Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel
Afbeelding van De vermakelijke lotgevallen van Tijl UilenspiegelToon afbeelding van titelpagina van De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.59 MB)

Scans (3.82 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schelmenverhaal


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel

(1972)–Anoniem Ulenspieghel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXIII Hoe Uilenspiegel schilder werd.

Nadat Uilenspiegel, die niet lang op dezelfde plaats blijven konde eenigen tijd in Praag had doorgebragt, zegt men, dienst van den hertog van Brunswijk begaf. Men heeft daarvan weinig merkwaardigs opgeteekend; doch spoedig daarop zien wij hem bij eenen anderen Keurvorst als schilder optreden.

Hij had eenige schilderten uit de Vlaamsche school medegebragt, welke hij van eenen jood had gekocht. De vorst, die smaak voor de kunst had, liet den vreemden kunstenaar bij zich komen, om de schilderstukken te bezien, waarvan

[pagina 99]
[p. 99]
hij zich als den maker had uitgegeven. Daar deze stukken hem uitnemend bevielen, vraagde hij: ‘Meester! welken prijs vraagt gij om mijne groote

illustratie

zaal met de beeldtenissen van mijne voorvaderen te versieren?’ ‘Doorluchtige Heer!’ zeide Uilenspiegel, ‘ik zal aan dat schoone werk niet alleen de zorg besteden, waarmede ik de kleine schilderstukken heb gemaakt, die ik heb mede gebragt;
[pagina 100]
[p. 100]

maar ik kan nog iets veel uitnemender voortbrengen door middel van eenige kunstgrepen, waarin mogelijk wel eenige tooverij voorkomt; dezelve zijn door den kunstigsten van alle schilders geleerd. Het geheele werk, op de verhevene wijze, als ik bedoel, uitgevoerd en omgeven met al den luister en pracht, waarmede uwe Doorluchtigheid zonder twijfel hare voorvaderen zal wenschen omringd te zien, zal op vier honderd goudguldens (thans achtentwintigen geheten) te staan komen.’ ‘Vraag hetgeen gij noodig hebt en werk zoo goed mogelijk,’ zeide de vorst, ‘ik zal op geen geld zien, en mijn penningmeester zal u terstond honderd gulden toetellen om u aan den gang te helpen.’

Uilenspiegel nam derhalve aan om al de portretten te maken.

Hij ontving honderd gulden in voorschot, zeggende, dat hij dezelve wilde besteden om paneelen en verwen aan te koopen; daarop verzocht hij dat niemand hem zoude storen, terwijl hij werkte, hetgeen hem werd toegestaan.

[pagina 101]
[p. 101]

De tijd verliep intusschen. Uilenspiegel die zijne beurs wel gevuld zag, bragt al spelende nachten en dagen in den herberg door met vrienden, zoo als hij er overal spoedig wist te vinden. Tot overmaat van vreugd, deed het gerucht, dat de prins hem zulk een belangrijk werk opgedragen had, hem ten duurste de schilderijen verkoopen, welke hij had mede gebragt. Alles ging derhalve uitmuntend, toen de landgraaf na verloop van drie maanden den schilder op zekeren dag liet aanzeggen, dat hij den volgenden dag zoude komen om te zien, hoe het werk er bij stond.

Uilenspiegel, die niet begonnen was en groote moeite gehad zoude hebben om een penseel in de hand te houden, nam evenwel eene goede houding aan, en toen de prins in zijne werkkamer kwam, waarin niets te zien was, dan een groot wit laken voor den muur opgehangen, zeide hij: - ‘Ik moet uwe Doorluchtigheid met eene bijzonderheid bekend maken; ik heb gezegd, dat er een weinig tooverij onderliep. Zij

[pagina 102]
[p. 102]
die derhalve niet uit een wettig huwelijk geboren zijn, kunnen niets zien van al wat ik heb geschilderd.’ - ‘Dat zoude eene zonderlinge

illustratie

zaak zijn,’ zeide de prins, ‘laat ons eens zien.’ Uilenspiegel trok daarop het witte laken weg, dat den blinden muur bedekte, en met zijnen schilderstok de plaatsen aanwijzende, waar hij de portretten veronderstelde, zeide hij: ‘Heer dit is de afbeelding van den eersten landgraaf; daarna volgt Adolf; van hem stamde Willem-de-
[pagina 103]
[p. 103]

Zwarte af, dien gij daar ziet; uit Willem-den-Zwarten is Lodewijk voortgesproten.’ En op die wijze noemde hij al de landgraven op tot den regerenden vorst toe, en voegde er bij: ‘De groote zorg, die ik aan dit werk heb besteed, doen mij hopen, dat niemand er iets op zal hebben aan te merken.’

De landgraaf was verstomd; want hoewel hij niets zag, zoo maakte toch de ernstige toon van Uilenspiegel zulk eenen indruk op hem, dat hij bij zich zelven zeide: ‘ben ik dan de zoon van eene ongelukkige? Of zoude men mij bij de minne geruild hebben? Want ik zie niets, dan den muur.’

Hij durfde evenwel niet doen blijken, wat hij gevoelde en zeide alleen, dat hij zich niet genoeg op zijn eigen oordeel verliet om over zulk een werk uitspraak te doen, en vertrok geheel in gedachte.

Uilenspiegel begreep van zijnen kant, dat het geen zaak was, om na zulk eene welgelukte stout-moedigheid in te slapen; hij liep naar den pen-

[pagina 104]
[p. 104]

ningmeester van den vorst, vraagde en verkreeg een tweede voorschot van honderd gulden en kwam spoedig terug om toebereidselen voor zijn vertrek te maken.

Terwijl hij daar ernstig mede bezig was, bragt de landgraaf zijne gemalin, wie hij alles verhaald had en die hij veel minder ligtgeloovig had bevonden, in de werkplaats, met eenige andere voorname vrouwen en zijn dochtertje, dat nog een kind was. De guit stond niet verlegen; maar herhaalde stout weg voor de edele vergadering de comedie, die hij voor den landgraaf alleen had durven spelen; zijn toon was zoo stout, dat alle vrouwen stilzwegen, uitgenomen het kleine prin cesje, welke uitriep, dat zij niets zag.

De gemalin van den land graaf kreeg eene kleur, denkende om de ondeugende toepassing, die men daaruit op hare dochter konde maken, en zeide, dat daar bedrog onder moest schuilen, en dat zij voorgenomen had een weinig later met de edellieden van het gantsche hof terug te komen. Uilenspiegel vond niet geraden zulk een aanzienlijk

[pagina 105]
[p. 105]

gezelschap af te wachten; hij pakte zijne biezen, en daar de spotters nog altijd de partij van Uilenspiegel zouden genomen hebben, legde de goede landgraaf ieder het stilzwijgen op, over deze ge schiedenis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken