Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 10
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit Noord-Nederland.Nog eens wat politiek. - De val van Dr Kuyper. - Schapen en bokken. - Strijdgerucht alom. - Verkiezingshumor. - Partijverhouding. - Promotie van een inrichting. - Delft in feestdos. - Een nieuw Museum. - Maskeradefeesten. - Vacanlie-leergang voor Vlaamsche Studenten. - Maatschappij der Ned. Letterkunde. - Folklore. - Het schoone Vlaanderland. Ondanks mijn meermalen geuite onverschilligheid voor politiek moet ik er ditmaal weer mijn kroniek mee openen, wil ik mijn lezers inderdaad op de hoogte houden van het merkwaardigste dat in Noord-Nederland gedurende de zomermaanden is voorgevallen. Men verhaalt van Napoleon, dat hij, op het toppunt van zijn Europeesche macht, in het Zwitsersch gebergte een oud vrouwtje ontmoette, die nooit zijn naam had gehoord; maar ik geloof niet dat er in Nederland een burger of burgeres te vinden is, die niet weet wie Abram Kuyper is. Zelden toch is er een Nederlandsch minister geweest, die zoo om zijn zeer persoonlijke deugden en fouten is vergood en verguisd, zelden een staatsman achter wien de andere ministers zoo schuil gingen, dat men zich nauwlijks hun namen herinnert. Dat hij zich in mijn tweeden zin genoemd vindt in gezelschap van een vermaard heerscher, is niet enkel toeval. Een paar jaar geleden heb ik aan de groote verdiensten van Dr A. Kuyper in dit tijdschrift volle recht laten wedervaren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||
Ditmaal heb ik te gewagen van enkele zijner fouten, waaraan hij het m.i. te wijten heeft, dat het Nederlandsche kiezersvolk zich in Juni 1905 onomwonden tegen hem heeft verklaard. Men zal zich wellicht herinneren dat ik indertijd niet kon gelooven aan een bestendiging van een clericale regeering in het historisch vrijzinnige Nederland. De uitslag der verkiezingen heeft mijn verwachting niet beschaamd. Waar België nu reeds 21 jaar (als ik me niet vergis) haar liberale regeering kwijt is en tot heden niet herwonnen heeft, hebben wij Noord-Nederlanders het nauwlijks 4 jaar kunnen uithouden onder een bestuur dat uit antirevolutionairen (protestantsch-christelijke partij) en katholieken bestond, gesteund door een meerderheid van 58 stemmen in de Tweede Kamer tegen 42 anti-clericalen. Hoe die bestuurders (Calvinisten en Roomschen) ooit een verbond hebben kunnen sluiten, blijft voor het klassieke Nederland een raadsel, dat niet uitsluitend door tactische overwegingen (om de liberalen er gezamenlijk onder te krijgen), op te lossen is. En toch ware wellicht de clericale meerderheid behouden gebleven en de Kamer niet omgegaan, indien Dr Kuyper minder partijdig hadde geregeerd. Kwaad bloed heeft vooral gezet, dat gedeelte zijner hooger onderwijs-wet, waarin hij den effectus civilis instelde ook voor de bizondere hoogescholen (er is er maar één: zijn eigen Vrije Universiteit te Amsterdam); niet minder de lager-onderwijs-novelle, die de christelijke scholen sterk bevoordeelt. Onomwonden is het uitgesproken dat deze regel, de openbare scholen uitzonderingen moesten worden. Geen wonder dat al wat vrijzinnig denkt, ziende op de onderwijstoestanden in België, zich aaneensloot om de regeering, die zoo kennelijk voor eigen parochie en niet voor het heele land preekte, omver te werpen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||
Daarbij kwam dat de eerste minister te onzaliger ure het Nederlandsche volk heeft verdeeld in een christelijk en onchristelijk (paganistisch) deel, de beruchte antithese. Die scheiding in schapen en bokken ter rechter- en linkerzijde, heeft de maat doen overloopen. En langs heel de linkerlinie, van den vleugel der oud-liberalen tot dien der sociaal-democraten klonk een kreet van verontwaardiging, waaruit één leuze geboren werd: Hij die het Nederlandsche volk aldus verdeelt en niet vereenigt, mag niet langer de hoogste plaats naast den troon bekleeden. Niemand hier herinnert zich een verkiezing waarbij links en rechts zoo fel tegenover elkaar stonden, waarbij het zoo uitsluitend tegen één persoon ging, wiens machtsvertoon den vrijzinnigen zoo gevaarlijk voor de natie scheen. Wie de gave van het woord had, agiteerde in vergaderingen tot zijn stem er heesch van werd of hem begaf; wie over een scherpe pen beschikte, vulde verkiezingsbladenGa naar voetnoot(1) en strooibiljetten met aanklachten en strijdleuzen met kritieken en hekeldichten; wie de teekenstift hanteerde, luchtte zijn verontwaardiging in spotprenten. Wie in Juni-maand als vreemdeling benoorden den Moerdijk is geweest, moet zich verbaasd hebben over deze temperaments-ontwikkeling van den kouden Noordnederlander. De stembus zag zoowel bijna 100-jarigen als zware kranken verschijnen en tot uit Berlijn, Parijs, Petersburg en Rome kwamen Nederlanders om hun kiezersplicht te vervullen. Geen huis bijna of het prijkte met een biljet tot aanbeveling van dezen of genen candidaat, 's nachts raakten propagandisten slaags bij ongeoorloofde aanplakkingen op schuttingen en muren; reuzenletters op brugpeilers schreeuwden luid: Stemt die of die! Opgetuigde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||
paarden en honden langs de straat, koeien in de wei met beschilderde dekkleeden, verlichte gondels in de grachtenbij-avond maakten reclame voor de vrijzinnigen; zelfs beweert men dat de papegaaien in den dierentuin den begeerden candidaat uitkrijschten. Een grappenmaker krabde van een plakkaat, waarop stond ‘Kiest X’ de e weg, en de candidaat werd inderdaad ‘gekist’. De bureau's der dagbladen maakten 's avonds, vooral op den gedenkwaardigen 28n Juni, den herstemmingsdag, de uitslagen der districten met lichtbeelden bekend en een ontzaglijke menigte bewoog zich op straat, in wie de geestdrift ten top was gevoerd toen de einduitslag meldde: De Kamer is om, Kuyper is gevallen! Wat dat ‘om’ zijn beteekent? Men oordeele. Het aantal antirevolutionairen, de beslist Kuyperianen, op wie al de slagen terecht zijn gekomen, hebben in de Nieuwe Kamer slechts 15 zetels behouden, daarentegen zijn de Katholieken door de vaste zuidelijke districten op getalsterkte gebleven. Zij bezetten 25 plaatsen. De partijgroepeering is thans aldus:
Waar het voor de verkiezingen 42 tegen 58 stond is de overwinning door de vrijzinnigen behaald niet zonder beteekenis (schitterend in hun oogen zelfs), maar met zulk een geringe meerderheid, waarbij de sociaal-democraten telkens roet in het eten kunnen gooien, zal het moeilijk te regeeren zijn. Op het oogenblik dat deze kroniek geschreven wordt, is de kabinets-crisis dan ook nog niet opgelost; alleen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
weet men dat de oud-minister Mr. H. Goeman Borgesius door de Koningin geroepen is een Kabinet te vormen, en dat hij daar zelf denkelijk geen zitting in zal nemen, aangenomen, dat het hem gelukt een ministerie samen te stellen. Ook wordt de oud-minister Cort van der Linden als Kabinetsformeerder genoemd. Een zaken-ministerie wordt algemeen als het meest wenschelijk geacht. Wat uit den veranderden toestand zal voortvloeien is niet met zekerheid te zeggen. Hèt groote feit, dat aanvankelijk rust heeft gebracht, is de val van Dr Kuyper, wien niemand intusschen de eer zal onthouden, een man van groote gaven te zijn. Een zijner grootste verdiensten gedurende zijn ministerschap is de verheffing der Polytechnische School te Delft, tot Technische Hoogeschool, juist dezer dagen ingewijd. Haar eigen promotie zal tengevolge hebben dat haar leerlingen, thans in den volsten zin des woords studenten, ook kunnen promoveeren, wat de Nederlandsche wetenschap met menig proefschrift op technisch gebied zal verrijken. Er is een tijd geweest, in de dagen van Prins Maurits en Prins Frederik Hendrik, in de gouden eeuw dus, dat Nederland bovenaan stond ook wat betreft het technisch onderwijs; dat het Lage land aan de zee door stedenvermeestering op den Spanjaard, door droogmaking en inpoldering op de zee veroverd werd. En het past hier den naam van een Bruggenaar, Simon Stevin, in herinnering te brengen, die in 1580 naar ons land kwam, weldra Prins Maurits onder zijn leerlingen telde en later door dezen tot eersten opzichter over's lands waterbouwkundige werken werd benoemd. Hij heeft den stoot gegeven tot het wetenschappelijk technisch onderwijs in Nederland en op zijn aandrang stichtte de Prins in 1600 aan de Leidsche Hoogeschool een leerstoel voor ingenieurs (krijgsbouwkundigen), waarbij hij wist te bewerken dat de lessen in het ‘Nederduitsch’ gegeven werden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
Bij de plechtige opening der T.H.S. zijn lange redevoeringen gehouden, waarin o m. gewezen is op het feit dat de vervormde, gepromoveerde school er toe zal kunnen meewerken, ons in staat te stellen met het buitenland te wedijveren. De veelzijdiger opleiding onzer technici zal onze industrie ten goede komen en, hopen wij, onze welvaart verhoogen, zoowel die van het Moederland als van onze rijke koloniën. Jongelieden van aanleg en werklust behoeven niet meer naar het Buitenland; zij zullen er later een des te geoefender oog door hebben op eigen land, gesteldheid van onzen bodem en onzen volksaard. Men kan verhooging onzer economische kracht verwachten, opleving van onzen ondernemingsgeest, aanmoediging van het vaderlandsch kapitaal voor binnenlandsche industrie. De plechtigheid werd bijgewoond door H.M. de Koningin en haar gemaal en waar die beiden verschijnen (zij bezoeken over het algemeen veel steden) bereidt men hun een schitterende ontvangst. Zoo had Delft, de stad met zooveel prinselijke herinneringen, die het gebeente van alle Oranjevorsten in haar hoofdkerk bewaart, zich in feestgewaad gestoken. Vooral werd geroemd de naar de plannen van prof. Henri Evers als in een Oostersch paleis herschapen Doelezaal, waar de vorstelijke bezoekers werden ontvangen en toegesproken. Dat de stille stad tusschen de luidruchtige handelsstad Rotterdam en de aristocratische residentie Den Haag aan belangrijkheid heeft gewonnen, lijdt geen twijfel en deze wordt nog verhoogd door een weldra te stichten Museum voor oude kunst en kunstnijverheid ten behoeve der studentenGa naar voetnoot(1) van de T.H.S. Een deftig heerenhuis is er reeds voor aangekocht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
Van Delft naar Leiden is niet ver en we blijven in de Hooger-onderwijs-wereld, want ik wil U iets vertellen van de Maskarade feesten ter gelegenheid van het 66ste lustrum der Hoogeschool van de Sleutelstad. Het onderwerp lag voor de hand, nu er reeds geruimen tijd moeite wordt gedaan om voor den beroemden Koning-Stadhouder Willem III een standbeeld te verkrijgen. En zijn nagedachtenis is in de week van 19 Juni schitterend geëerd. Daags te voren had een opvoering plaats van Schimmel's Kind van Staat, waarin het lijden en strijden wordt behandeld van den jeugdigen held, die in de benardste omstandigheden ons land van den ondergang redde. De geheele week is verder gewijd geweest aan feesten en optochten en de studenten, vooral die van gegoeden huize, hebben het breed kunnen laten hangen. Men kan zich nauwelijks voorstellen welke groote sommen de voornaamste personen en vooral de hoofdpersoon ter beschikking moeten hebben om in hun schitterende gewaden naar eisch van historie en waardigheid voor den dag te komen. De door zes witte paarden getrokken staatsiekoets, vroeger het eigendom van H.M. Koningin Victoria van Engeland en waarin Z.M. werd rondgevoerd, was door de maskarade-commissie uitsluitend voor deze gelegenheid aangekocht en het nieuwe gebouw voor de feesten, rijk in zijn gothischen kerkstijl, moet ook een aardig sommetje gekost hebben. In de groote hal tot troonzaal gevormd, had de hoofdplechtigheid plaats n.l. de investituur oftewel plechtige opneming van den hertog van Lunenburg-Zell in de orde van den Kouseband, in tegenwoordigheid van een breede schaar edelen en rijksgrooten. De zwierige vertooning werd ook bijgewoond door H.M. en Z.H. den Prins-gemaal. Ter gelegenheid van deze bizonder grootsche lustrumfeesten heeft het Studentenweekblad Minerva een prachtig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
gedenkboek uitgegeven, waaraan professoren, studenten en oud studenten meewerkten, 't Is wat duur (13,50 gld) maar bevat voor allen die zoo gelukkig waren de feesten mee te maken, een schat van herinneringen in woord, beeld en muziek, terwijl het eveneens voor boekenliefhebbers een ook in zijn uiterlijk begeerlijk werk blijft. Dat de Leidsche studenten, en wel zij die aangesloten zijn bij het Alg. Ned. Verbond, nog iets meer kunnen dan feesten, hebben zij alweer bewezen door de eindelijk geslaagde inrichting van vacantie-leergangen voor vreemdelingenstudenten, welke de twee laatste weken der maand September te Leiden zullen worden gehouden. De volgende onderwerpen zullen worden behandeld: door Dr. Blok, hoogleeraar in de Vaderlandsche Geschiedenis: de betrekkingen tusschen Noord- en Zuid-Nederland in de 17e en 18e eeuw; door Dr. Kalff, hoogleeraar in de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde: de Nederlandsche Letterkunde der Zeventiende eeuw; door Dr. Verdam, hoogleeraar in de Nederlandsche taal: Hooft, Huygens en Reinaert. Het behoeft nauwlijks gezegd dat deze colleges, welke kosteloos gegeven worden, hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend voor Vlaamsche studenten zijn ingericht. Men kan op eigen gelegenheid komen, maar ook willen de Leidsche collega's voor verblijf en voeding zorgen, mits elk deelnemer vóór 1 September aan den heer R.E. Kielstra, Secretaris van de Studentenafdeeling Leiden van het Alg. Ned. Verbond, de som van 25 gld. doe toekomen. De colleges zijn zoo ingericht, dat er nog tijd over is om gedurende het veertiendaagsch verblijf in Holland uitstapjes te maken naar Amsterdam, Den Haag en Scheveningen, Haarlem, enz. Het is te hopen dat een groote deelneming den ondernemers schadeloos stelle voor de moeite aan de voorbereiding besteed. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
Daarom wek ik hierbij alle studeerende jonge Vlamingen op, zich voor den Vacantieleergang tijdig aan te melden bij den heer Kielstra, Ouden Singel 52, Leiden. *** De tweede der zooeven genoemde professoren, die hun licht ook voor vreemde studenten willen doen schijnen, heeft half Juni de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde voorgezeten. De vrij zonderlinge naam zou doen vermoeden, dat deze maatschappij inderdaad een afspiegeling moest geven van al wat zich op het gebied der letterkunde beweegt. Maar dat is niet zoo. Ze is ontstaan uit een Leidsch gezelschap, dat zich de ‘beoefening der Taal-, Dicht-, Oudheid- en Historiekunde’ ten doel stelde en onder hare leden vindt men dan ook tal van verdienstelijke wetenschappelijke mannen, die echter met letterkunde als kunstuiting niets te maken hebben. Men verwarre de maatschappij dus vooral niet met een vereeniging van letterkundige kunstenaars. Van deze soort toch treft men er altijd maar heel weinig bij de paar dozijn die elk jaar worden benoemd tot leden, en wel opmerkelijk mag het heeten, dat kopstukken als Van Deyssel en Verwey indertijd voor de eer bedankten. Van de benoemingen, die ditmaal plaats hadden, troffen mij vooral met betrekking tot het binnenland de namen van Mevr. Ina Boudier Bakker, schrijfster, en de heeren M.J. Brusse, journalist, L. Simons, publicist en Luitenant Vogel, voordrager. Onder de nieuwe buitenlandsche leden was het mij een genoegen te zien opgenomen de heeren Adolf Duclos, pastoor te Ieperen en Omer Wattez, leeraar te Doornik. Maar om nog even op de openingsrede van prof. Kalff terug te komen: Z.H.G. heeft daarin terecht gewezen op de te geringe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
beoefening der oudheidkunde in ons land. Wel bracht hij hulde aan mannen als Dr Schotel, Ter Gouw (men denke aan diens boek Volksvermaken) en Hofdijk, wel roemde hij de studiën van tijdgenooten als S. Muller, Gallée, Knappert, Boekenoogen en wijlen De Roever, van Zuidnederlanders als De Cock en August Gittée, wijzende o.m. op het belangrijke werk van laatstgenoemde: Vraagboek tot het zamelen van Vlaamsche Volkskunde, maar het is er nog verre van, dat wij ons op het gebied der Folklore zouden kunnen meten met het Buitenland. En daarom sprak Z.H.G. den wensch uit, dat vanwege de Maatschappij een boek mocht worden uitgegeven, waarvan kracht ter verbetering zou kunnen uitgaan. De inhoud zou moeten omvatten een omschrijving van het gebied der Oudheidkunde, afgegrensd o.a. naar den kant van het oud-vaderlandsch recht, het godsdienstig leven en de economische ontwikkeling, verder een volledige opgaaf van wat er wetenswaardigs is geschreven in boeken en tijdschriften, een soort uitgebreid glossarium dus, dat de studie der oudheidskunde zeer zou vergemakkelijken. Eenmaal de liefde voor de kennis van het leven onzer voorouders opgewekt zijnde, kan een rijke oogst verwacht worden, vooral door de goede zorgen en naspeuringen van onze archivarissen. Met onze archieven toch is het al eveneens gegaan als met onze oude gebouwtjes. Vandalen hebben van de laatste vele onder den moker doen vallen en met de eerste is nog erger gebeurd. 't Is nog niet zoo heel lang geleden, dat de rijksarchivaris in een kleine gemeente van ons land het archief kwam nazien. Op zijn vraag aan het bestuur of alles in orde was, antwoordde de plattelands-burgervader: ‘O, jawel mijnheer, de kamer is pas schoongemaakt en de oude papierrommel hebben we maar verbrand.’ Zoo iets is gelukkig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||
een uitzondering; want vooral in de groote steden, maar gaandeweg ook in de kleinere, zijn of worden wetenschappelijk onderlegde mannen tot archivaris benoemd, die diep doordringen in de geheimen, welke in oude handvesten, charters, oorkonden, stadsrekeningen, doopboeken liggen opgesloten, onder het stof van een soms eeuwen-lange verwaarloozing. Om kort te gaan, we gelooven, dat de mannetjes voor het plan van prof. Kalff er zijn. Alleen is er eenheid noodig, vereeniging van het materiaal in een groot standaardwerk. Mocht de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde er in slagen samenwerking van alle krachten tot stand te brengen en het terrein kunnen uitbreiden tot de voornaamste takken van den Ned. Stam - Noord- en Zuid-Nederland, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Afrika, zooals de wensch van den voorzitter luidde - zij zou er de Volkskunde een zeer grooten dienst mee bewijzen. *** Slechts over eenige onderwerpen heb ik U in deze kroniek onderhouden. Ofschoon in den komkommertijd - een term trouwens alleen voor de dagbladpers van kracht - zijn er nog verschillende feiten en gebeurtenissen, die aanspraak zouden maken op vermelding. Zoo het georganiseerde en verrijkte Zuid-Afrikaansch Museum te Dordrecht, de biologische tentoonstelling te Amsterdam, waarop de voortreffelijke natuurbeoefenaren, die Nederland in den laatsten tijd telt, de resultaten hunner onderzoekingen en ervaringen hadden bijeengebracht, de merkwaardige Vincent van Goghtentoonstelling in het Suasso-Museum der hoofdstad, de grootste ooit van het werk dezes rampzaligen, onevenwichtigen maar geniaal aangelegden kunstenaars bijeengebracht | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||
- de catalogus toch vermeldt niet minder dan 234 schilderijen en 197 teekeningen. Voorts de ondanks Duitsche protesten doorgezette en door de kritiek - ook de Duitsche - hoogelijk geroemde wijdingsvolle opvoering van ‘Parcival’ door de bekende Wagner-vereeniging onder leiding van den bekwamen Mr. H. Viotta. En dan had ik ook nog willen wijzen op de hier meer en meer in zwang komende vacantie-reizen der studeerende jeugd - maar mijn 12 blz. zijn ongeveer gevuld en .... ik sta zelf op het punt weer een paar weken te gaan doorbrengen in het schoone land der Vlamingen dat den reiziger te liever wordt, naarmate hij er de innigheid en den eenvoud meer van leert kennen.
21 Juli 1905. C. van Son. |
|