Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tweede Ronde. Jaargang 5 (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 5
Afbeelding van De Tweede Ronde. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tweede Ronde. Jaargang 5

(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]

Anthologie



illustratie

[pagina 110]
[p. 110]

Gedichten
Hendrik de Vries*

Uit: Keur uit vroegere verzen 1916-1946 (1962)

 
Na mijn reis was 't huis verlaten.
 
'k Liep door welbekende straten
 
Als een vreemdling, riep en riep,
 
Om van kelders, hol en diep,
 
Niets dan echo's op te jagen;
 
Kon alleen mijn echo's vragen
 
Waar zij waren heengegaan,
 
Hoe ik verder moest bestaan,
 
Of misschien hun ziel hier zweefde,
 
Of misschien 't klein dier nog leefde
 
Dat vertrouwlijk bij mij sliep.
Sordo
 
Moest ik zoveel mijlen reizen
 
Om dit nieuw kasteel te vinden
 
Dat gelijk is aan ons eigen?
 
Vreemd: alleen een ander landschap.
 
Verder zelfs de diepste kamers
 
Welbekend. En toch, daaronder,
 
Nooit-vermoede doolhofgangen.
 
 
 
Na zoveel gestorven jaren
 
Leven wij weer 't vroegre leven.
[pagina 111]
[p. 111]
[De weg draait af]
 
De weg draait af. Op 't kerkhof komend,
 
Begroet me een dronken dwaallichtstoet;
 
Een tocht, mij koud langs 't voorhoofd stromend,
 
Zodat ik hier een mond vermoed.
 
 
 
Bij heldre maan, langs heesters domend,
 
Krioelt en twist en zwoegt en wroet
 
Gespuis, een kist als vaartuig bomend:
 
Kabouter- nimf- of nixgebroed.
 
 
 
Daarboven danst, nog vaag en schromend,
 
Bij rakelklank als kachelpoken
 
Een groot geraamte in grafgewaad;
 
Een maagre hond is opgedoken
 
En slaat van ver de dodenmaat.
 
 
 
Zwijg, rakels die geen vuur doet roken,
 
Gij speelt een spel dat nimmer baat.
 
Gij ribbe en bonk, tot stof gebroken,
 
Gij schedeldak en ruggegraat;
 
Gij hersens, middenrif en knoken,
 
Lig stil. En gij, vervloekte spoken,
 
Gij weet toch dat gij niet bestaat.
[Hiermee toonde ik mijn tovermacht]
 
Hiermee toonde ik mijn tovermacht:
 
Dat ik levende wezens heb voortgebracht.
 
 
 
Ik schiep een geluk dat onstoorbaar is:
 
Volmaakte liefde in volmaakt gemis.
 
 
 
Daar is nog één wonder waar ik op wacht:
 
Volmaakte stilte en volmaakte nacht.
[pagina 112]
[p. 112]
 
Het spel met haar wagen verveelde haar dra,
 
Ze huppelde heen, de vlinders na.
 
Zes dagen werd ze vergeefs gezocht:
 
Een donspluis vervliegt op een waaiertocht.
 
 
 
Zes dagen van altijd zoeken en vragen,
 
Van zuchten en klagen, zes lange dagen,
 
De zevende dag zat ze stil weer daar,
 
Bloemengeschitter om 't zilveren haar.
 
 
 
De zevende dag zat ze weer op haar wagen,
 
Scheen een levende zilveren vuurkrans te dragen,
 
Zo schitterde 't wit van zilveren bloemen.
 
Ze zat stil weer daar, zonder iets te noemen.

Uit: Spaansche volksliederen (1931)

 
Dat is hoonen wie niets ontving,
 
Dat is mijn armoe berooien; -
 
Dat is als verloren klein ding
 
Op straat mij vergooien.
[De bloem die voor mij scheen ontloken]
 
De bloem die voor mij scheen ontloken
 
Ging toch een ander behooren,
 
Is in zijn handen gebroken
 
En heeft haar kleur al verloren.
[pagina 113]
[p. 113]

Uit: Coplas (1935)

 
't Volkslied groeit als een eeuwenoud wonder:
 
Ook in ruwheid en dwarsche verkeerdheid
 
Spreekt het edeler, guller en ronder
 
Dan veel verheven geleerdheid.
[Deze woorden heb ik gekorven]
 
Deze woorden heb ik gekorven
 
Met mijn mes op de deur van de rechter:
 
‘In de cel worden goeden bedorven,
 
En de boozen worden er slechter’.
[Toen 't meisje van 't brugje keek]
 
Toen 't meisje van 't brugje keek
 
Ging 't water voor goed bevriezen,
 
Want nooit wil de stille beek
 
't Geliefde beeld weer verliezen.
[Ontwaak uit uw zoete slaap]
 
Ontwaak uit uw zoete slaap
 
En uit uw zalige droomen;
 
De slaap waar God u mee zegent
 
Heeft Hij een ander ontnomen.
[Zooals ik je blijf beminnen]
 
Zooals ik je blijf beminnen
 
Is 't een droeve krankzinnigheid;
 
Ik voel dat ik niets kan winnen
 
En ons beiden 't verderf bereid.
[pagina 114]
[p. 114]
[Ik weet niet hoe droevig, moeder]
 
Ik weet niet hoe droevig, moeder,
 
De bloesems op 't kerkhof droomen,
 
Dat, als de wind er doorheen vaart,
 
Er zooveel tranen uit stroomen.
[‘Mijn kind, je ziet bleek als was]
 
‘Mijn kind, je ziet bleek als was,
 
Wit als een muur;
 
Wat heb je gegeten?’ - ‘Asch
 
Van liefdevuur’.
[Als ik ooit iets aan God kon vragen]
 
Als ik ooit iets aan God kon vragen
 
Wou ik weten: Wat waren mijn zonden,
 
Dat mijn oogen, die 't licht nooit zagen,
 
Alleen voor 't schreien bestonden?
[Soms meen ik dat jij verscheen]
 
Soms meen ik dat jij verscheen:
 
Onze liefde liet schaduwen na,
 
Die zweven dan langs mij heen.
[Ik zie bij 't ontwaken]
 
Ik zie bij 't ontwaken
 
't Leeg wiegje staan;
 
Ja, 't kleine lichtje dat mij ten troost was
 
Is uitgegaan.
[Kwam een kat hier bij jou naar boven?]
 
Kwam een kat hier bij jou naar boven?
 
Waar dacht je dat mijn verstand was?
 
Moet ik soms aan een kat gelooven
 
Met een zwarte steek en in pandjas?
[pagina 115]
[p. 115]
[Ik was boer, maar 't ging minder en minder]
 
Ik was boer, maar 't ging minder en minder,
 
Toen zag ik mijn oogst verloren;
 
Nu ik hoeden maak, worden de kinder
 
Al zonder hoofden geboren.
[Kind, moet je als een ooievaar loopen]
 
Kind, moet je als een ooievaar loopen?
 
Dat is vast voor schande en voor straf?
 
Laat je moeder je een rokje koopen,
 
Of anders: je beenen er af.
[Voor een winkel huilde een man]
 
Voor een winkel huilde een man
 
Zonder geld op zak;
 
Ook mannen kunnen huilen -
 
Als 't ontbreekt aan tabak.
[Wie vertrouwen heeft in zijn liefde]
 
Wie vertrouwen heeft in zijn liefde
 
Vraagt niet wat er wordt gezegd;
 
Wie vertrouwen heeft in een weg
 
Vraagt zich niet verder terecht.
[Heel dit wonder van 't wereldbeloop]
 
Heel dit wonder van 't wereldbeloop
 
Is matig aan mij besteed,
 
Omdat ik toch altijd iets hoop
 
Waarvan ik de naam niet weet.
[Ondankbaar is 't copla-dichten]
 
Ondankbaar is 't copla-dichten:
 
Op de maker geeft niemand acht;
 
Is het goed, en vindt het genade,
 
Dan heeft het volk het bedacht.
[pagina 116]
[p. 116]

Uit: Geïmproviseerd bouquet (1937)

 
Wil 't geluk zich een uitweg banen,
 
Dan barst het uit in een lied,
 
Maar 't eindigt altijd in tranen.
 
Waarom? Dat begrijp ik niet.

Uit: Toovertuin (1946)

 
Lief en vriendelijk toch van zon en maan,
 
Overal met ons mee te gaan,
 
En dat bij deze winterkou;
 
 
 
Heel die lange lange stille laan
 
En zooveel sterren er achteraan!
 
Wij blijven staan - zij blijven staan.
 
 
 
Daar vallen vlinders, wit en blauw.
 
Waar komen die vandaan?
[pagina 117]
[p. 117]

Uit: Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie (1951)

 
Mijn hoogmoed wil haar vervloeken,
 
Mijn hart is in bange tweestrijd,
 
Mijn oogen blijven haar zoeken.
[Een vrouw vriendlijk toe te spreken]
 
Een vrouw vriendlijk toe te spreken
 
Opdat haar ziel moge ontdooien,
 
Is of je stenen wilt weken
 
Door ze in de rivier te gooien.
[Dronken kwam ik op de bruiloft]
 
Dronken kwam ik op de bruiloft,
 
Condoleerde stil de bruid,
 
Ook haar ouders en verwanten,
 
Barstte toen in tranen uit.
[Als ik in jouw ogen kijk]
 
Als ik in jouw ogen kijk
 
Dan zie ik de hele wereld
 
En jou en mij tegelijk.

Uit: Gitaarfantasieën (1955)

 
De grootste is naar school; de tweede
 
Dresseert onzichtbare dieren,
 
Gehoorzaam: geen zweep hoeft gieren;
 
Zet ze op de trap, trede aan trede.
 
De kleinste is alleen gelaten
 
In hun speelkamertje op 't zuiden;
 
Koppige mompelgeluiden:
 
Boos - maar met niemand - aan 't praten.
[pagina 118]
[p. 118]
 
De vader, een stil geleerde,
 
Zijn drie zoons tot hoogvereerde
 
Beschermer, meer dan tot vriend,
 
Kon hun vroeg veel schoons verklaren:
 
Wat zon, maan en sterren waren,
 
En hoe seizoenen ontstonden;
 
Verfoeide toch 't nietsontziend
 
Geweld ener wereldorde,
 
Door eigen wet ruw geschonden:
 
't Wreed lot van wat bloeide en dorde;
 
Mistrouwde een doel, zó gediend.
 
De moeder, in 't voorgevoel
 
Van haar naadrend najaar, morde.
 
Vaak bits en koel, plots uitbundig,
 
Ontrustte zij donkre neigingen
 
Dier drie - door heur felle dreigingen
 
Van vreemde gevaren kundig.

Uit: Iberia (1964)

 
Verbijsterd als immer. Dwalen
 
door dromen. Talloze malen
 
herhalen ze op andre wijs
 
't afzichtlijke. Zware prijs,
 
telkens opnieuw te betalen.
 
De ban van 't omheinde vlak
 
waar 't spel stralen bloed vergiet,
 
waar steeds weer de dolheid stiet
 
in leegte, en op weerstand brak.
 
Nu ligt hier na nedersmak
 
reeds toegedekt, als een zak,
 
die massa: gekanteld wrak:
 
dat merrie-lijk; 't oog dood-strak
 
alsof dit haar hel nog ziet.
[pagina 119]
[p. 119]
 
Toen we in de schoolbanken zaten
 
was 't plicht nog, Spanje te haten
 
om eeuwenoud wangedrag.
 
Ik minde 't met warm ontzag.
 
Ik leefde toch dag aan dag
 
bespot, liefst alleengelaten,
 
en zie: tussen zoveel staten
 
had Spanje de mooiste vlag.
 
 
 
Haar streng en dweepzuchtig streven
 
in schaduw van rouw en dood,
 
werd ik daar niet heengedreven?
 
Deed mij haar muziek niet beven:
 
die flonkring die drong tot zweven
 
en toch sombre diepte ontsloot?
 
Geen vijand, maar bondgenoot!
 
Hoe trots ben ik trouw gebleven
 
aan 't juichende roodgeelrood!

Uit: Goyescos (1971)

 
Nog voor zich al 't volk vergaarde
 
Waar uw trouwviering begint,
 
Delft men mij ginds diep in de aarde
 
Die plek waar ik vrede vind.
 
 
 
En eer men u twee zal vragen:
 
‘Voldoet gij elkaar uw plichten?’
 
Word ik langzaam heengedragen
 
Tussen vier trillende lichten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Spaansche volksliederen

  • Copla's

  • Geïmproviseerd bouquet

  • Toovertuin

  • Distels en aloë's

  • Gitaarfantasieën

  • Iberia, krans van reisherinneringen

  • Goyescos


auteurs

  • Hendrik de Vries