat hij moet gaan ‘zitten’. Intusschen is de Staatscommissie voor de spoorwegenquête druk bezig met haar onderzoek. Moge dit voor de spoorwegarbeiders een verbetering van hun maatschappelijken toestand ten gevolge hebben en de arbeidersbeweging in Nederland tot de ervaring komen, dat zij nog in de kinderjaren is en ditmaal een gelegenheid heeft gekregen om door schade en schande wijs te worden. Dat Amsterdam, het brandpunt der gelukkig achter ons liggende anarchistische woelingen, langzamerhand weer haar gewone aanzien herkrijgt, blijkt wel uit het hooge bezoek, dat als een zonnestraal was na sombere, stormachtige lichtlooze dagen. H.M. de Koningin, de Koningin-Moeder en Prins Hendrik der Nederlanden hebben het gebruikelijke jaarbezoek aan de hoofdstad des lands gebracht, wat te meer werd gewaardeerd en te grooter feeststemming uitlokte, omdat H.M. het vorig jaar door ernstige ziekte verhinderd was Amsterdam te bezoeken en zij nu tevens de Nieuwe Beurs zou inwijden, waardoor de 27ste Mei een historische dag is geworden in de geschiedenis van de eerste handelstad des rijks. | |
[pagina 52]
| |
Na een uitnoodigingswoord en huldebetuiging van den burgemeester van Amsterdam, Mr W.F. van Leeuwen, hield Koningin Wilhelmina een korte toespraak, die een zuiver nationaal karakter droeg. Zij zeide o.a.: ‘Waar reeds in de 16de eeuw onze stoute koopvaarders de Hollandsche vlag in verre zeeën deden wapperen en den eerbied van alle volken afdwongen, en waar spoedig daarna in Oost- en West-Indië uit eigen bezittingen de voortbrengselen naar het moederland werden verscheept, ontstond een handel, waarop wij met recht trotsch mogen zijn. Eeuwen zijn sedert voorbijgegaan en vele zijn de lotgevallen geweest van ons volksbestaan, welke zooveel hebben bijgedragen tot zijn roem en grootheid - den handel.’ En komend tot deze tijden, sprak zij: ‘De aloude ondernemingsgeest ontwaakte opnieuw, de oude stam schoot nieuwe loten, welke getuigen van jonge kracht en beloven voor de toekomst.’ *** Er gaat wel geen zomer voorbij of vele tentoonstellingen van allerlei aard vragen de aandacht van den uitstapjes makenden landgenoot. Zoovele als er in dezen voorzomertijd zijn of nog worden gehouden herinner ik me van vroeger niet: Schilderijen-, portretten-, prenten-, kunst-, nijverheid-, bakkerij-, ja zelfs een hondententoonstelling. Arti en St. Lucas in Amsterdam vereenigden in hunne zalen proeven van ieder, die met eenig gevolg penseel of teekenstift hanteert en bij het vele onbeduidende, dat aan de wanden hangt, kan onze tentoonstellingskunst blijkbaar toch nog wedijveren met de overheerschende kunstloosheid der Parijsche salons. Pulchri Studio, het bekende Haagsche genootschap, heeft sinds eenige jaren de goede gewoonte groepententoonstellingen in te richten. Het werk der leden | |
[pagina 53]
| |
verliest zich dan niet in de menigte en komt indien het inderdaad verdienstelijk is, tot zijn recht. Ook in het buitenland houden onze schilders en kunstnijverheidsmannen hun roem hoog. Daar kan Krefeld van getuigen, maar vooral Londen, waar naast werk van onze oude meesters met Rembrandt als grootmeester, die van onzen tijd, Jozef Israëls, gehuldigd is. Men heeft den grooten gevoelskunstenaar daar gevierd als had er nooit spanning tusschen het Britsche en Hollandsche ras bestaan. Zangwill sprak niet zonder eenigen rastrots van Israël's Jozef en de Nederlanders te Londen hebben voor ditmaal gemeend op een feestmaaltijd aan hunne onverzwakte (?) gevoelens voor het oude Vaderland lucht te moeten geven. Onze beroemde oud-landgenoot Alma Tadema, de schepper van zoo menig klassiek schilderij, heeft zelfs gezegd, dat hij altijd Hollander was gebleven, wat hem niet belet heeft zich te laten naturaliseeren als Engelschman en zich te laten noemen Sir Laurence. Voor Jozef Israëls vraagt de vereeniging Voor de Kunst te Rotterdam ook in deze dagen de aandacht en het mag als een groote eer voor den Gentschen beeldhouwer George Minne beschouwd worden, dat deze er gelijk met onzen veteraan en grootmeester ten toon stelt en ook als gevoelskunstenaar wordt geëerd. ‘Een marmer van Minne, wordt er in den catalogus gezegd, is als een tot blanke harde specie gestold stuk gevoel. Bij zijn werk denkt men aan middeleeuwsche kunst of aan verzen van een gelukkige gelijk Gezelle, die nu in onzen tijd nog de kracht heeft gehad en gehouden, om niets gewaar te worden van den roezemoes rondom hem, daar hij het leven doorging in stâge aandacht voor zijn gemoed.’ In de uitgave van W. Versluys te Amsterdam, ‘Moderne kunstwerken’ zag ik juist dezer dagen enkele mooie reproducties naar werk van Minne. Alweer doet het | |
[pagina 54]
| |
hier goed dat Noord-Nederland meer en meer de kunst der Zuiderbroeders gaat waardeeren. Met de vele tentoonstellingen houdt het aantal steden, waar ze gehouden worden gelijken tred. Zoo heeft Groningen weldra haar Nijverheids- en Kunstindustrie-tentoonstelling, waarvan de vermaarde Nederlandsche inzending te Turijn (verleden jaar) en een Japansch marktplein, alles in stijl, ook de vermakelijkheden, wel de grootste aantrekkelijkheid zullen uitmaken. Haarlem heeft haar internationale kantexpositie met zeldzame inzendingen uit vele Europeesche landen. Nederland blijkt zeer belangrijke verzamelingen te herbergen en de proeven der nog zoo jonge Apeldoornsche kantwerkschool pleiten voor een herleving dezer kunst in ons land. Wat uit België gezonden werd betreft hoofdzakelijk de terecht zoo beroemde Vlaamsche kloskant. De inzending van Jhr. Pierre Verhaegen, den schrijver van de zoo rijk geïllustreerde kantboeken, uitgegeven op kosten van het Belgisch gouvernement, is zeer belangrijk. De tentoonstelling welke in het Museum voor kunstnijverheid te Haarlem gehouden wordt, blijft open tot in het laatst van Juni. Om te sluiten over de tentoonstellingen verzoek ik den lezer mij nog even naar Den Haag te volgen. Daar komt in den Haagschen Kunstkring gedurende Juli en Augustus een verzameling oude portretten, waar kunstenaars als Rembrandt, Hals, Van Dyck, Moreelse, Mierevelt, Cuyp, Maes, Mabuse, Massijs en zoovele anderen zullen vertegenwoordigd zijn. In den Grooten Koninklijken Bazar heeft men vóór dien tijd gelegenheid gehad voortbrengselen van Perzische kunstnijverheid te bewonderen: zilveren serviezen, lakwerk, houtsnijkunst, vazen, zijden stoffen, alles even schitterend, kleurig en kostbaar. De meeste aandacht trok een zeldzaam fraai tapijt, kort geleden door Z.M. den Sjah van Perzië aan onze Koningin geschonken. Drie jaren | |
[pagina 55]
| |
is er te Tabris dag aan dag aan gewerkt. Het is 66 vierk. meter groot en stelt voor Nadyr Sjah, veroveraar van Indië, gezeten op zijn troon en omgeven door zijn zoons en ministers, en heeft als randversiering een Perzische opdracht beteekenend: ‘Souvenir van Zijne Majesteit den Sjah Mouzaffer-ed-dine, Keizer van Perzië, aan Hare Majesteit de Koningin Wilhemina, Koningin van Holland.’ Op weg naar Scheveningen, waarheen de route die ik nam, ons van zelf leidt, komen we door de heerlijke lustwaranden, die men de Boschjes noemt, langs de groote buitenplaats Zorgvliet, eigendom vroeger van Jacob Cats, die in zijn ‘Ouderdom en Buitenleven’ verhaalt dat stadhouder Frederik Hendrik hem daar dikwijls kwam bezoeken. Cats was een ontginner van duingrond, waarvan hij aldus getuigt: Ik zei hem: machtig vorst, gij koopt verscheiden landen,
En dat tot hoogen prijs. Ei, krijg maar dorre zanden
En maak ze tot een bosch, en uit verachte stof
Verhef een schoon prieel of wel een lustig hof.
De uitgestrekte buitenplaats, waaraan zooveel historische herinneringen verbonden zijn, is nu overgegaan in handen van bouwspeculanten. Zeven jaren echter zal alles nog in den ouden toestand blijven. Mr Goekoop, de eigenaar, heeft intusschen het gedeelte ‘Buitenrust’ tijdelijk afgestaan aan de vereeniging ‘Die Haghe’, welke er een tentoonstelling van oude prenten, schilderijen, teekeningen en platen exposeerde, alle betrekking hebben op 's Gravenhage in de XIXde eeuw. Nu ik U toch op den ouden Scheveningschen weg heb gebracht, lezer, den heerlijken onvolprezen boschweg ont- | |
[pagina 56]
| |
worpen door Constantijn Huygens, en wiens borstbeeld dan ook terecht halfweg tusschen het groen prijkt, spreek ik u even over onze beroemde badplaats. Verleden jaar liepen er reeds geruchten van een combinatie, met het doel aan de mededinging van Oostende het hoofd te bieden. Werkelijk blijkt nu dat de grootste hotel-ondernemingen zich vereenigd hebben en door een geweldigde krachtsinspanning, den naam van Scheveningen als wereldbekende badplaats zullen hooghouden door groote uitbreiding en volmaking der gelegenheden voor de badgasten om zich aan ons heerlijk Noordzeestrand voor eenigen tijd behaaglijk in te richten en te ontspannen. Men hoopt daardoor het vreemdelingen verkeer sterk te vermeerderen. In verband hiermede is de toekomstige stichting van een gebouw in Den Haag, ten behoeve van het Permanente Hof van Arbitrage, van niet geringe beteekenis. Dit Wereldvrede-paleis, waarvoor de bekende Amerikaansche milliardair Carnegie anderhalf millioen dollars aan de Nederlandsche Regeering heeft beschikbaar gesteld, zal een aantrekkelijkheid te meer vormen onzer merkwaardige hofstad. Moge van uit deze stichting eenmaal weer de wet gesteld worden aan Europa, in eenigszins anderen zin dan toen onze 17de eeuwsche Republiek op het toppunt van haar macht was. *** Het lot der tooneelspelers en operazangers in Nederland is niet benijdenswaardig, hun bestaan zoo onzeker als het slagen eener algemeene werkstaking. Behoudens een enkel gezelschap dat zich in evenwicht weet te houden, gaan de meeste over den kop en beginnen dan maar weer opnieuw om een even onzekere toekomst tegemoet te gaan. Er moet iets benauwends en verlammends zijn in dat zweven tusschen ‘to be or not to be’, en | |
[pagina 57]
| |
dan verbazen wij ons soms nog als de voorstellingen niet goed verzorgd zijn, als de rustige kracht ontbreekt, de zekere greep wordt gemist. Voorwaar, het Nederlandsche tooneelspelerschap heeft niet den waarborg: het zich geheel kunnen geven aan de veel omvattende, den geheelen kunstenaar eischende studie, zonder genoodzaakt te zijn te denken, in den meest materealistischen zin aan den dag van morgen. Wat ik in een mijner vorige kronieken voorspelde ten opzichte der drie opera-gezelschappen te Amsterdam is gebeurd. Ze hebben elkaar in den grond geboord. De hoofdstad is dus op het oogenblik opera-loos en of voor het volgend seizoen een degelijk gezelschap zal zijn gevormd, waarin de beste vocale en instrumentale krachten der werkelooze artisten vereenigd zullen zijn, staat nog te bezien. Met de Amsterdamsche Lyrische Opera is ook het A.L. Tooneel verdwenen en eenige zijner acteurs gaan in navolging van Royaards hun geluk voor een jaartje in Indië beproeven. Als er iets is tegengevallen dan zeker dit gezelschap, dat de eerste levensvoorwaarde, een goede regie, verwaarloosde en eigenlijk steunde op den ongelukkigerwijs nog eenigen tijd buiten gevecht gestelden Louis Bouwmeester. Deze groote, weer geheel hersteld, is nu leider geworden van een Haarlemsch Tooneelgezelschap. De vorming van het Haagsche gezelschap onder leiding van den heer Brondgeest, den knappen veel vermogenden tooneelspeler, heeft hinderpalen ontmoet en is daarom nog niet zeker. Het Rotterdamsch gezelschap mist in hem een moeilijk te vervangen kracht, hij was met mevrouw Tartaud-Klein de beteekenis van den troep. Deze heeft kortelings haar koperen tooneelbruiloft gevierd. Wij hebben ze het afgeloopen seizoen vooral mogen bewonderen in Monna Vanna, welke figuur zij beslist zuiverder, hooger en dieper-ontroerend heeft gegeven dan mevr. Maeterlinck-Leblanc. | |
[pagina 58]
| |
De Rotterdammers hebben 16 April weer een van de rustende oude garde ten grave gebracht, den kunstaristocraat Derk Haspels, die thans rust naast zijn broer Jaap en gevolgd is die andere grooten der tooneelgeneratie van de 19de eeuw: Beersmans, Le Gras, Van Zuylen, alleen latende den wankelenden Rosier Faassen. Het schijnt inderdaad dat 1903 het sterfjaar is van vele beroemde mannen, die een stempel hebben gedrukt op hun tijd. Want hier past het ook een woord ter nagedachtenis neer te schrijven van den ouden Judels, den bijna 90-jarigen tooneelspeler, die in zijn tijd door heel Nederland gevierd werd als de onweerstaanbare komiek en vermaarde coupletzanger. Ouden van dagen hebben een onuitwischbare herinnering aan hem. Hij was nog levenskrachtig genoeg om een eeuw te halen; een noodlottig toe val sneed zijn levensdraad af. Zijn naam bekleedt in de geschiedenis der Nederlandsche Tooneelwereld een belangrijke plaats, de plaats door de populairen van het groote publiek ingenomen. Daarentegen zet men Derk Haspels in het Pantheon onzer tooneelisten. Wat deze gewetensvolle acteur in zijn besten tijd als Koning George in Vorstenschool leverde, zeer tot tevredenheid van Multatuli-zelf, en wat hij gaf in de Fransche salonstukken, stempelt hem tot den voornamen onder de heengegane en helaas nog niet geheel vervangen oude garde. *** In de vergadering van het Historisch Genootschap te Utrecht, gehouden in April, heeft Dr Brom een voordracht gehouden over Nederlandsche geschiedvorsching te Rome, waaromtrent prof. Blok van Leiden een opdracht ontving van de Nederlandsche Regeering. Op het Congres te Rome vertegenwoordigde deze | |
[pagina 59]
| |
geschiedkundige ons land en stelde hij in die hoedanigheid tevens een onderzoek in naar de meest gewenschte en practische wijze, waarop te Rome een vaste post voor Nederlandsche geschied vorsching kan worden gesticht. Voor de verwezenlijking van dit uitnemende plan heeft prof. Blok sedert zijn laatste Italiaansche reis met woord en geschrift krachtig geijverd. Zijn plan werd in de kringen der deskundigen en ook door de regeering met bijval ontvangen. Sedert 1880, toen Paus Leo XIII grootmoedig de archieven van het Vaticaan voor het geschiedkundig onderzoek openstelde, is Rome steeds meer en meer een internationaal middelpunt van historische studie geworden. Door verschillende landen, b.v. Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk, Hongarije, Polen, Engeland, België, zijn daar nationale wetenschappelijke instellingen (scholen) gevestigd, die een wetenschappelijken wedstrijd in historisch onderzoek hebben aangegaan. Zelfs Rusland, de Vereenigde Staten en Japan beginnen te Rome het onderzoek. Plannen, om ook voor de Nederlandsche geschiedvorsching een eigen instelling in het leven te roepen, kunnen dan ook allerminst overijld of voorbarig worden geacht. De tegenwerping is gemaakt, dat dit alles voor ons nog geen reden behoeft te zijn om dit voorbeeld na te volgen, daar er in Italië slechts weinig materiaal voor onze geschiedenis is te vinden. Maar deze laatste meening is onjuist, zooals aan de hand van het verslag van prof. Blok kan worden aangetoond. Wanneer men onze geschiedenis niet laat aanvangen met de Hervorming, maar ook de Middeleeuwen binnen den kring van het onderzoek trekt, dan is er zeer veel belangrijks uit Italiaansche, vooral uit Romeinsche archieven voor onze volkshistorie te halen. Op wetenschappelijk gebied zij nog vermeld, dat wijlen Dr W. Pleyte, de bekwame Egyptoloog, in leven directeur | |
[pagina 60]
| |
van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, aan dat Museum een hoogst belangrijke verzameling boekwerken heeft vermaakt over Egyptische, Assyrische, Grieksche en Romeinsche archeologie. *** Onze volksvertegenwoordigers hebben in het laatst van Mei een voor Ned. Oost-Indië belangrijk besluit genomen. Reeds jaren lang is er door kenners van ons tropenland geijverd voor wat zij noemen decentralisatie van het Indisch Bestuur. Men is duidelijker als men op zijn Hollandsch spreekt van ontvoogding of meerderjarigverklaring van Indië. Onze voorouders, bij al de eer die hun toekomt voor hun ondernemingsgeest, namen het zoo nauw niet met het mijn en dijn, maakten er zich geen gewetenszaak van om het geld van Indië voor onderhoud van het moederland te gebruiken. Dat zal nu anders worden. Insulinde krijgt zijn eigen huishouding. De wet zal nu bepalen, dat wat tot dusver uit de algemeene Rijkskas werd uitgegeven voor provinciale en gemeentelijke behoeften, voortaan ter beschikking van provinciale en plaatselijke besturen komt, en dat het zelfstandig beheer over die geldmiddelen aan provincie- en gemeenteraden zal worden opgedragen. Zulk een omwenteling in het bestuur, waardoor machthebbers en machtmisbruikertjes wel zullen worden gekortwiekt, de Javaan meer vrijheid zal gaan genieten en Indië den zegen (?) van verkiezingen zal deelachtig worden, kan natuurlijk niet met één slag tot stand komen, zal van lieverlede, dus met overgangen den ouden toestand moeten vervangen en ongetwijfeld nog vele verrassingen met zich brengen. Moge zij Moederland en Koloniën inderdaad tot heil zijn.
*** | |
[pagina 61]
| |
In de algemeene vergadering van Groep Nederland van het Alg. Nederlandsch Verbond is de oude kwestie der vreemde woorden in onze taal nog eens ter sprake gekomen. Uit Den Haag waar het kwaad volgens den heer Marc. Emants schrikbarend schijnt voort te woekeren, was een voorstel gedaan om aan alle winkeliers, dagbladen en sportvereenigingen het verzoek te richten het onnoodig gebruik van vreemde woorden tegen te gaan, wat algemeene instemming vond, want het is inderdaad belachelijk als een Hollander zich fournisseur de la cour noemt, als hij pain de luxe bakt en er een salon de rafraichissement op nahoudt, of als een tailleur in zijn gevel laat aanbrengen confection sur mesureGa naar voetnoot(1); het is aanstellerij als Haagsche dames elkaar briefjes sturen met Fransche of Engelsche adressen, het is onzinnig als Nederlandsche handelaars in het binnenland elkaar Duitsche zaakbrieven schrijven. Of de op nieuw aangebonden strijd zal helpen, valt te betwijfelen. De kwestie is al zoo oud en nog niet tot oplossing gebracht. Reeds Justus van Effen (1648-1735) heeft er tegen gestreden in zijn bekenden Spectator en niet ten onrechte de veronderstelling geopperd: ‘Het Fransch zoo kwalijk besteed in die gelegenheden, is naar alle waarschijnlijkheid, al 't geen ze van die spraak geleerd hebben.’ Na hem hebben Dr Nassau (1791-1873) en Matthijs de Vries, om er maar een paar te noemen, gestreden voor taalzuiverheid. Maar het kwaad woekert nog altijd voort en als er geen wakkere Nederlanders op het veld blijven toezien en | |
[pagina 62]
| |
het onkruid aanhoudend wieden, zal het telkens weer met vernieuwde groeikracht tusschen de gewassen van eigen bodem opschieten. Men zij daarbij echter niet al te voortvarend en ijverig; een vreemd woord toch dat meer zegt dan het vervangend Nederlandsch, verrijkt onze taal in plaats van ze te ontsieren. Wie met alle geweld steeds wil vertalen moet het goed doen en niet zooals dat meermalen in België gebeurt. Een Nederlander mag glimlachen als hij ten uwent op de spoorwegperrons ‘heure de retard’ overgezet ziet door ‘tijd van verachtering’, waar wij van ‘verlaten’ spreken, of als hij op een programma van een uitvoering in een Vlaamsche stad leest, dat er in plaats van een soirée, een ‘avondstond’ gegeven wordt (waarom niet kunst-, voordracht- of liederenavond, als ten onzent gebruikelijk?) en als gereserveerde plaatsen vertaald wordt door ‘voorbehoudene plaatsen’; een Nederlander zegt ‘besproken plaatsen’. Over de Nederlandsche dagbladpers, die zich buitengewoon bezondigt aan vreemde woorden, hoop ik het een volgenden keer nog wel eens te hebben. Laten intusschen allen die het wel meenen met onze moedertaal, denken aan wat reeds Coornhert zei: ‘Vreemde woorden zijn broddellappen op den rijken mantel der Nederlandsche taal’.
C. van Son.
1 Juni 1903. |
|